Wet verbetering rechtspositie verzetsmilitairen
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1986
- Bronpublicatie:
12-12-1985, Stb. 1985, 662 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 19111 Overheid.nl: 19111)
- Inwerkingtreding
01-01-1986
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-1985, Stb. 1985, 663 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Financiën
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De tijd gedurende welke een verzetsmilitair aangesloten is geweest bij een verzetsorganisatie en de tijd gedurende welke hij zich tengevolge van het behoren tot een verzetsorganisatie of tengevolge van zijn deelname aan het binnenlands verzet door daad en houding in gevangenschap heeft bevonden gedurende de vijandelijke bezetting van Nederland, krijgsgevangenschap daaronder niet begrepen, tot de dag van zijn wederom onder de wapenen komen wordt voor de toepassing van de Algemene militaire pensioenwet en van de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet geacht onder de wapenen te zijn doorgebracht.
2.
De tijd gedurende welke een ondergedoken militair zich in gevangenschap heeft bevonden ter zake van het zich onttrekken aan krijgsgevangenschap gedurende de vijandelijke bezetting van Nederland, krijgsgevangenschap daaronder niet begrepen, tot de dag van zijn bevrijding uit die gevangenschap dan wel indien zijn terugkeer in Nederland op een later tijdstip viel, tot dat tijdstip, wordt voor de toepassing van de Algemene militaire pensioenwet en van de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet geacht onder de wapenen te zijn doorgebracht.
3.
De tijd, gedurende welke een verzetsmilitair aangesloten is geweest bij een verzetsorganisatie alsmede de gevangenschapstijd, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, tellen dubbel in de zin van artikel D4 van de Algemene militaire pensioenwet en overeenkomstige bepalingen in vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet doch uiterlijk tot 5 mei 1945 dan wel indien de bevrijding uit gevangenschap op een later tijdstip plaatsvond, tot dat tijdstip.
4.
De militairen, die hebben behoord tot de Binnenlandse Strijdkrachten worden voor de duur, dat zij zich als zodanig in bezet gebied bevonden, geacht te hebben deelgenomen aan krijgsverrichtingen. De in de vorige volzin bedoelde tijd van deelneming aan krijgsverrichtingen telt dubbel in de zin van artikel D4 van de Algemene militaire pensioenwet en overeenkomstige bepalingen in de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet.
5.
De dubbeltelling, bedoeld in het derde en het vierde lid is niet van toepassing op het deel van de tijd, dat bij de berekening zowel van een pensioen krachtens de Algemene militaire pensioenwet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet als van een pensioen of een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van:
- 1°
Nederland;
- 2°
de Nederlandse Antillen of Aruba;
- 3°
de Republiek Suriname;
- 4°
de Republiek Indonesië;
- 5°
een publiekrechtelijk lichaam in een van genoemde gebieden of een fonds, ingesteld door het openbaar gezag in een van die gebieden,
in aanmerking is of zal worden genomen.