Einde inhoudsopgave
Bindend advies (O&R nr. 74) 2012/3.4.1
3.4.1 Belang beginsel van hoor en wederhoor in de bindend-adviesprocedure
Pauline Elisabeth Ernste, datum 01-07-2012
- Datum
01-07-2012
- Auteur
Pauline Elisabeth Ernste
- JCDI
JCDI:ADS358297:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Alternatieve geschillenbeslechting
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Asser 1992, p. 11; en Hugenholtz & Heemskerk 2009, nr. 5; en Smits 2008, p. 102 e.v.
Asser 1992, p. 15; en Hugenholtz & Heemskerk 2009, nr. 5; en Snijders, Klaassen & Meijer 2011, nr. 32.
Snijders, Klaassen & Meijer 2011, nr. 32.
Asser, Groen & Vranken pleiten voor een centrale plaats van de mondelinge behandeling in het hoofdmodel van de procedure. Het voorgestelde basismodel bestaat uit één schriftelijke ronde, in beginsel gevolgd door een mondelinge behandeling (Asser, Groen & Vranken 2003, p. 85 e.v. en p. 150 e.v.).
Leijten 1991, p. 11; en Asser 1992, p. 18.
Snijders 2007a, p. 180-182.
HR 12 mei 1989, NJ 1989/647, r.o. 3.3; Vgl. HR 18 juni 1993, NJ 1994/449 m.nt. Snijders r.o. 3.3 met betrekking tot afstand van het beginsel van hoor en wederhoor in een arbitrageprocedure.
HR 1 juli 1988, NJ 1988/1034, r.o. 3.2; HR 24 maart 2006, NJ 2007/115(Meurs/Newomij) m.nt. Snijders, r.o. 3.4.4.
HR 24 maart 2006, NJ 2007/115 m.nt. Snijders (Meurs/Newomij), r.o. 3.4.2.
HR 20 mei 2005, NJ 2007/114 m.nt. Snijders onderNJ 2007/115; JBPr 2005/63 m.nt. Hovens; AA 2005, p. 1042-1046 m.nt. Rutgers (Gemeente Amsterdam/Honnebier), r.o. 3.8.
Zie ook Snijders, noot bij HR 24 maart 2006, NJ 2007/115(Meurs/Newomij), punt 2 onder b.
Zie hierover uitgebreid Ernste 2011, p. 267-277.
Zie ook Snijders, noot bij HR 24 maart 2006, NJ 2007/115(Meurs/Newomij), sub 2 onder b.
Meijer 2011a, § 4.4.2.
Aldus ook Creveld 1932, p. 87; en Nolen 1957, p. 261; en Valk (Contractenrecht IV), nr. 595; en Van den Berg, Van Delden & Snijders 1992, p. 32; en Snijders, Klaassen & Meijer 2011, nr. 401; en Stein/Rueb 2011, p. 30.
Vgl. Ippel & Heeger-Hertter 2006, p. 4.
Het beginsel van hoor en wederhoor is niet met zoveel woorden neergelegd in art. 6 lid 1 EVRM, maar is een onderdeel van het recht op een eerlijk proces welk recht wel in dit artikel is neergelegd.1 Op nationaal niveau heeft het beginsel van hoor en wederhoor voor de civiele procedure bij de overheidsrechter regeling gekregen in art. 19 Rv. Het recht van hoor en wederhoor omvat zowel het recht op rechterlijk gehoor als het recht op tegenspraak.2 Een procespartij dient dus niet enkel voldoende gelegenheid te krijgen haar standpunt naar voren te brengen, maar ook de gelegenheid te krijgen te reageren op het standpunt van de wederpartij. Uit het beginsel van hoor en wederhoor vloeit voort dat partijen in gelijke mate worden gehoord en in gelijke mate de gelegenheid krijgen om te reageren.3 Het rechterlijk gehoor kan zowel schriftelijk als mondeling plaatsvinden.4 In de literatuur wordt aangenomen dat het beginsel van hoor en wederhoor essentieel is voor een goede oordeelsvorming door de overheidsrechter.5 Het beginsel van hoor en wederhoor is voor de arbitrale procedure wettelijk verankerd in art. 1039 lid 1 en 2 Rv. Ook in een arbitrale procedure eist het beginsel van hoor en wederhoor dat beide partijen worden gehoord en dat dit in gelijke mate geschiedt. Voorts vloeit uit art. 1039 lid 2 BW naast de ambtshalve bevoegdheid van het scheidsgerecht tot het bepalen van een mondelinge behandeling een recht voor partijen voort op een mondelinge behandeling, wanneer dit door ten minste één van partijen is verzocht.6 Het beginsel van hoor en wederhoor is voor bindend advies niet in de wet neergelegd. Partijen kunnen blijkens de jurisprudentie die ziet op de procedure voor de overheidsrechter en de arbitrale procedure, afstand doen van het recht op hoor en wederhoor. Deze afstand moet wel vrijwillig en ondubbelzinnig zijn gedaan.7 Op basis van deze jurisprudentie moet worden aangenomen dat partijen ook in geval van bindend advies afstand kunnen doen van het beginsel van hoor en wederhoor.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt, dat wanneer geen afstand is gedaan van het beginsel van hoor en wederhoor, niet-naleving van dit beginsel een grond kan vormen voor de vernietiging van een bindend advies op grond van art. 7:904 lid 1 BW.8 In het arrest Meurs/Newomij heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de vraag of een bindend advies dient te worden vernietigd wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor afhangt van de omstandigheden van het geval waaronder de aard van het bindend advies.9 De Hoge Raad werkt dit voor het beginsel van hoor en wederhoor echter niet verder uit. De Hoge Raad had al eerder in het arrest Gemeente Amsterdam/Honnebier uitdrukkelijk de stelling verworpen dat het beginsel van hoor en wederhoor niet geldt bij de totstandkoming van een zuiver bindend advies.10 Uit deze arresten vloeit voort dat de Hoge Raad geen principieel onderscheid maakt tussen een zuiver en een onzuiver bindend advies, maar kiest voor een glijdende schaal. De Hoge Raad volgt mijns inziens hier de juiste weg. Het in de literatuur strikt gemaakte onderscheid tussen zuiver en onzuiver bindend advies is immers in de praktijk niet altijd te maken. In de praktijk komt het voor dat zuiver en onzuiver bindend advies zo dicht tegen elkaar aan liggen dat mijns inziens moet worden gesproken van een ‘gemengd’ bindend advies (§ 1.1). Daarnaast is het mogelijk dat aan een zuiver bindend advies een verschil van mening ten grondslag ligt.11 Partijen kunnen van mening verschillen over de factoren die moeten worden meegewogen bij bijvoorbeeld de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding of over de toekomstige kasstromen die van invloed zijn bij de waardering van de aandelen. Om tot een weloverwogen beslissing te komen is ook bij deze gevallen vereist dat bij de totstandkoming van het bindend advies het beginsel van hoor en wederhoor in acht wordt genomen.12 Ook bij arbitrage is het beginsel van hoor en wederhoor van toepassing op gevallen die vergelijkbaar zijn met een zuiver bindend advies. Enkel bij kwaliteitsarbitrages hoeft het beginsel van hoor en wederhoor niet in acht te worden genomen (art. 1047 Rv).13 Bij de kwaliteitsarbitrage (art. 1020 lid 4 onder a Rv) gaat het om de enkele vaststelling van de hoedanigheid/kwaliteit van een zaak. Kwaliteitsarbitrages komen vaak in de producthandel voor. Denk aan de vaststelling van de kwaliteit van bloembollen, sinaasappels, koffie en olie. Ook kan worden gedacht aan het opnemen van de stand van het aangenomen werk.14
Het is mijns inziens wenselijk dat bij de totstandkoming van het bindend advies het beginsel van hoor en wederhoor in acht wordt genomen.15 Evenals bij overheidsrechtspraak draagt het beginsel van hoor en wederhoor bij aan de inhoudelijke kwaliteit van de beslissing.
Voor de totstandkoming van een weloverwogen beslissing is vereist dat de bindend adviseur de standpunten van beide partijen tegen elkaar heeft kunnen afwegen. Hiervoor dienen partijen de mogelijkheid te krijgen hun standpunten naar voren te brengen en op elkaars standpunten te reageren. Daarnaast is de naleving van het beginsel van hoor en wederhoor van belang voor de acceptatie van het bindend advies door partijen.16 Uit de praktijk blijkt dat dit met name het geval is bij geschillen waar een ‘zwakkere justitiabele’ zoals de consument en de werknemer zijn betrokken. Deze partijen willen graag worden gehoord.