CRvB, 18-11-2008, nr. 07/3331 AOW
ECLI:NL:CRVB:2008:BG4659
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
18-11-2008
- Zaaknummer
07/3331 AOW
- LJN
BG4659
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2008:BG4659, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 18‑11‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Toekenning AOW-pensioen, berekend naar het bedrag voor een gehuwde pensioengerechtigde. Sprake van gezamenlijke huishouding? Aan het criterium wederzijdse verzorging is voldaan. Niet in geschil en ook de Raad gaat ervan dat ten tijde hier van belang hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning.
07/3331 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2007, 06/3420 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 18 november 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Busquet, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Busquet. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1941, heeft op 20 juli 2005 een verzoek ingediend om, in de maand waarin hij 65 jaar wordt, in aanmerking te worden gebracht voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op het aanvraagformulier heeft hij aangegeven dat hij als kostganger bij iemand in huis woont. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. In dat kader heeft op 8 november 2005 een vooraf aangekondigd huisbezoek plaatsgevonden bij gelegenheid waarvan de buitendienstmedewerker met appellant en [B.] (hierna: [B.]) een checklist heeft doorgenomen en ingevuld. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 8 november 2005. Op basis van de bevindingen van het onderzoek is de Svb tot de conclusie gekomen dat appellant en [B.] een gezamenlijke huishouding voeren. Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 15 december 2005 aan appellant met ingang van januari 2006 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend berekend naar het bedrag voor een gehuwde pensioengerechtigde.
1.2. Bij besluit van 18 juli 2006 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 juli 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat er tussen en hem en [B.] sprake is van een zakelijke kostgangerrelatie en dat het hem toegekende ouderdomspensioen daarom dient te worden berekend naar het bedrag voor een ongehuwde pensioengerechtigde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt in de wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Op grond van het vierde lid van dat artikel is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad gaat ervan uit dat appellant en [B.] ten tijde hier van belang hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning.
4.4. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat ten tijde hier in geding (ook) aan het criterium van wederzijdse verzorging is voldaan en dat de relatie tussen appellant en [B.] die van een louter zakelijke te boven gaat. De Raad acht van belang dat is gebleken dat [B.] de huur en de energiekosten van de woning betaalt, appellant gebruik maakt van de gehele woning met uitzondering van de slaapkamer van [B.], dat [B.] voor appellant de boodschappen doet, kookt en wast en het huis schoonmaakt en dat de middag- en avondmaaltijden gezamenlijk worden genuttigd. Van betekenis is voorts dat appellant af en toe klusjes in huis verricht, dat [B.] nu en dan de auto van appellant gebruikt en dat [B.] gedurende tien jaar gemachtigd is geweest om geld van de bankrekening van appellant op te nemen. De Raad merkt in dit verband ten slotte nog op dat niet is gebleken dat aan de gestelde kostgangerrelatie een schriftelijk contract ten grondslag ligt waaruit de wederzijdse prestaties blijken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet het kostgeld van € 400,-- per maand dat appellant aan [B.] betaalt worden aangemerkt als een bijdrage in de kosten van huishouding.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant ten tijde van belang voor de toepassing van de AOW met [B.] een gezamenlijke huishouding voert en dat het ouderdomspensioen dient te worden berekend naar het bedrag voor een gehuwde pensioengerechtigde. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2008.
(get.) Th. C. van Sloten.
(get.) A. Badermann.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen
IA