HR, 25-05-2018, nr. 17/02663
ECLI:NL:HR:2018:758
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-05-2018
- Zaaknummer
17/02663
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:758, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑05‑2018; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑04‑2018
- Vindplaatsen
V-N 2018/29.6 met annotatie van Redactie
NLF 2018/1262 met annotatie van Eddo Hageman
BNB 2018/154 met annotatie van A.J.H. VAN SUILEN
FED 2019/34 met annotatie van H.E. Starosciak
NTFR 2018/1300 met annotatie van Mr. M.B. Weijers
Uitspraak 25‑05‑2018
Inhoudsindicatie
artikel 3a AWR. Verzending van uitspraak op bezwaar uitgezonderd van het verplicht elektronisch berichtenverkeer. Bekendmaking van dergelijke berichten moet per post.
Partij(en)
25 mei 2018
nr. 17/02663
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 18 april 2017, nrs. SGR 16/1881 V, SGR 16/1882 V en SGR 16/1883 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 29 december 2016, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2009 tot en met 2011 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Bij e-mail van 21 december 2015 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar aan de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) gezonden met betrekking tot de over de jaren 2009 tot en met 2011 opgelegde navorderingsaanslagen in de IB/PVV en in de Zvw, onder de mededeling dat de desbetreffende uitspraken op bezwaar tevens per post zouden worden verstuurd.
2.1.2.
Op 15 maart 2016 heeft de Rechtbank het beroepschrift ontvangen waarbij beroep werd ingesteld tegen voormelde uitspraken.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
2.2.2.
Op het tegen deze uitspraak ingestelde verzet heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur uit het veelvuldig mailcontact met de gemachtigde heeft mogen afleiden dat deze, gelet op artikel 2:14, lid 1, Awb, kenbaar heeft gemaakt dat hij langs elektronische weg voldoende bereikbaar is. Omdat uit het dossier blijkt dat de verzending van de uitspraken op bezwaar per e-mail heeft plaatsgevonden, hoeft de Inspecteur niet de verzending van die uitspraken per post aannemelijk te maken, aldus de Rechtbank.
2.3.1.
Het middel betoogt dat het bepaalde in artikel 2:14, lid 1, Awb is geschonden aangezien de gemachtigde noch belanghebbende kenbaar heeft gemaakt voldoende bereikbaar te zijn via e-mail.
2.3.2.
Op 1 november 2015 is de Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst in werking getreden (Stb. 2015, 378 en Stb. 2015, 379). Sindsdien bepaalt artikel 3a, lid 1, AWR dat, in afwijking van artikel 2:14, lid 1, Awb, in het verkeer tussen belastingplichtigen en de inspecteur een bericht uitsluitend elektronisch wordt verzonden. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat met artikel 3a, lid 1, AWR is beoogd te bewerkstelligen dat artikel 2:14, lid 1, Awb met ingang van 1 november 2015 niet meer van toepassing is op verkeer langs elektronische weg tussen een belastingplichtige (of diens gemachtigde) en de inspecteur (Kamerstukken II, 2013/14, 33 714, nr. 3, blz. 24).
2.3.3.
De Rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de toepasselijkheid van artikel 2:14, lid 1, Awb. De uitspraken op bezwaar zijn echter gedaan na 31 oktober 2015. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.2 is overwogen, berust dat oordeel op een onjuiste rechtsopvatting.
2.3.4.
De Rechtbank heeft daarnaast ten onrechte in het midden gelaten of de uitspraken op bezwaar ook per post zijn verzonden. Daarbij is het volgende van belang.
2.3.5.
Artikel 3a, lid 3, AWR bepaalt dat bij ministeriële regeling berichten kunnen worden aangewezen waarvoor het berichtenverkeer kan plaatsvinden anders dan langs elektronische weg. In artikel 3 van de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst (Stcrt. 2015, 37619; hierna: de Regeling) en de daarbij behorende bijlage zijn onder meer alle berichten in verband met bezwaar, beslissingen op bezwaar betreffende alle aanslagen en voor bezwaar vatbare beschikkingen vooralsnog uitgezonderd van het verplichte elektronisch berichtenverkeer. Dit heeft tot gevolg dat de verzending in elk geval per post moet plaatsvinden.
2.3.6.
Omwille van de bij rechtsmiddeltermijnen vereiste rechtszekerheid moet dan voor de toepassing van artikel 3a, lid 1, AWR in verbinding met de Regeling worden aangenomen dat een uitspraak op de voorgeschreven wijze wordt bekendgemaakt door verzending van die uitspraak per post. De beroepstermijn van zes weken vangt dus aan overeenkomstig artikel 26c AWR.
2.4.
Gelet op het hiervoor overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen teneinde alsnog te beoordelen of de uitspraken op bezwaar per post zijn verzonden.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet bij de Rechtbank dient de verwijzingsrechtbank te beslissen bij de uitspraak op het verzet.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank Noord-Holland ter verdere behandeling en beslissing van de zaken met in achtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2018.
Beroepschrift 18‑04‑2018
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
(afdeling Fiscaalrecht)
Inzake : [X] / Belastingdienst
Betreft : aanvulling cassatiegronden Uw kenmerk : F 17/02663
[…]
Hoog Edelachtbaar College,
[X] verzoekster tot cassatie, wonende te [Z] te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van [A], van welk kantoor de advocaat [B] ten dezen door haar uitdrukkelijk is gevolmachtigd om namens haar in rechte op te treden en als zodanig dit cassatie aan te vullen en cassatieschriftuur in te dienen en te ondertekenen;
Dat verzoekster verzet had ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: ‘rechtbank’). Dat de rechtbank bij uitspraak d.d. 18/04/17 en met verzenddatum d.d. 20/04/17, bekend onder zaaknummers: SGR 16/1881 V + SGR 16/1882 V + SGR 16/1883 V, het verzet van verzoekster ongegrond heeft verklaard inzake de ingestelde beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van de belastingdienst (‘verweerder’).
Dat verzoekster tijdig beroep in cassatie heeft ingesteld van voornoemde uitspraak gewezen door de rechtbank.
Verzoekster had zelf een cassatieberoep op nader aan te voeren gronden ingediend met de bestreden uitspraak. Een kopie van het voorlopig beroepschrift is hierbij als Bijlage A ingevoegd (zie bijlagen).
Bij brief d.d. 06/06/17 heeft de griffier bij uw Raad verzocht om binnen 6 weken de gronden van de cassatie aan te voeren.
Hierbij worden de gronden van het cassatieberoep door haar gevolmachtigde gemachtigde nader aangevuld.
Verzoekster nadrukkelijk uw Hoog Edelachtbaar College verzoekt om alle processtukken en de namens haar opgeworpen weren hierbij zoveel keer als vereist als herhaald en ingelast te willen beschouwen in deze cassatieprocedure en mede als grondslag en onderdeel in samenhang met dit cassatieberoep te willen beschouwen. WAARVAN AKTE!
Dat Verzoekster zich niet kan verenigen met de daarin gemaakte overwegingen en de vermelde gronden in de uitspraak van de rechtbank en daartoe het navolgende cassatiemiddel opwerpt:
Cassatiemiddel
Er is sprake van schending van of een verkeerde toepassing van het hetgeen vermeld is in art. 2:14 Awb inzake de uitleg en toepassing inzake het verkeer langs elektronische weg en in het bijzonder van het onderdeel ‘de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is’ en een niet begrijpelijke en deugdelijke motivering van een uitspraak volgens de wet.
Verzoekster is van oordeel dat de bestreden overwegingen welke de rechtbank ten grondslag legt aan uitspraak dat ‘middels het mailgedrag van haar gemachtigde — kenbaar heeft gemaakt dat zij langs elektronische weg voldoende bereikbaar is’ als rechtens onjuist dienen te worden beoordeeld.
Derhalve de desbetreffende overwegingen waarin de rechtbank de gegeven uitleg van het art 2:14 Awb jo art. 3:41 Awb, blijk geeft van een schending of verkeerde toepassing van voornoemd wetsartikel, welke tot nietigheid of vernietiging met zich meebrengt van de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, conclusie en dictum in de bestreden uitspraak waarvan cassatie.
‘Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverwegingen 5. overwogen en op pagina 3 beslist in haar uitspraak:
Rechtsoverweging 5.
Uit wat opposante heeft aangevoerd, volgt niet dat de rechtbank (…)
(…) Gezien de in beroep aangedragen gronden (…)
(…) Wat thans in verzet is aangevoerd leidt de rechtbank (…)
(…) De rechtbank hoefde verweerder niet te verzoeken (…)
(…) Die verzending is. zoals ook ter zitting besproken, voldoende aannemelijk gebleken uit het dossier.
De stelling tot slot dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2:14, eerste lid van de Algemene Wetbestuursrecht (…) voldoende bereikbaar is.
(…) Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Pagina 3:
‘Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.’’
Toelichting
Verzoekster is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot de overwegingen en gevolgtrekkingen is gekomen dat als gevolg van het mailgedrag van haar gemachtigde — kenbaar heeft gemaakt dat zij langs elektronische weg voldoende bereikbaar is.
Verzoekster heeft uitgebreid en nadrukkelijk het gehuldigde standpunt van verweerder bestreden.
Ten onrechte heeft de rechtbank op grond van haar bestreden overwegingen het verzet ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft onvoldoende de door verzoekster opgeworpen feiten en omstandigheden betrokken in haar overwegingen en zelfs op cruciale punten ten onrechte gepasseerd en zelfs niet relevant geacht danwel acht hierop geslagen.
Namens verzoekster is nadrukkelijk betoogd en betwist dat de gemachtigde toestemming had gegeven danwel kenbaar heeft gemaakt voldoende bereikbaar te zijn voor verweerder via de elektronische verkeer per e-mail. Dit moge ook blijken uit het feit dat de gemachtigde de stukken ook per post verzond aan verweerder. Dat de elektronische verkeer niet openstond voor verzending voor verweerder, blijkt uit het feit dat de verzonden uitspraak op bezwaar door verweerder in de SPAM-box van de gemachtigde is terechtgekomen.
Voorts is van belang dat de gemachtigde de bestreden uitspraken op bezwaar van verweerder niet per post heeft mogen ontvangen. Evenmin heeft verweerder, gelet op het nadrukkelijk weer van verzoekster, dit op een afdoende en aannemelijke wijze aan kunnen tonen.
Evenmin heeft verweerder zich nadrukkelijk vergewist dat de gemachtigde van verzoekster voldoende bereikbaar was via de elektronische verkeer per E-mail danwel dat deze E-mail van de gemachtigde openstond voor de ontvangst van de uitspraak op bezwaar door verweerder. In gelijke zin zie de uitspraak 12/04/13 van de Hoge Raad met het ECLI:NL:HR:2013:BY3238.
Dit klemt des te meer vanwege de fatale gevolgen van de verzending per E-mail door verweerder vanwege de fatale en verstrekkende rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar door deze wijze van bekendmaking langs elektronische weg door verweerder.
Gelet op het vorenstaande is verzoekster van oordeel dat de rechtbank ten onrechte en rechtens op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat sprake was van een bestendige praktijk van de zijde van de gemachtigde van verzoekster, waaruit kon worden afgeleid dat verzoekster kenbaar heeft gemaakt dat zij langs elektronische weg voldoende bereikbaar is.
Voornoemde overwegingen staan ten eerste haaks op de feitelijke stellingen welke onvoldoende gewicht is toegekend en ten onrechte is gepasseerd door de rechtbank. Ten tweede is het feit dat door het handelen van verweerder sprake is van disproportionele nadelige rechtsgevolgen voor verzoekster, welke geen blijk geven strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel en proportionaliteit en een evenredige belangenafweging en equality of arms.
Hierbij is van belang dat verweerder het elektronisch verkeer met de Belastingdienst niet heeft opengesteld per E-mail voor ‘aanvragen, aangiften, bezwaarschriften, verzoeken, klachten. Ingebrekestellingen en soortgelijke formele berichten’, waarbij met de motivatie een beroep is op de tekortschietende waarborgen en van vertrouwelijkheid en betrouwbaarheid. (zie ook Besluit Fiscaal Bestuursrecht 7 januari 2015 nr.
BLKB2015/62M zie publicatie Staatscourant d.d. 15/01/15: zie Elektronisch berichtenverkeer (art 2:15 Awb)).
Voornoemde redenering geldt eveneens voor de bereikbaarheid van de gemachtigde voor verweerder langs elektronische weg.
Door het ontbreken van een genoegzame en nadrukkelijke mededeling van de gemachtigde van verzoekster aan verweerder voldoende bereikbaar te zijn via de E-mail, heeft de rechtbank dit aspect ten onrechte miskent en heeft onder meer blijk gegeven van een onjuiste toepassing van de wet en art 2:14 Awb en schending van het recht.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het gelijkheidsbeginsel en beginsel van gelijke wapenen miskent en is in het geheel niet op dit standpunt van verzoekster door de rechtbank hierop afdoende en deugdelijk gereageerd.
Verzoekster zich op het standpunt stelt dat sprake is van een gebrekkige en onbegrijpelijke (bewijs)motivering in de bestreden overwegingen, welke niet strookt met art. 6 lid 1 EVRM en strijdigheid met equality of arms oplevert, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt door uw College.
Daarnaast heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf aan de door verzoekster opgeworpen feiten en omstandigheden gelegd en deze ten onrechte ten grondslag gelegd aan haar overwegingen, zodat deze overwegingen niet dan wel op een rechtens begrijpelijke wijze is gemotiveerd om te komen tot haar gevolgtrekkingen in de uitspraak en deze vernietigd dient te worden door uw College.
In de overweging onder punt 4 van de bestreden uitspraak, wordt door verweerder gesteld, dat namens verzoekster in een e-mail d.d. 14/03/16, de ontvangst van de e-mail van 21/12/15 zou zijn bevestigd.
Verzoekster heeft nadrukkelijk de hierboven genoemde stelling betwist en strookt dit niet met de weergegeven feiten. In de aanvullende gronden van verzet tegen de uitspraak op beroep d.d. 31/03/17, is namens verzoekster bevestigd, dat de uitspraken op bezwaar per e-mail zijn ontvangen, maar is namens verzoekster niet gesproken over enig e-mail van of op 21/12/15. Verzoekster heeft in de e-mail van 14/03/16 het enkel gehad over de latere ontvangst en kennisneming van de e-mail d.d. 10/02/16 vanwege het terechtkomen van deze E-mail van verweerder in de e-mail Spambox van de gemachtigde. Verzoekster verwijst nadrukkelijk hiertoe naar haar gronden van het verzet d.d. 09/03/17 en herhaalt deze geheel hierbij.
Ten onrechte heeft de rechtbank voornoemde weer van verzoekster gepasseerd en in het geheel niet betrokken in haar overwegingen, zodat het berust op onjuiste feitelijk grondslag en niet begrijpelijk alsmede niet draagkrachtig is gemotiveerd en vernietigd dient te worden.
Ten onrechte heeft onder punt 5. van de uitspraak de rechtbank overwogen dat de verzending van de uitspraak op bezwaar ook per post als per e-mail ‘voldoende aannemelijk is gebleken uit het dossier’. Hierbij heeft de rechtbank deze overweging niet inzichtelijk gemotiveerd en op welke feiten en gronden dit gebaseerd zou zijn.
Immers, heeft verzoekster de verzending per post van de uitspraken op bezwaar nadrukkelijk betwist en is dit evenmin met nader met bewijs aangetoond danwel aannemelijk gemaakt door verweerder.
Derhalve is de rechtbank ten onrechte van uitgegaan dat de uitspraken op bezwaar door verweerder ook per post waren verzonden.
Gelet op de verzending van de e-mail door verweerder en de stellingen van verzoekster lag de bewijslast terzake in alle redelijkheid bij verweerder. Ten onrechte heeft de rechtbank dit aspect miskent en het nadrukkelijk verzoek van verzoekster gepasseerd.
Verzoekster is van oordeel dat weliswaar door verweerder wordt gesproken over een verzending per E-mail aan de gemachtigde, maar de e-mail verzending is nimmer op enige wijze bevestigd middels een ontvangstbevestiging, zodat niet gesproken kan worden van een juiste wijze van verzending en bekendmaking van de bestreden beschikkingen. Evenmin is bewijs van de juiste verzending door verweerder en de ontvangst ervan door verzoekster. Het verzoek van verzoekster om voornoemd bewijs door verweerder te doen overleggen is ten onrechte gepasseerd en acht verzoekster de streden overwegingen van de rechtbank niet begrijpelijk en niet deugdelijk gemotiveerd en blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting terzake.
Op grond van al het bovenstaande en in onderling samenhang bezien, verzoekster Uw Hoog Edelachtbaar College verzoekt om het opgeworpen cassatiemiddel gegrond te verklaren met vernietiging van de bestreden overwegingen en onderdelen van de uitspraak van de rechtbank, wegens schending van of een verkeerde toepassing van het recht zijnde de toeppassing en invulling van het bepaalde in art. 2:14 Awb jo art. 3:41 Awb en strijd met een begrijpelijke en deugdelijke motivering volgens de wet.
Redenen waarom:
Verzoekster in cassatie zich wendt tot Uw Hoog Edelachtbaar College met het eerbiedig verzoek:
- —
het cassatieberoep gegrond te verklaren en de uitspraak d.d. 18/04/17 van de rechtbank Den Haag, bekend onder Zaaknummers: SGR 16/1881 V + SGR 16/1882 V + SGR 16/1883 V, te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Hoog Edelachtbaar College zal vermenen te behoren;
- —
veroordeling van verweerder in de proceskosten en kosten van rechtsbijstand.