HR 19 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1668, NJ 1992/655 m. nt. ThWvV.
HR, 03-03-2015, nr. 13/01909
ECLI:NL:HR:2015:507
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
13/01909
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:507, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:87, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:87, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:507, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑10‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2015/149 met annotatie van
SR-Updates.nl 2015-0105 met annotatie van P.A.M. Mevis
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Begrip hoofdzaak a.b.i. 423.2 Sv. Wat betreft feit 1 heeft de Pr de inleidende dagvaarding nietig verklaard t.a.v. het primair tlgd. en verdachte vrijgesproken van het subsidiair tlgd. In aanmerking genomen dat de Pr verdachte heeft vrijgesproken van het subsidiair tlgd., doet zich niet de situatie voor dat wat betreft het onder 1 tlgd. de hoofdzaak niet door de Pr is beslist zodat art. 423.2 Sv niet van toepassing is. Wat betreft feit 2 heeft de Pr eveneens de inleidende dagvaarding nietig verklaard. De Pr heeft m.b.t. tot dit feit dus niet de hoofdzaak beslist. Aangezien de vernietiging van het vonnis in e.a. op de door het Hof aangenomen grond het onderzoek van de hoofdzaak ten gevolge moest hebben, mocht het Hof, nu verdachte niet ttz. in h.b. aanwezig was en de oproeping voor die tz. hem niet in persoon was uitgereikt, ingevolge art. 423.2 Sv de zaak slechts zelf afdoen indien zich een omstandigheid had voorgedaan waaruit voortvloeide dat de dag van die tz. verdachte tevoren bekend was. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
Partij(en)
3 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/01909
DAZ/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 15 maart 2013, nummer 24/001928-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping voor het overige.
2. Procesverloop
2.1.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
"1
hij in of omstreeks de periode 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer kentekenplaten, te weten:
- [AA-00-AA] en/of
- [BB-00-BB] en/of
- [CC-00-CC] en/of
- [DD-00-DD],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [A] B.V. en/of
- [betrokkene 1] en/of
- [betrokkene 2] en/of
- [betrokkene 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door het wegnemen van een/de kentekenpla(a)t(en) van een/de voertuig(en);
(...)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) opzettelijk (uit winstbejag) (een) door misdrijf verkregen kentekenpla(a)t(en) voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen;
(...)
2
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2011 tot en met 07 juni 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het pompstation Shell Draaiersplaats (vestiging Rotterdamweg 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door de benzine in de brandstoftank te tanken."
2.2.
De Politierechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad heeft ten aanzien van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde onder het opschrift "Geldigheid van de dagvaarding" als volgt overwogen en beslist:
"De politierechter oordeelt dat de tenlastelegging, zowel ten aanzien van feit 1 primair als ten aanzien van feit 2, innerlijk tegenstrijdig is. Onvoldoende helder is of de verdachte wordt beschuldigd van medeplegen van diefstal van kentekenplaten of van de medeplichtigheid bij die diefstallen. Volgens het wettelijk stramien dient de vraag naar de geldigheid van de dagvaarding beantwoord te worden voordat de vraag naar de bewijsbaarheid van de in die dagvaarding verwoorde beschuldiging aan de orde komt. De politierechter komt dan ook niet toe aan het eventueel niet bewezen verklaren van de op de medeplichtigheid ziende bestanddelen, laat staan aan de vraag of dat niet-bewezen verklaren de hiervoor bedoelde onduidelijkheid weg zou nemen zoals de officier van justitie heeft betoogd."
Voorts heeft de Politierechter de verdachte vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
2.3.1.
De Officier van Justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2012 houdt in dat het Hof verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte en voorts dat de Advocaat-Generaal aldaar de wijziging van de tenlastelegging heeft gevorderd. Voormeld proces-verbaal houdt verder in dat het Hof deze vordering heeft toegewezen. De aan genoemd proces-verbaal gehechte "vordering wijziging tenlastelegging" houdt in als omschrijving van die gevorderde wijziging dat:
"Feit 1 primair
hij in of omstreeks de periode 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer kentekenplaten, te weten;
- [AA-00-AA] en/of
- [BB-00-BB] en/of
- [CC-00-CC] en/of
- [DD-00-DD],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [A] B.V. en/of
- [betrokkene 1] en/of
- [betrokkene 2] en/of
- [betrokkene 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(...)
Feit 1 subsidiair
hij in of omstreeks de periode 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) opzettelijk (uit winstbejag) (een) door misdrijf verkregen kentekenpla(a)t(en) voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen.
(...)
Feit 2 (...)
hij in of omstreeks de periode 15 mei 2011 tot en met 07 juni 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten delen toebehorende aan het pompstation Shell Draaiersplaats (vestiging Rotterdamweg 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)."
2.3.2.
Voormeld proces-verbaal houdt verder het volgende in:
"De advocaat-generaal voert het woord - zakelijk weergegeven -:
Ik stel mij op het standpunt dat de behandeling van de zaak vandaag voortgezet kan worden buiten de aanwezigheid van verdachte. In eerste aanleg is de dagvaarding nietig verklaard wegens innerlijke tegenstrijdigheid van de tenlastelegging omdat daarin zowel het medeplegen als de medeplichtigheid stond omschreven. Met de wijziging tenlastelegging komt de medeplichtigheid te vervallen. Mijns inziens wordt verdachte bij voortgang van de zaak niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.
Na een korte onderbreking van de zitting voor beraad, deelt de voorzitter mede - zakelijk weergegeven -:
Het hof deelt de visie van de advocaat-generaal dat de behandeling van de zaak voortgezet kan worden niet. Gelet op het bepaalde in artikel 314, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is het hof van oordeel dat verdachte door het achterwege laten van een kennisgeving van de toegelaten wijziging tenlastelegging in zijn verdediging wordt geschaad. Het hof heeft gelet op het feit dat de tenlastelegging in eerste aanleg als tegenstrijdig is aangemerkt en op het feit dat het een door het openbaar ministerie ingesteld appel betreft. Er dient een poging ondernomen worden om de wijziging tenlastelegging aan de verdachte te betekenen.
(...)
Het hof schorst daarop het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd, teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen voormelde gewijzigde tenlastelegging aan de verdachte te doen betekenen."
2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2013 is de verdachte aldaar niet verschenen en is de wijziging van de tenlastelegging gevoegd bij de oproeping van de verdachte voor die terechtzitting. Genoemd proces-verbaal houdt in als oordeel van het Hof dat die oproeping niet aan de verdachte in persoon doch wel rechtsgeldig is betekend, en houdt voorts het volgende in:
"De advocaat-generaal vraagt zich af of de zaak vandaag kan worden afgedaan, gelet op de wijze van afdoening in eerste aanleg, het feit dat de oproeping voor de zitting van vandaag aan de griffier is betekend en het daaromtrent bepaalde in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof trekt zich terug in raadkamer om zich te beraden over hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht. Na terugkeer in de zittingszaal wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter de beslissing van het hof mee, inhoudende dat hier geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu in eerste aanleg - behalve over de geldigheid van de dagvaarding - ook over de hoofdzaak is geoordeeld. Het hof is derhalve niet gehouden de zaak terug te wijzen naar de politierechter dan wel het onderzoek te schorsen. Het onderzoek wordt derhalve aanstonds voortgezet."
2.5.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter vernietigd en heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen kentekenplaten, te weten:
- [AA-00-AA] en
- [BB-00-BB] en
- [CC-00-CC] en
- [DD-00-DD],
toebehorende aan
- [A] B.V. en
- [betrokkene 1] en
- [betrokkene 2] en
- [betrokkene 3];
2.
hij in de periode 15 mei 2011 tot en met 07 juni 2011 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, toebehorende aan het pompstation Shell Draaiersplaats (vestiging Rotterdam weg 2)."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat art. 423, tweede lid, Sv niet van toepassing is ter zake van het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde.
3.2.
Art. 423, tweede lid, Sv luidt:
"Indien de hoofdzaak niet door de rechtbank is beslist en het onderzoek daarvan gevolg moet zijn van de vernietiging van het vonnis, doet het gerechtshof de zaak zelf af, tenzij terugwijzing naar dezelfde rechtbank door de advocaat-generaal of de verdachte ter terechtzitting is verlangd. Terugwijzing vindt ook zonder uitdrukkelijk gebleken verlangen van de verdachte plaats indien de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is en de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. In geval van terugwijzing doet de rechtbank recht met inachtneming van 's hofs arrest."
3.3.
Wat betreft feit 1 heeft de Politierechter de inleidende dagvaarding nietig verklaard ten aanzien van het primair tenlastegelegde en de verdachte vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. In aanmerking genomen dat de Politierechter de verdachte heeft vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, doet zich niet de situatie voor dat wat betreft het onder 1 tenlastegelegde de hoofdzaak niet door de Politierechter is beslist zodat art. 423, tweede lid, Sv niet van toepassing is. In zoverre faalt het middel.
3.4.
Wat betreft feit 2 heeft de Politierechter eveneens de inleidende dagvaarding nietig verklaard. De Politierechter heeft met betrekking tot dit feit dus niet de hoofdzaak beslist. Het Hof heeft, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, wat betreft feit 2 de geldigheid van de dagvaarding aangenomen en is vervolgens, met vernietiging van het vonnis van de Politierechter, wat betreft dit feit 2 in een onderzoek van de hoofdzaak getreden en heeft ten aanzien daarvan beslist als hiervoor onder 2.5 is weergegeven. Aangezien de vernietiging van het vonnis in eerste aanleg op de door het Hof aangenomen grond het onderzoek van de hoofdzaak ten gevolge moest hebben, mocht het Hof, nu de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2013 aanwezig was en de oproeping voor die terechtzitting hem niet in persoon was uitgereikt, ingevolge art. 423, tweede lid tweede volzin, Sv de zaak slechts zelf afdoen indien zich een omstandigheid had voorgedaan waaruit voortvloeide dat de dag van die terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. In aanmerking genomen dat het Hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of zo een omstandigheid zich heeft voorgedaan, is het middel terecht voorgesteld voor zover het klaagt over het oordeel van het Hof dat ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde art. 423, tweede lid, Sv niet van toepassing is.
4. Beoordeling van de overige middelen.
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015.
Conclusie 06‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Begrip hoofdzaak a.b.i. 423.2 Sv. Wat betreft feit 1 heeft de Pr de inleidende dagvaarding nietig verklaard t.a.v. het primair tlgd. en verdachte vrijgesproken van het subsidiair tlgd. In aanmerking genomen dat de Pr verdachte heeft vrijgesproken van het subsidiair tlgd., doet zich niet de situatie voor dat wat betreft het onder 1 tlgd. de hoofdzaak niet door de Pr is beslist zodat art. 423.2 Sv niet van toepassing is. Wat betreft feit 2 heeft de Pr eveneens de inleidende dagvaarding nietig verklaard. De Pr heeft m.b.t. tot dit feit dus niet de hoofdzaak beslist. Aangezien de vernietiging van het vonnis in e.a. op de door het Hof aangenomen grond het onderzoek van de hoofdzaak ten gevolge moest hebben, mocht het Hof, nu verdachte niet ttz. in h.b. aanwezig was en de oproeping voor die tz. hem niet in persoon was uitgereikt, ingevolge art. 423.2 Sv de zaak slechts zelf afdoen indien zich een omstandigheid had voorgedaan waaruit voortvloeide dat de dag van die tz. verdachte tevoren bekend was. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
Nr. 13/01909 Zitting: 6 januari 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 15 maart 2013 verdachte wegens 1 primair en 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verdachte een betalingsverplichting opgelegd. Het Hof heeft tevens de tenuitvoerlegging gelast van een bij vonnis van de kinderrechter te Zwolle-Lelystad opgelegde jeugddetentie voor de duur van één week, te vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van één week.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 423 lid 2 Sv de zaak niet heeft teruggewezen naar de Rechtbank.
4.2.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
“1. hij in of omstreeks de periode 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer kentekenplaten, te weten:
- [AA-00-AA] en/of
- [BB-00-BB] en/of
- [CC-00-CC] en/of
- [DD-00-DD], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [A] B.V. en/of
- [betrokkene 1] en/of
- [betrokkene 2] en/of
- [betrokkene 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door het wegnemen van een/de kentekenpla(a)t(en) van een/de voertuig(en);
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) opzettelijk (uit winstbejag) (een) door misdrijf verkregen kentekenpla(a)t(en) voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen;
2. hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2011 tot en me 07 juni 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het pompstation Shell Draaiersplaats (vestiging Rotterdamweg 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door de benzine in de brandstoftank te tanken.”
4.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2013 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [plaats], [a-straat 1],
is niet verschenen.
Het hof vangt het onderzoek opnieuw aan, aangezien het thans anders is samengesteld dan op 7 december 2012, toen het onderzoek ter terechtzitting werd geschorst.
De voorzitter stelt vast dat de oproeping voor de zitting van vandaag op rechtsgeldige wijze is uitgereikt, zij het niet aan verdachte in persoon. De door de advocaat-generaal op voorhand gevorderde wijziging van de tenlastelegging is bij deze betekening gevoegd.
(...)
De advocaat-generaal vraagt zich af of de zaak vandaag kan worden afgedaan, gelet op de wijze van afdoening in eerste aanleg, het feit dat de oproeping voor de zitting van vandaag aan de griffier is betekend en het daaromtrent bepaalde in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof trekt zich terug in raadkamer om zich te beraden over hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht. Na terugkeer in de zittingszaal wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter de beslissing van het hof mee, inhoudende dat hier geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu in eerste aanleg – behalve over de geldigheid van de dagvaarding – ook over de hoofdzaak is geoordeeld. Het hof is derhalve niet gehouden de zaak terug te wijzen naar de politierechter dan wel het onderzoek te schorsen. Het onderzoek wordt derhalve aanstonds voortgezet.”
4.4.
Uit het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 september 2011 volgt dat de Politierechter de dagvaarding ten aanzien van feit 1 primair en 2 kennelijk nietig heeft verklaard en voorts dat de Politierechter verdachte ter zake van het hem onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft vrijgesproken. Het onder 1 primair tenlastegelegde betreft de diefstal van kentekenplaten in de periode 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Alkmaar. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde betreft opzetheling van kentekenplaten begaan in dezelfde periode en plaats. Zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde betreffen dus hetzelfde feitencomplex, zij het in het licht van een andere delictsomschrijving. Nu de Politierechter verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft vrijgesproken, kan niet worden gezegd dat de Politierechter wat betreft feit 1 niet over de hoofdzaak heeft beslist.1.In zoverre faalt het middel.
4.5.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit is het middel terecht voorgesteld. De Politierechter heeft de dagvaarding ter zake van dit cumulatief tenlastegelegde feit nietig verklaard. Het Hof heeft, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, geoordeeld dat de dagvaarding ook ten aanzien van dit feit geldig is en het onder 2 tenlastegelegde feit bewezenverklaard. De behandeling van de hoofdzaak heeft in zoverre niet in twee feitelijke instanties plaatsgevonden. Dat het onder 2 tenlastegelegde feit samenhing met het onder 1 tenlastegelegde feit (bij het tanken zonder te betalen werd gebruikgemaakt van de gestolen kentekenplaten), maakt dat niet anders nu het om cumulatief tenlastegelegde feiten gaat.
4.6.
Uit de stukken van het geding blijkt voorts dat de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2012 te verschijnen en de oproeping voor de zitting van 1 maart 2013 niet in persoon aan verdachte zijn betekend, terwijl voorts uit het dossier niet blijkt dat zich een andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat verdachte met de data van de zittingen bekend was. Aan de overige in art. 423 lid 2 Sv gestelde eisen is aldus voldaan. Het voorgaande brengt met zich mee dat het Hof ten onrechte de zaak wat betreft feit 2 niet heeft teruggewezen naar de Rechtbank.
4.7.
Het middel slaagt voor zover het ziet op het onder 2 tenlastegelegde feit.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd verstek te verlenen tegen de niet-verschenen verdachte.
5.2.
Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het Hof heeft op de zitting van 7 december 2012 verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Het middel faalt ook omdat het berust op de onjuiste opvatting dat verstek dient te worden verleend als de verdachte niet verschijnt op een oproeping voor een nadere zitting. Verstekverlening is alleen aan de orde als de verdachte op de inleidende dagvaarding niet verschijnt, zoals uit art. 280 lid 1 sub a Sv blijkt. Het verleende verstek wordt alleen vervallen verklaard als de verdachte alsnog verschijnt (art. 280 lid 2 Sv). Dat betekent dat het verstek in dit geval, ondanks het feit dat het onderzoek op de zitting van 1 maart 2013 opnieuw is aangevangen, in stand bleef. Nu de verdachte ook op die nadere zitting niet was verschenen, was er geen reden om het verstek vervallen te verklaren.
5.3.
Het middel faalt.
6. Het derde middel
6.1.
Het middel klaagt dat het onder 1 primair bewezenverklaarde medeplegen niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
6.2.
Ten laste van verdachte heeft het Hof onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 16 mei 2011 tot en met 11 juni 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen kentekenplaten, te weten:
- [AA-00-AA] en
- [BB-00-BB] en
- [CC-00-CC] en
- [DD-00-DD],
toebehorende aan
- [A] B.V. en
- [betrokkene 1] en
- [betrokkene 2] en
- [betrokkene 3].”
6.3.
De tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte houdt in dat verdachte vier keer getankt heeft zonder te betalen, dat op de auto waarmee getankt werd valse kentekenplaten zaten, dat verdachte een keer een plaat heeft gepakt en dat zijn medeverdachte drie keren kentekens heeft gepakt, dat verdachte erbij was toen de ander de kentekenplaten stal, dat zij de kentekenplaten in Stedenwijk stalen en dat zij daarna direct naar Shell Draaiersplaats in Stedenwijk (Almere) gingen om met gebruikmaking van die valse kentekenplaten te gaan tanken zonder te betalen (bewijsmiddel 9). Het Hof heeft daaruit zonder meer kunnen afleiden dat de verdachten handelden ter uitvoering van een gezamenlijk plan en dat derhalve sprake was van medeplegen.
6.4.
Het middel faalt.
7. Het eerste middel slaagt ten dele. Het tweede en derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
8. De consequentie van een en ander lijkt mij te zijn dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd ten aanzien van feit 2 en de strafoplegging2.en dat het Hof waarnaar de zaak wordt verwezen of teruggewezen, moet beslissen over de strafoplegging met betrekking tot feit 1 en de zaak wat feit 2 betreft moet terugwijzen naar de Rechtbank, tenzij de verschenen verdachte die terugwijzing niet verlangt of de niet verschenen verdachte (kort gezegd) van de zitting op de hoogte is.3.Omdat de mogelijkheid bestaat dat het Hof de zaak ook wat feit 2 betreft zelf moet afdoen, is er denk ik voor de Hoge Raad onvoldoende reden om de zaak in zoverre om proceseconomische redenen direct terug te wijzen naar de Rechtbank.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑01‑2015
Daaronder valt in dit geval niet de beslissing op de op feit 1 betrekking hebbende vordering van de benadeelde partij, maar wel het bevel tenuitvoerlegging (zie HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430).
Vgl. H.G.M. Krabbe, Verzet en hoger beroep in strafzaken, Alphen aan den Rijn 1983, p. 181/182 (in het bijzonder noot 201).
Beroepschrift 15‑10‑2013
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 'S‑GRAVENHAGE
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Parketnummer: 24/001928-11
Namens verzoeker, de heer [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
draag ik de volgende middelen voor tegen het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden,
uitgesproken op 15 maart 2013, onder parketnummer 24/001928-11,
waarbij verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest, en waarbij de tenuivoerlegging is gelast van een voorwaardelijke straf van een week gevangenisstraf. Bovendien is de vordering benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van 33,- euro met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Middel 1
Er is sprake van schending van recht en/ of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO, in het bijzonder art. 423 lid 2 Sv en art 6 EVRM, nu het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat art 423 Sv niet van toepassing was en de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van verzoeker heeft voortgezet.
Toelichting
Art. 423 lid 2 Sv noemt een aantal gevallen waarin de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank. Eén van die gevallen betreft de situatie dat de rechtbank nog niet over de hoofdzaak heeft beslist en het onderzoek daarvan gevolg moet zijn van de vernietiging van het vonnis, terwijl de verdachte niet op de zitting aanwezig is en de dagvaarding/ oproep om op de zitting te verschijnen niet in persoon is betekend en ook overigens niet blijkt dat verdachte op de hoogte was van de datum van de terechtzitting.
Het hof heeft vastgesteld dat de wijziging van de tenlastelegging en de oproeping voor de zitting op juiste wijze, doch niet in persoon, waren betekend. Verzoeker was niet op de zitting aanwezig. Ook was er, anders dan in eerste aanleg, geen advocaat namens hem verschenen. Vervolgens heeft de Advocaat-Generaal de vraag opgeworpen of art. 423 lid 2 Sv aan de orde was.
Het hof oordeelde dat dit niet het geval is, omdat in eerste aanleg ook over de hoofdzaak is geoordeeld. Vervolgens zet het hof het onderzoek aanstonds voorts en veroordeelt verzoeker ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 tot een gevangenisstraf van twee maanden. Juist wat betreft deze feiten had de rechtbank nog in het geheel geen inhoudelijk oordeel gegeven omdat zij oordeelde dat de dagvaarding op deze punten niet geldig was. Dit was alleen anders voor wat betreft het feit dat onder 1 subsidiair tenlaste was gelegd.
Nu de rechtbank voor het overgrote deel van de tenlastelegging slechts een formele beslissing had genomen, en verzoeker ter zitting van het hof niet was verschenen en de dagvaarding/oproeping niet in persoon was betekend, had het hof de zaak toch moeten terugwijzen ex art. 423 lid 2 Sv.
Belang
Er is een inbreuk gemaakt op het recht van verzoeker op een behandeling in twee feitelijke instanties. Hij is in zijn verdediging geschaad, nu noch hij noch een raadsman in de gelegenheid is geweest om zich uit te laten over de (wezenlijk) gewijzigde tenlastelegging, en in hoger beroep verweer te voeren ten aanzien van het (thans) onder 1 en 2 tenlastegelegde. Bovendien heeft de Advocaat-Generaal bij het vorderen van de gevangenisstraf expliciet overwogen dat hij geen werkstraf eist nu hij immers niet weet of verzoeker in staat en bereid is die te verrichten. Het hof neemt deze overweging bij de strafoplegging over en veroordeelt verzoeker tot de gevorderde gevangenisstraf. Indien de zaak was terug gewezen, had verzoeker zich alsnog kunnen verweren ten aanzien van de gewijzigde tenlastelegging en had hij bovendien zijn persoonlijke omstandigheden kunnen toelichten en aan kunnen geven een eventuele werkstraf te accepteren. Dan was hij mogelijk niet veroordeeld danwel was er wellicht voor een andere strafmodaliteit gekozen.
Middel 2
Toelichting
Uit het proces-verbaal van de zitting d.d. 1 maart 2013 blijkt dat het hof zich heeft beraden over de vraag of de zitting kon worden voortgezet. Het hof heeft geoordeeld dat dit kon, maar vervolgens blijkt niet uit het proces-verbaal dat tegen verzoeker verstek is verleend. Dit verstek blijkt slechts uit de aanhef van het vonnis. Ook blijkt niet dat de Advocaat-Generaal heeft gevorderd verstek te verlenen; integendeel, de Advocaat-Generaal heeft de mogelijkheid opgeworpen dat art. 423 lid 2 Sv van toepassing is.
Nu niet is gebleken dat het hof tijdens de zitting verstek heeft verleend en zich aldus rekenschap heeft gegeven van het karakter van de zitting, is het onderzoek ter zitting en het daaruit voortvloeiende arrest nietig.
Belang
Verzoeker is in zijn belangen geschaad, nu de zitting niet volgens de regels van art. 280 Sv is verlopen en onvoldoende blijkt dat het hof zich na het uitroepen van de zaak beraden heeft op zijn juridische positie.
Middel 3
Er is sprake van schending van recht en/ of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO, in het bijzonder art. 359 lid 3 jo art. 415 Wetboek van Strafvordering.
Het Gerechtshof is op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde gekomen. De tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring niet dragen.
Toelichting
Ondanks de vordering van de Advocaat-Generaal om verzoeker vrij te spreken van het onder 1 primair tenlastegelegde, heeft het hof toch geoordeeld dat voor dit feit voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat. Het hof veroordeelt verzoeker derhalve tot het medeplegen van diefstal van vier kentekenplaten. In de aanvulling op het arrest inhoudende de bewijsmiddelen betreffen de nummers 1 t/m 4 aangiften van diefstal van kentekenplaten. Hieruit blijkt dat de kentekenplaten inderdaad verdwenen zijn, maar nog niet dat cliënt deze zou hebben gestolen.
De bewijsmiddelen 5 t/m 8 en 10 zien op de onder 2 tenlastegelegde benzinediefstal. Dan blijft over bewijsmiddel 9, de verklaring van verzoeker. Voor zover relevant voor feit 1 primair luidt die verklaring als volgt:
‘Ik heb een keer een kenteken gepakt. De andere drie keren heeft die andere jongen die kentekens gepakt.
Vraag: wat doen jullie met die kentekens na het tanken zonder te betalen?
Antwoord: Na het tanken gooien wij die kentekens weg. Ik gooide die ene keer het kenteken weg in de bosjes (…)
De jongen die de andere drie kentekenplaten heeft gestolen, is [naam 1]. Ik was met hem en wij namen de kentekenplaten in Stedenwijk en vervolgens gingen wij direct naar Shell Draaijersplaats in Stedenwijk Almere.’
Alleen deze verklaring is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat sprake was van medeplegen van alle kentekenplaten. Uit enkel deze verklaring valt onvoldoende af te leiden hoe de diefstallen precies in zijn werk zijn gegaan, of verzoeker die ene kentekenplaat alleen heeft gepakt, of dat hij toen ook samen met een ander was, en in hoeverre hij nauw en bewust heeft samengewerkt met Omar toen die kentekenplaten zou hebben gestolen. Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, bieden de genoemde bewijsmiddelen onvoldoende basis voor de bewezenverklaring.
Belang: Verzoeker is ten onrechte althans op onvoldoende althans onvoldoende begrijpelijke wijze veroordeeld voor het onder 1 primair tenlastegelegde.
Op grond van voorgaande middelen is verzoeker van mening dat het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, voor vernietiging en verwijzing danwel terugwijzing in aanmerking komt.
Deze schriftuur wordt ondertekend door mr M.J. van Weerden, advocaat te Almere, kantoorhoudende te (1315 CC)Almere, aan de Flevostraat 6, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Almere, 15 oktober 2013
M.J van Weerdeen