Hof Amsterdam, 26-08-2010, nr. 23-003005-09
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5140, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-08-2010
- Zaaknummer
23-003005-09
- LJN
BN5140
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5140, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑08‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW8680, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BW8680
Uitspraak 26‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Belaging. Vaststelling van de uitdrukkelijke vervolgingswens van het slachtoffer terwijl niet tijdig klacht is gedaan. Bewijsoverweging ter zake.
Partij(en)
parketnummer: 23-003005-09
datum uitspraak: 26 augustus 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 4 juni 2009 in de strafzaak onder de parketnummers 15-710577-07 en 01-846752-05 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 juni 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 12 augustus 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode 24 januari 2007 tot en met 24 februari 2007 te Purmerend, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers is/heeft zij, verdachte:
- -
vele malen SMS-berichten naar de mobiele telefoon van die [slachtoffer] gestuurd, waaronder de teksten "ik wil een afspraak met je maken" en/of "ik wil met je praten" en/of "je mag wel terug sms-en, hoor" en/of (op verjaardag van die [slachtoffer]) "gezellig feestje, ik kom ook met een paar vrienden langs" en/of
- -
vele malen naar de mobiele telefoon en/of de huistelefoon van die [slachtoffer] gebeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Partiële nietigheid dagvaarding
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de inleidende dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard omdat, waar het betreft de passage 'oogmerk om te dwingen iets te doen en/of te dulden' niet nader is uitgewerkt wat het slachtoffer dan zou moeten doen en/of dulden.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
In de tenlastelegging wordt onder meer gesteld dat de verdachte met het oogmerk om [slachtoffer] te dwingen iets te doen en/of te dulden hem vele malen SMS-berichten heeft gestuurd en hem vele malen heeft gebeld. Reeds op zichzelf is daarmee voldoende duidelijk dat de steller van de tenlastelegging heeft bedoeld dat het oogmerk van de verdachte daarmee was [slachtoffer] te dwingen met haar in contact te komen en/of het door haar gezochte contact te dulden. Dit oogmerk wordt nog verduidelijkt door de in de tenlastelegging opgenomen tekst van de SMS-berichten, waaronder "ik wil een afspraak met je maken" en "je mag wel terug sms-en hoor".
Gelet op het vorenoverwogene voldoet naar het oordeel van het hof de tekst van de tenlastelegging, ook waar het gaat om de door de raadsman bedoelde passage, aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) daaraan stelt. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de klachttermijn als bedoeld in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is overschreden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] niet tijdig, binnen drie maanden nadat hij kennis had genomen van het strafbare feit, een klacht heeft gedaan. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het proces-verbaal van de officier van justitie van 29 mei 2009 het voornoemde verzuim niet kan herstellen, nu noch uit de aangifte, noch uit genoemd proces-verbaal voldoende blijkt dat ten tijde van het doen van aangifte een uitdrukkelijke vervolgingswens bestond.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het proces-verbaal van aangifte, door verbalisant [verbalisant] op 24 februari 2007 opgemaakt, blijkt dat [slachtoffer] op 24 februari 2007 aangifte heeft gedaan van belaging door zijn ex-vriendin. [slachtoffer] heeft hierbij te kennen gegeven dat hij eerder, namelijk in 2002 en 2003 door zijn ex-vriendin is belaagd en dat zij daarvoor in 2004 is vervolgd. Voorts heeft [slachtoffer] tijdens zijn aangifte te kennen gegeven dat hij geen andere oplossing ziet dan het doen van aangifte omdat hij weet dat een gesprek tussen hem en haar niets zal oplossen. Nadat het openbaar ministerie de zaak heeft geseponeerd, heeft [slachtoffer] op grond van artikel 12 Sv op 18 februari 2008 een beklag tegen niet vervolging ingediend. [slachtoffer] heeft zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gevoegd als benadeelde partij, is zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig geweest en heeft ter terechtzitting in hoger beroep een schriftelijke slachtofferverklaring ingediend.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat er redelijkerwijs geen enkele twijfel over kan bestaan dat [slachtoffer] ten tijde van het doen van zijn aangifte de bedoeling had dat een vervolging tegen de verdachte zou worden ingesteld.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode 24 januari 2007 tot en met 24 februari 2007 te Purmerend, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen en te dulden, immers heeft verdachte:
- -
vele malen SMS-berichten naar de mobiele telefoon van die [slachtoffer] gestuurd, waaronder de teksten "ik wil een afspraak met je maken" en "ik wil met je praten" en "je mag wel terug sms-en, hoor" en op verjaardag van die [slachtoffer] "gezellig feestje, ik kom ook met een paar vrienden langs" en
- -
vele malen naar de mobiele telefoon van die [slachtoffer] gebeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsverweer
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de bestanddelen opzettelijk, wederrechtelijk en stelselmatig niet kunnen worden bewezen.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Er is - kort gezegd - sprake van belaging wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van die persoon. Het kan daarbij gaan om de herhaling van dezelfde activiteit, maar ook om het samenstel van een variëteit aan gedragingen.
Uit de inhoud van het dossier leidt het hof af dat de verdachte zich gedurende een korte periode van ongeveer één maand tussen de tien á twintig keer telefonisch contact heeft opgenomen met het slachtoffer (waarvan een aantal malen meerdere telefoontjes direct na elkaar) en ongeveer negen keer een sms-bericht heeft verzonden. De verdachte is het slachtoffer begonnen te bellen op het moment dat haar proeftijd van drie jaren, waarin ze op geen enkele manier contact mocht opnemen met het slachtoffer - wegens een eerdere belagingszaak met hetzelfde slachtoffer - voorbij was. Tijdens het eerste gesprek werd, kort nadat de verdacht het slachtoffer aan de lijn kreeg, de verbinding verbroken, waarna de verdachte het slachtoffer - naar eigen zeggen om dingen uit te praten - is blijven bellen. Het had de verdachte duidelijk moeten zijn dat het slachtoffer - met wie zij in 2001 een kortdurende relatie van 3 maanden had gehad -, ook nadat de proeftijd voorbij was, op geen enkele manier contact met de verdachte wenste. De verdachte had deze conclusie in ieder geval moeten trekken op het moment dat zij inzag dat het slachtoffer op geen enkele manier op haar telefoontjes en sms-berichten reageerde. Omdat de verdachte is blijven doorgaan met het bellen en sms-en van het slachtoffer, heeft zij een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Het hof is van oordeel dat de handelingen van de verdachte, gelet op de aard en de frequentie ervan en in de omstandigheden van dit geval moeten worden gekwalificeerd als een opzettelijke, wederrechtelijk en stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte op geen enkele wijze in contact zal treden met [slachtoffer].
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen en maatregel als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft eind 2001, begin 2002 een kortdurende relatie van drie maanden gehad met [slachtoffer]. Nadat deze relatie tot een einde kwam heeft de verdachte zich nadien schuldig gemaakt aan de stalking van [slachtoffer]. De verdachte is in 2004 hiervoor veroordeeld en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van drie jaren opgelegd gekregen waarin zij op geen enkele manier contact mocht opnemen met [slachtoffer]. Precies de dag nadat de proeftijd voorbij was, heeft de verdachte opnieuw contact met [slachtoffer] opgenomen, die op dat moment inmiddels een ander en geheim telefoonnummer bezat. Hoewel [slachtoffer] niet heeft gereageerd op de telefoontjes en sms-berichten van de verdachte, is de verdachte doorgegaan met het bellen van [slachtoffer]. De verdachte heeft door zo te handelen opnieuw inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. De ervaring leert dat slachtoffers van stalking hiervan nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden, hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep ook in concreto is gebleken.
Het hof rekent het de verdachte aan dat zij tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen blijk heeft gegeven het laakbare van haar handelen in te zien en haar gedrag heeft geprobeerd te bagatelliseren. Ook heeft zij geen blijk gegeven zich rekenschap te geven van de gevolgen van haar handelen voor het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2010 is de verdachte eerder - en ook ten aanzien van het hetzelfde slachtoffer - ter zake van belaging veroordeeld. Daarnaast staan enkele andere feiten op het strafblad van de verdachte.
Het hof acht, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, de persoon van de verdachte en de eerdere strafrechtelijke vervolging ter zake van belaging tegen hetzelfde slachtoffer, een hogere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd passend en geboden. Het hof zal naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een werkstraf van 70 uren opleggen.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 29 januari 2007, parketnummer 01-846752-05, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis dient te worden gelast. Het hof is van oordeel dat de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van EUR 300,00 in beginsel wel voor tenuitvoerlegging in aanmerking komt, maar het hof acht het, gezien de draagkracht van de verdachte en de bij dit arrest op te leggen schadevergoedingsmaatregel, niet opportuun om ook de tenuitvoerlegging van de geldboete te gelasten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep een schriftelijke slachtofferverklaring overgelegd, welke door de voorzitter is voorgelezen. De benadeelde partij heeft verklaard bij de ingediende vordering te blijven.
De verdachte heeft de hoogte van de vordering van de benadeelde partij betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreekse immateriële schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 3 (drie) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal opnemen met de heer [slachtoffer].
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 70 (zeventig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 29 januari 2007, met parketnummer 01-846752-05, te weten: een taakstraf bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van 30 (dertig) uren onbetaalde arbeid, in geval van het niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot EUR 500,00 (vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P.P. Hoekstra, mr. N.F. van Manen en mr. A.E. Broek-Blaauboer, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 augustus 2010.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.