Rb. Overijssel, 20-04-2017, nr. 08/710031-15 (P)
ECLI:NL:RBOVE:2017:1706, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
20-04-2017
- Zaaknummer
08/710031-15 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2017:1706, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 20‑04‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:6307, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2017-0426
Uitspraak 20‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Omdat ze haar man in zijn slaap 6 eenheden insuline toediende is een 48-jarige vrouw uit IJsselmuiden veroordeeld tot een celstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De vrouw is schuldig aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Het paar verkeerde in een langdurige huwelijkscrisis. De vrouw diende de insuline toe om naar eigen zeggen “rust te krijgen”. Zij heeft in haar poging de relatieproblemen op te lossen haar toevlucht gezocht in een totaal inadequaat middel. Zij deed dit niet in een opwelling, maar heeft haar daad voorbereid door insulinepennen van haar werk bij een woonzorgcentrum mee te nemen. De rechtbank spreekt de vrouw vrij van een poging tot moord of doodslag. De rechtbank rekent het de vrouw aan dat zij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en beroepshalve wetenschap had van de werking en de gevolgen van insuline. Daarnaast had dit veel ernstiger kunnen aflopen. De man en vrouw zijn inmiddels gescheiden.
Partij(en)
Rechtbank Overijssel
Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/710031-15 (P)
Datum vonnis: 20 april 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 februari 2016, 14 april 2016 en 6 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitiemr. M. Zwartjes en van hetgeen door verdachte en haar raadsman mr. J. de Ruiter, advocaat te Kampen, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 25 februari 2016, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: heeft geprobeerd haar echtgenoot te vermoorden dan wel zwaar te mishandelen door insuline in te spuiten, dan wel daarmee haar echtgenoot heeft mishandeld;
feit 2: medicijnen, afkomstig van haar werk, heeft verduisterd.
Voluit luidt de - gewijzigde - tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1. zij in de periode van 22 november 2014 tot en met 23 november 2014, althans op één of meer tijdstippen in de periode van 01 november 2014 tot 22 november 2014 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, één of meermalen, op een moment dat die [slachtoffer] in slaap was, een grote hoeveelheid, althans een hoeveelheid insuline in diens lichaam heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
zij in de periode van 22 november 2014 tot en met 23 november 2014, althans op één of meer tijdstippen in de periode van 01 november 2014 tot 22 november 2014 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar echtgenoot [slachtoffer] , althans een persoon opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen één of meermalen, op een moment dat die [slachtoffer] in slaap was, een grote hoeveelheid, althans een hoeveelheid insuline in diens lichaam heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, ter zake dat
zij in de periode van 22 november 2014 tot en met 23 november 2014, althans op één of meer tijdstippen in de periode van 01 november 2014 tot 22 november 2014 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, met voorbedachten rade haar echtgenoot [slachtoffer] , althans een persoon heeft mishandeld door één of meermalen, op een moment dat die [slachtoffer] in slaap was, een grote hoeveelheid, althans een hoeveelheid insuline in diens lichaam te spuiten;
2. zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2014 tot en met 11 juni 2015 in de gemeente Kampen meermalen, althans éénmaal opzettelijk verschillende soorten medicijnen, waaronder insuline, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan het [woonzorgcentrum] en/of [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke medicijnen verdachte telkens uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als verzorgende bij dat woonzorgcentrum, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1
Inleiding
Feit 1
Aangever, [slachtoffer] , heeft in oktober 2015 aangifte gedaan van poging tot moord/doodslag. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij in de nacht van zaterdag22 november 2014 op zondag 23 november 2014 door zijn echtgenote, zijnde verdachte, in zijn slaap is ingespoten met insuline, terwijl hij geen diabetespatiënt is. Als gevolg daarvan heeft aangever zich die zondag beroerd en moe gevoeld. Op maandagochtend had aangever een “hypo” (hypoglycaemie, zijnde een te laag bloedsuikergehalte). Verdachte heeft een ambulance gebeld, waarna aangever naar het ziekenhuis is overgebracht. Uit de letselrapportage volgt dat het ambulancepersoneel heeft geconstateerd dat er een verminderd bewustzijn was door een te lage bloedsuikerspiegel. Aangever had zijn ogen wel open. Het glucosegehalte van aangever was bij aankomst van de ambulance 1.6 mmol/l, waarna 6 ml glucose 10% door het ambulancepersoneel is toegediend. In het ziekenhuis is diverse keren extra glucose toegediend. De glucosewaarden van aangever bleven de eerste 24 uren echter schommelen tussen de 2.1 en 8.4 mmol/l. In het ziekenhuis is aangever uitvoerig onderzocht om een mogelijke oorzaak van de hypo te vinden. Omdat andere lichamelijke oorzaken zijn uitgesloten en er reststoffen van niet-lichaamseigen insuline in het lichaam zijn aangetroffen, is geconcludeerd dat de hypo is veroorzaakt door van buitenaf toegediende insuline.
Verdachte heeft verklaard dat zij aangever in de nacht van zaterdag op zondag, rond 02.00 uur, zes eenheden insuline heeft toegediend. Zij is op dat moment uit bed gegaan en heeft een insulinepen uit de kast in de douche gepakt. Zij heeft zes eenheden opgedraaid en de spuit in een bil van aangever gezet. Volgens verdachte was aangever die avond langdurig met zijn vriendin aan het appen. Zij heeft de insuline ingespoten zodat aangever niet meer kon appen en zij een paar dagen rust zou krijgen. Verdachte had een maand daarvoor vijf insulinespuiten van haar werk mee naar huis genomen. Drie daarvan had zij meegenomen met als doel haar echtgenoot in te spuiten.
Feit 2
Op 28 oktober 2015 heeft [naam 1] , directeur van [woonzorgcentrum] , aangifte gedaan tegen verdachte, vanwege het wegnemen van medicatie door verdachte uit [woonzorgcentrum] . Een overzicht van de weggenomen medicijnen is als bijlage A gevoegd bij de aangifte. Deze medicijnen zijn door een collega van verdachte, getuige [getuige] , in het huis van verdachte aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is verdachte ontslagen. Verdachte heeft van een aantal medicijnen bekend dat zij deze van haar werk heeft meegenomen naar huis.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Volgens de officier van justitie is de kans aanwezig dat een mens overlijdt bij een bloedsuikerwaarde van 1.6 mmol/l. Verder is er sprake van opzet bij verdachte. Ook al had zij een ander doel voor ogen (te weten een aantal dagen rust), verdachte had met haar voorkennis en de hoeveelheid insuline die zij moet hebben ingespoten het duidelijke inzicht en de stellige verwachting kunnen hebben dat ook het niet door haar beoogde gevolg (te weten de dood) zou kunnen intreden.
Feit 2
De officier van justitie acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Volgens de raadsman was er bij verdachte geen sprake van opzet om haar echtgenoot te doden of zwaar te mishandelen. Het oogmerk van verdachte was om hem tijdelijk te versuffen. Dat is ook het effect van toediening van insuline.
Verder is er bij verdachte geen bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans geweest. Dit volgt uit contra-indicaties, zoals het feit dat verdachte haar echtgenoot eten heeft gegeven en voor hem de ambulance heeft gebeld toen zij onvoorziene effecten waarnam.
Voorts is er sprake van een ondeugdelijke poging. Uit de medische rapportages en het onderzoek van prof. dr. V. Marks blijkt dat het onmogelijk is om normale, gezonde, volwassen mensen te doden met uitsluitend een insuline-injectie. Ook blijkt niet uit het rapport van deskundige dr. Banga dat een insuline-injectie dodelijk is.
Tot slot is er sprake van vrijwillige terugtred doordat verdachte een ambulance heeft gebeld. Er is dus geen voltooide poging. Ook in het geval er wel een voltooide poging zou zijn, dan nog kan er plaats zijn voor vrijwillige terugtred.
Volgens de raadsman moet verdachte primair worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging moord subsidiair poging zware mishandeling. Subsidiair dient zij hiervoor te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de weggenomen medicijnen uit de retourbak kwamen en dat er daarmee sprake was van res derelicta, zaken waarvan de eigenaar de eigendom heeft prijsgegeven. Verduistering in dienstbetrekking kan daarmee niet worden bewezen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Poging moord
Verdachte wordt primair verweten dat zij heeft geprobeerd haar (toenmalige) echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat zij [slachtoffer] in de nacht van 22 op 23 november 2014 heeft ingespoten met zes eenheden insuline. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met het inspuiten van insuline opzet had op de dood van haar echtgenoot, nu dit niet volgt uit de door verdachte afgelegde verklaringen en ook overigens niet is vast te stellen.
De volgende vraag die voorligt is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – in die zin dat zij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de in de ambulance en het ziekenhuis verrichte glucosemetingen volgt dat de laagste hoeveelheid glucose in het bloed van [slachtoffer] 1.6 mmol/l is geweest. De overgelegde literatuur geeft geen duidelijkheid over de al dan niet dodelijke gevolgen van het inspuiten van insuline bij mensen die niet aan diabetes lijden, gezien het verschil in de situaties waarin mensen overlijden na toediening van insuline. Op basis van de in deze zaak beschikbare gegevens is niet met zekerheid vast te stellen dat iemand komt te overlijden bij een glucosewaarde van 1.6 mmol/l. Hieruit volgt dat er in casu geen aanmerkelijk kans op de dood is, zodat de rechtbank niet hoeft te treden in de vraag of verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank constateert vooraf dat het niet anders kan zijn dan dat aan [slachtoffer] een veel grotere hoeveelheid insuline moet zijn toegediend dan de zes dan wel zeven of acht eenheden waarover verdachte heeft verklaard. Zo heeft de deskundige S.J.Th van Kuijk, forensisch arts, in zijn antwoord op de aanvullende vragen van de rechtbank verklaard dat niet aannemelijk is dat toediening van 6-8 eenheden insuline bij een gezond persoon tot de dood of letsel zal leiden. Ook deskundige dr. J.D. Banga, internist, heeft verklaard dat een lage dosering van 6-8 eenheden geringe hypoglycaemie met weinig klachten of verschijnselen zal veroorzaken. Verder heeft deskundige Banga verklaard dat gezien de tijd die is verlopen tussen het veronderstelde moment van toediening van insuline op 23 november 2014 rond 02.00 uur, en de metingen van lage glucosewaarden tot ruim twee etmalen daarna alleen kan worden verklaard door toediening van een (veel) hogere dosis insuline, resulteren in een depot-effect. Volgens deskundige Banga moet men dan denken aan hoeveelheden in de orde van vele tientallen, eerder honderden, eenheden.
Bij [slachtoffer] is als laagste hoeveelheid glucose in het bloed 1.6 mmol/l gemeten. Uit de rapportage van deskundige Banga volgt dat bij waarden van 1-2 mmol/l verschijnselen als agressief gedrag, convulsies en coma optreden. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) oplevert en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met haar gedragingen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] heeft gehad. Vooropgesteld wordt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte uit hoofde van haar werk als verzorgende Individuele Gezondheidszorg in de ouderenzorg kennis had van de werking van insuline. Verdachte had vijf insulinepennen van haar werk meegenomen en daarmee had zij thuis de beschikbaarheid over die pennen. Verder heeft verdachte verklaard dat zij bij [slachtoffer] zoveel insuline heeft ingespoten dat zij een paar dagen rust zou krijgen. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met haar gedragingen en in het bijzonder gelet op haar kennis van de werking van insuline willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou optreden. Hiermee is het voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
Voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Voordat verdachte overging tot het inspuiten van insuline bij haar echtgenoot is er een lange aanloop naar dat moment geweest. De relatie tussen verdachte en [slachtoffer] verliep al gedurende lange tijd niet goed door ziekte en vreemdgaan. Verdachte heeft aangegeven wanhopig te zijn geweest. Zij heeft verklaard dat zij op internet heeft gelezen dat een vader zijn kind met insuline had gespoten en dat dat kind een paar dagen de weg kwijt was. Zo is zij op het idee gekomen. Om dit idee uit te voeren heeft verdachte een maand vóór het delict vijf pennen insuline van haar werk mee naar huis genomen. Drie van die pennen heeft verdachte bewust meegenomen met als doel haar echtgenoot daarmee in te spuiten, zodat zij een paar dagen rust zou krijgen. Deze vijf pennen heeft verdachte in huis verstopt. Voorafgaand aan 22 november 2014 heeft verdachte eerdere momenten gehad waarop zij [slachtoffer] wilde inspuiten. Zij zag dan echter af van haar plan omdat [slachtoffer] beterschap beloofde en het weer een tijdje goed ging tussen hen. Haar plan bleef echter in stand. Over de bewuste nacht zegt verdachte dat zij in een opwelling heeft gehandeld. Zij werd die nacht wakker. [slachtoffer] lag diep te slapen. Verdachte is uit bed gegaan en heeft de insulinespuit uit de kast in de badkamer gepakt. Zij is teruggegaan naar de slaapkamer, heeft zes eenheden opgedraaid en de insuline bij [slachtoffer] geïnjecteerd.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat er een langere periode is geweest waarin verdachte meerdere wilsbesluiten heeft genomen om tot het strafbare feit te komen. Verdachte heeft voorafgaand aan haar handelen voldoende tijd – een tijdsbestek van een maand - gehad zich te beraden op haar genomen of te nemen besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit blijkt te meer nu [slachtoffer] op dat moment lag te slapen en voor verdachte geen bedreiging vormde. Verdachte is naar een andere ruimte gelopen om de insulinepen op te halen. Ook op dat moment heeft verdachte voldoende tijd gehad om na te denken en op haar schreden terug te keren.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Verdachte geeft weliswaar aan wanhopig te zijn geweest, maar dat maakt niet dat het strafbare feit in een opwelling is gepleegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 2
De rechtbank constateert dat niet ter discussie staat dat verdachte in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 11 juni 2015 meermalen verschillende soorten medicijnen heeft weggenomen van haar werk.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat de weggenomen medicijnen res derelicta waren. Het enkele feit dat de door verdachte uit het Woonzorgcentrum meegenomen medicijnen afkomstig waren uit de retourbak maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het om res derelicta gaat. Deze medicijnen behoorden nog steeds toe aan het Woonzorgcentrum en vielen nog steeds onder de verantwoordelijkheid van het centrum.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1. zij in de periode van 22 november 2014 tot en met 23 november 2014 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op een moment dat die [slachtoffer] in slaap was, een hoeveelheid insuline in diens lichaam heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. zij in de periode van 01 oktober 2014 tot en met 11 juni 2015 in de gemeente Kampen meermalen opzettelijk verschillende soorten medicijnen, waaronder insuline, die toebehoorden aan het [woonzorgcentrum] en welke medicijnen verdachte telkens uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als verzorgende bij dat woonzorgcentrum, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
feit 1
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, begaan tegen zijn echtgenoot, terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van voor de gezondheid schadelijke stoffen;
feit 2
het misdrijf:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
6. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft zich beroepen op vrijwillige terugtred. Van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr is sprake, indien verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van haar wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
De rechtbank verwerpt het beroep op vrijwillige terugtred. Uit de daden van verdachte blijkt niet dat zij tot inkeer is gekomen. Verdachte heeft pas lange tijd (namelijk 29 uren) na het toedienen van de insuline met 112 gebeld. Daarbij heeft zij niet gebeld vanwege de insulinetoediening, maar omdat zij dacht dat [slachtoffer] een beroerte had gekregen. In het telefoongesprek met 112 heeft zij niet verteld dat zij insuline aan [slachtoffer] had toegediend. Evenmin heeft zij het ambulancepersoneel hiervan op de hoogte gesteld. Er is dus geen sprake van vrijwillige terugtred.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dienen aan verdachte bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, inhoudende een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat verdachte, met haar ontslag op staande voet, al genoeg is gestraft. Ook is verdachte al gestraft met het huisverbod. Verdachte heeft vrijwillig meegewerkt aan alle onderzoeken terwijl er geen voorwaarden waren gesteld. Het advies van de reclassering dient niet gevolgd te worden. Dit geldt ook voor de vordering van de officier van justitie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Verdachte heeft in een langdurige huwelijkscrisis haar echtgenoot in zijn eigen bed en terwijl hij sliep insuline toegediend om “rust te krijgen”. Zij heeft in haar poging de relatieproblemen op te lossen haar toevlucht gezocht in een totaal inadequaat middel. Zij heeft dit niet in een opwelling gedaan, maar heeft haar daad voorbereid door insulinepennen van haar werk mee te nemen. Deze heeft zij op verschillende plaatsen in huis – waaronder het kastje in de badkamer – verstopt. Verdachte had, toen zij naar de badkamer is gelopen om de insulinepen te halen, voldoende gelegenheid om over haar daden na te denken en anders te handelen. Verdachte heeft de insuline ingespoten terwijl haar echtgenoot in diepe slaap en daarmee onwetend en weerloos was. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij ten tijde van het strafbare feit werkzaam was in de gezondheidszorg en beroepshalve wetenschap had van de werking en de gevolgen van insuline. Verder rekent de rechtbank het verdachte aan dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit dat veel ernstiger had kunnen aflopen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van medicijnen waartoe zij beroepsmatig toegang had. Zij heeft daarbij misbruik gemaakt van haar positie.
Er is, in het kader van deze strafzaak, een reclasseringsadvies uitgebracht door Tactus Reclassering Zwolle, d.d. 2 februari 2016. Er wordt geadviseerd een maatregelrapport en een dubbele Pro Justitiarapportage aan te vragen om de mogelijkheden voor tbs met voorwaarden te onderzoeken. Volgens de reclassering speelt een ambulante behandeling onvoldoende in op de ernst van de problematiek en het recidiverisico. Verdachte heeft de ernst van de situatie en de ten laste gelegde feiten niet inzichtelijk. Een klinische intensieve forensische behandeling wordt door de reclassering noodzakelijk geacht. Zorg moet gegarandeerd zijn; het kader van bijzondere voorwaarden biedt deze garantie niet wanneer verdachte zich daaraan onttrekt. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Ook zijn het recidiverisico en het risico op letselschade aanwezig.
Daarnaast is er in het kader van deze strafzaak over de persoon van verdachte gerapporteerd door D. Breuker, forensisch-psycholoog, zoals blijkt uit het Pro Justitia rapport van 26 januari 2016. Uit dit rapport komt naar voren dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, met secundair hieraan de aanwezigheid van een depressieve stoornis NAO en van misbruik van opioïde en benzodiazepinen. Ook was sprake van whiplashklachten. Mede vanwege de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en de depressie is zij onvoldoende in staat geweest om zich te handhaven in relatie tot de aanhoudende huwelijksproblemen en het te hoge spanningsniveau dat hieruit voortvloeide. Er was te weinig draagkracht en ze beschikte niet over voldoende adequate gedragsalternatieven om met de situatie om te gaan. Ze pleegde feiten enerzijds ter vergelding van het vreemdgaan van haar toenmalige man en de vernederingen die hiermee gepaard gingen, maar ook uit een onvermogen om te gaan met gevoelens van tekortschieten, van faalangst en de angst om te verliezen. Geadviseerd wordt verdachte ten aanzien van de feiten als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Om de kans op herhaling te verkleinen wordt een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek nodig geacht. Verdachte zal meer zicht en grip moeten leren krijgen op haar persoonlijkheidsstoornis en op de risico’s die hiermee verbonden zijn (overvraging, depressie, middelenmisbruik). De behandeling kan volgens de psycholoog in een voorwaardelijk strafkader worden opgelegd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 3 maart 2017 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank volgt daarbij het advies van de psycholoog tot ambulante behandeling. De rechtbank overweegt dat verdachte in de afgelopen periode vrijwillig in behandeling is geweest bij Dimence en dat zij deze behandeling tot op heden heeft voortgezet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding een klinische behandeling op te leggen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
8. De schade van benadeelden
8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 21.210,-. De gevorderde schade bestaat uit een bedrag van € 20.000,- wegens immateriële schade en € 1.210,- aan kosten voor rechtsbijstand.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de causaliteit tussen de gebeurtenis in november 2014, de aangifte in oktober 2015 en de langzaam aan toenemende angsten niet vaststaat. Verder leent een strafprocedure zich niet voor een dergelijke omvangrijke vordering voor immateriële schadevergoeding. Tot slot betwist de raadsman de immateriële schade, nu deze ongemotiveerd is.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de immateriële schade van € 20.000,- heeft de raadsman van [slachtoffer] aangevoerd dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit in het ziekenhuis heeft gelegen en lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over de reden van zijn lage bloedsuikerspiegel. Dit heeft een grote impact op [slachtoffer] gehad, aldus de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het inspuiten van insuline een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Dit geeft aanleiding tot een vergoeding van immateriële schade. De hoogte van het gevorderde bedrag is echter namens de benadeelde partij niet voldoende geconcretiseerd.
Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Enkel de (exacte) omvang staat in dit stadium niet vast. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De rechtbank ziet aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De opgevoerde schadepost kosten voor rechtsbijstand is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.210,-.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- -
verklaart bewezen dat verdachte het 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- -
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:feit 1
het misdrijf:poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, begaan tegen zijn echtgenoot, terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen;feit 2het misdrijf:verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
- -
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten:
- -
kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- -
stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- -
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- -
zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- -
zich ambulant laat behandelen bij een forensische polikliniek, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- -
draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- -
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro);
- -
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel van € 15.000,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- -
veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.210,- , alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- -
legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 1 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000, ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- -
bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland, met nummer 2015454974 (Onderzoek ON1R015043 Mountain). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 12 oktober 2015, pagina 18-22, onder meer inhoudende:
(…) In de nacht van zaterdag op zondag 22 november 2014 ben ik achteraf gezien door [verdachte] met insuline ingespoten. Ik was die dag erg wankel op de benen en ik voelde me beroerd en moe. Toen ik wakker werd had ik gevoel dat ik wat moest eten. Ik heb nog wel een broodje gemaakt en heb deze opgegeten. Ik heb nog even op de bank gelegen, maar dat voelde ook niet goed. Ik ben toen weer naar boven gegaan en heb geslapen. Ik ben die dag het huis niet uit geweest en er is die dag ook verder niemand meer op bezoek geweest. Ik ben die avond nog heel even naar beneden geweest om wat te drinken en ben daarna weer in slaap gevallen. Ik weet verder niet veel meer van die dag. Maandagmorgen ben ik opgenomen in de Isala Klinieken te Zwolle. Ik had een hypo (…) en ik ben met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis kon men niet vinden wat mij nou mankeerde. Daarop heeft men mijn bloed afgenomen (…). Het insulinegehalte bleek te hoog te zijn. De insuline die gevonden is, was niet de insuline die mijn lichaam kon aanmaken. Ik heb geen suikerziekte dus ik spuit zelf geen insuline. De dokters vertelden mij dat het niet anders kon dan dat iemand mij ingespoten moet hebben met insuline. (…)
2.
De door S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts, opgemaakte medische verklaring van 12 oktober 2015, met aanvulling van 21 oktober 2015, pagina 32-33, onder meer inhoudende:
(…) Volgens het PV is betrokkene (BE) op 24 november 2014 opgenomen in het ziekenhuis vanwege een “hypo” (hypoglycaemie = te laag bloedsuikergehalte). (…)
Op 24-11-2014 is BE behandeld op de afdeling Spoedeisende Hulp van de Isala klinieken te Zwolle en aansluitend opgenomen in het ziekenhuis. (…)
BE was voor zover bekend tot 24-11-20 14 GEEN diabetespatiënt (…).
Opname was vanwege een verminderd bewustzijn die leek te zijn veroorzaakt door een te lage bloedsuikerspiegel (bevindingen ambulance bij BE thuis).
Overdracht op SEH: Werd vanochtend niet wakker van de wekker, echtgenote maakte hem wakker maar kon geen contact met hem krijgen. Hij had zijn ogen wel open. Was zweterig. Bij aankomst ambulance glucose 1.6 waarop 6 ml glucose 10% toegediend. (…)
Bij aankomst in het ziekenhuis: BE is goed aanspreekbaar: “niet zieke indruk, iets rode ogen”
Bij onderzoek ambulancebemanning en opname in Isala op 24-11-2014 is op diverse momenten de glucosewaarde gemeten:
- ambulance onderzoek BE thuis: 1,6 mmol/l (normaalwaarden 3,5 - 7,8 mmol/l)
- opname / aankomst Isala : 7.39 uur
7.57
uur: bloedglucosewaarde 2,1 mmol/l (normaalwaarden 3,5 - 7,8mmol/I)
9.21
uur: bloedglucosewaarde 4,1 mmol/l
IN HET ZIEKENHUIS waren de glucosewaarden eerste dagen ook zeer wisselend.
24/11/15: 20.06u: 3.5 (extra glucose toegediend)
±22.00u: 2.3 (extra glucose toegediend)
24.00u 8.4
25/11/15: 4.00u: 3.2 (extra glucose toegediend)
5.00u: 4.2 (extra glucose toegediend) (…)
Omdat andere lichamelijke oorzaken (zoals bijvoorbeeld een nog niet onderkende diabetes of insuline-vormende tumoren) zijn uitgesloten en er reststoffen van niet lichaamseigen insuline in het lichaam zijn aangetroffen is geconcludeerd dat de hypo is veroorzaakt door van buitenaf toegediende insuline. (…)
Het optreden van een hypo geeft hij uitsluiting van spontane ziekte of diabetes aan dat er een aanzienlijke hoeveelheid insuline is binnen gekomen in het lichaam van BE. (…)
Insuline kan alleen via een injectie of andere vergelijkbare methode worden toegediend. (…)
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 oktober 2015, pagina 199-210, onder meer inhoudende:
(…) V: We zijn gisteren geeindigd over insuline. Hier hebben we nog wat vragen over. Je hebt al aangeven dat je VIG opgeleid bent en dat je om die reden ook medische handelingen mag verrichten waaronder het inspuiten van insuline. Wat kun jij ons vertellen over de werking van insuline? (…)
A: Die zorgen dat de bloedsuikers op peil blijven. (…)
V: Want wat gebeurd er dan als je niet bijspuit?
A: Dan krijg je klachten.
V: Wat zijn die klachten?
A: (…) Voor beide is een heel rijtje aan klachten. (…) Ik heb ze wel geleerd. (…)
V: Als iemand geen suikerziekte heeft en toch insuline toegediend krijgt. Wat gebeurt er dan met zo’n persoon?
A: Dan zal die bloedsuiker te laag worden dan maak je teveel suikers aan.
V: Wat gebeurt er dan met die persoon?
A: Je kunt zweterig worden, je wordt dubbelig hiermee bedoel ik duizelig.
V: Stel dat het nog lager wordt?
A: Dan kun je volgens mij in coma raken. (…)
A: Oke, ik heb bij [slachtoffer] insuline ingespoten (…). Ik wilde dit doen omdat ik niet steeds wilde dat hij met haar zat te appen.
V: (…) Want komt de gedachte bij jou op dat je dit wilde doen?
A: Ik dacht hij moet een beetje suffig blijven zodat hij niet meer kan appen.
V: Hoe ver voor dat weekend heb jij dat bedacht?
A: Misschien gaan er wel een paar weken over een dat weet ik niet.
(…) We weten dat je ook insuline hebt meegenomen?
A: Dat klopt. Het waren meerdere pennen een stuk of twee.
V: Wanneer neem je die pennen mee naar huis?
A: Ongeveer een maand daarvoor.
V: Waar heb je die pennen dan gelaten?
A: Die had ik verstopt in de kast in de douche. (…)
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Het was die zaterdag op zondagnacht. Hij lag heel diep te slapen. Ik denk dat het midden in de nacht was zo rond 02.00 uur. Ik heb toen de pen gepakt.
V: Wat denk je dan?
A: Ik wilde dat hij stopte met appen.
V: Je bent wakker om 02.00 uur en wat doe je dan. We gaan het stap voor stap doen?
A: Ik ben het bed uitgegaan en heb de spuit uit de kast gehaald. Ik heb toen ongeveer zes eenheden opgedraaid en heb toen de spuit in zijn kont gestoken. Dit gebeurde door zijn onderbroek heen. (…)
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 oktober 2015, pagina 211-220, onder meer inhoudende:
(…) V: Waarom nam jij insulinepennen mee naar huis?
A: Om [slachtoffer] te spuiten.
V: Hoeveel spuiten zie je hier liggen?
A: Ik zie hier vijf.
V: Je wilde [slachtoffer] inspuiten. Leg eens uit waarom jij vijf spuiten mee heb genomen.?
A: Ik wilde hem suf maken.
V: We zien op de foto vijf pennen. Je hebt gisteren verklaard dat je een stuk of twee hebt weggenomen uit [woonzorgcentrum] . (…) Hoe kom je dan aan vijf pennen?
A: Er komt er twee bij [naam 2] vandaan, dat zijn de oranje pennen. De grijze komt bij [naam 3] vandaan. De zwarte pennen komen bij een mevrouw vandaan op afdeling 3. Ik heb de pennen van [naam 3] en die van de mevrouw van afdeling 3 heb ik uit de koelkast gehaald. (…)
A: Ik heb die drie pennen bewust meegenomen omdat ik [slachtoffer] wilde inspuiten. (…)
V: (…) Wanneer heb jij die pennen meegenomen?
A: Vlak voordat het gebeurd is.
V: Wat is vlak daarvoor?
A: Ongeveer een maand.
V: Wat had je dan bedacht om te doen met de pennen?
A: Ik wilde [slachtoffer] suf houden zodat hij niet meer kon appen. (…) Ik wilde hem een paar eenheden ingeven zodat ik een paar dagen rust kreeg. (…)
V: Hoe ben je op dit idee gekomen?
A: (…) Ik heb een keer op internet gelezen dat een vader zijn kind met insuline had gespoten. Dat kind was een paar dagen de weg kwijt. (…)
V: (…) Wat maakt dan dat je hem niet meteen laat stoppen?
A: Dan was het weer zo dat het weer een tijdje goed en dan beloofde [slachtoffer] mij weer dat hij het niet meer zou doen. Ik geloofde hem dan weet gewoon. Of ik wilde hem geloven. Dat is de reden geweest dat ik niet meteen heb gespoten. (…)
5.
Een geschrift, zijnde de rapportage in opdracht van de rechter-commissaris, van 26 september 2016, waarin rapporteur dr. J.D. Banga, internist, onder meer het volgende heeft gerapporteerd (pagina 1 tot en met 5):
(…) Kan het toedienen van zes (6) eenheden insuline (uitgesplitst naar langwerkende en kortwerkende insuline) bij een gezond persoon die niet aan diabetes lijdt leiden tot dood of letsel en zo ja, welk letsel?
(…) Een lage dosering van 6-8 eenheden zal geringe hypoglycemie met weinig klachten of verschijnselen veroorzaken, geen blijvend letsel. (…) Wanneer wordt uitgegaan van het toedienen van 7 a 8 eenheden insuline: hiervoor geldt in principe het bovenstaande.
Het effect van 7-8 eenheden langwerkende insuline verschilt niet essentieel van dat van 6 eenheden. (…)
Vraag 3.
Bij [slachtoffer] is op 24 november 2014 bij een bloedmeting een glucosewaarde van 1,6 mmol/l geconstateerd. De oorzaak wordt geduid als exogeen. Is een andere oorzaak dan toedienen van insuline uit te sluiten?
(…) Uit het totaal aan gegevens blijft maar één mogelijke oorzaak over: aanhoudende hypoglycemie ten gevolge van hoge dosering(en) exogeen, “van buiten”, toegediende insuline.
Vraag 4.
Kan hieruit worden afgeleid dat de bij de eerste meting gemeten 1,6 mmol/l niet het dieptepunt zou zijn geweest op het moment dat niet medisch was ingegrepen?
De meting van 1.6 mmol/l (meting rond 7 uur door ambulancepersoneel) zou in geval dat er niet medisch was ingegrepen mogelijk niet het dieptepunt zijn geweest, en op zijn minst zou de hypoglycemie (abnormaal lage bloedglucosewaarde) langer aangehouden hebben. Dit is af te leiden uit de later tijdens opname gemeten lage glucosewaarden, ondanks de in die episode meermalen toegediende glucose. Dit past bij een depot-effect dat optreedt wanneer een hoeveelheid insuline nog als een vloeistofbel op de injectieplaats als een soort stuwmeer aanwezig is en waaruit over een episode langer dan een etmaal nog insuline vrijkomt in de bloedsomloop. (…) Bij waarden van 1-2 mmol/l kunnen naast agressief gedrag ook convulsies en coma optreden. Bij aanhoudende ernstige hypoglycemie met glucosewaarden lager dan 1 mmol/l kan blijvende hersenschade optreden. (…)
Tijdlijn: De tijdlijn van geobserveerde lage bloedsuikerwaarden suggereert dat de toegediende hoeveelheid insuline (veel) meer is geweest dan 6-8 eenheden en dat er sprake is geweest van depotwerking.
De heer [slachtoffer] zou op zondag 23 november 2014 om 02:00 uur insuline zijn ingespoten.
Ruim een etmaal later, namelijk 29 uur later, op maandagochtend 24 november 2014 rond 7 uur, is hij niet wekbaar en wordt bij hem door het ambulancepersoneel een bloedglucosewaarde van 1.9 mmol/l gemeten.
Dan zijn er twee mogelijkheden:
1e Er is op 23 november rond 02:00 uur veel meer insuline toegediend dan verklaard; en / of
2e Er is op een later tijdstip (of tijdstippen) nogmaals een hoge dosis insuline toegediend.
Uitgaande van de juistheid van tijdstip van toedienen, dus 29 uur eerder, en daarna niet meer:
Kortwerkende insuline in een dosering van 6 tot 8 eenheden zou al veel eerder dan na 29 uur volledig uitgewerkt zijn.
Het effect van langwerkende insuline kan grofweg een etmaal aanhouden. Bij zeer hoge doseringen kan depotwerking optreden, met lang aanhoudende hypoglycemie als gevolg.
Als er inderdaad 6-8 eenheden is toegediend, zou 29 uur na toediening een normale
glucoseconcentratie gemeten zijn, want een langer aanhoudende hypoglycemie (te lage
bloedsuikerwaarde) is met een dergelijke lage dosering uitgesloten.
De tijd verlopen tussen het veronderstelde moment van injectie en meting van lage glucosewaarden tot ruim 2 etmalen daarna kan alleen worden verklaard door toediening van een (veel) hogere dosis insuline, resulterend in een depot-effect.
Een depot-effect treedt op wanneer grote hoeveelheden insuline worden ingespoten. Men moet dan denken aan hoeveelheden in de orde van vele tientallen, eerder honderden, eenheden. Als een grote hoeveelheid insuline (bijvoorbeeld 100 eenheden) zou zijn gespoten, ontstaat een grote vloeistofbel van insuline in het weefsel, waarvan aan de oppervlakte insuline over langere tijd (langer dan een etmaal) vrijkomt. Daarmee wordt het effect in de tijd op de glucosespiegel onvoorspelbaar, want de hypoglycemie blijft in stand zolang nog insuline in het depot aanwezig is. Door correctie van een lage glucose (bloedsuiker) spiegel met toegediende glucose wordt het bloedsuikergehalte tijdelijk genormaliseerd, maar na uitwerking hiervan daalt het bloedsuikergehalte opnieuw door de nog steeds vrijkomende insuline. Deze situatie blijft bestaan totdat de inhoud van het insulinedepot geleidelijk volledig is opgenomen in de bloedsomloop. Dit proces kan afhankelijk van de omvang van het depot lang aanhouden (meerdere etmalen). De vastgestelde lage glucosewaarden in de loop van 24 november en in de vroege ochtend van 25 november duiden daarop. (…)
6.
Een geschrift, zijnde medische verklaringen / onderzoek door deskundige, van 29 juli 2016, waarin rapporteur S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts, onder meer het volgende heeft gerapporteerd (pagina 1 tot en met 3):
(…) 1a) Kan het toedienen van zes (6) eenheden insuline (uitgesplitst naar langwerkende en kortwerkende insuline) bij een gezond persoon die niet aan diabetes lijdt leiden tot dood of letsel en zo ja, welk letsel?
(…) Het is niet aannemelijk dat 6 E insuline bij een gezond persoon tot (…) letsel zal leiden. Bij langwerkende insuline komt de hoeveelheid insuline geleidelijk aan vrij en is de effectieve dosis nog veel lager dan 6 E (…).
7.
De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2016, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) In de nacht van zaterdag 22 november 2014 op zondag 23 november 2014 heb ik mijn ex-man [slachtoffer] insuline toegediend. Ik werd ’s-nachts wakker en terwijl mijn ex-man sliep heb ik hem zes eenheden insuline toegediend. (…) Vanuit mijn beroep ben ik bekend met de werking van insuline en heb ik ervaring met het toedienen van insuline bij een patiënt. (…)
Feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , directeur van [woonzorgcentrum] , van 28 oktober 2015, met bijlage, pagina 172-175, onder meer inhoudende:
(…) [verdachte] was verzorgende zorg en welzijn en zij had de opleiding gevolgd voor verzorgende individuele gezondheidszorg. In deze functie had zij de beschikking over alle medicatie die voorradig was binnen [woonzorgcentrum] . (…) Ik heb begrepen dat [verdachte] ook orders namens cliënten van [woonzorgcentrum] plaatste bij de apotheek zodat zij deze tijdens haar dienst kon wegnemen. Dit is in geen geval toegestaan en heeft dan ook plaatsgevonden
zonder toestemming en/of goedkeuring. (…) Op een gegeven moment werd door [naam 4] verschillende medicatie getoond die door [verdachte] werd weggenomen. U laat mij nu een lijst zien, dit is de lijst van de medicatie die door [verdachte] werd weggenomen. (…)
2.
Bijlage a bij het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , directeur van [woonzorgcentrum] , van 28 oktober 2015, pagina 175:
[overzicht medicatie bewoners woonzorgcentrum]
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 oktober 2015, pagina 187-198, onder meer inhoudende:
(…) Ik heb Instaniel Neusspray weggenomen bij [woonzorgcentrum] . (…) Ik heb drie flesjes meegenomen. (…)
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 oktober 2015, pagina 211-220, onder meer inhoudende:
(…) V: We gaan terug met jou naar de diefstal van medicatie bij [woonzorgcentrum] (…). Je hebt aangegeven in je verklaring dat jij drie keer neusspray hebt meegenomen naar huis op naam van een bewoner van [woonzorgcentrum] en dat je een stuk of twee insulinepennen hebt meegenomen. In hoeverre heb jij nog vaker medicatie weggenomen uit [woonzorgcentrum] en meegenomen naar huis?
A: Ik heb wel wat pijnstilling meegenomen. Pleisters en pijnstilling. Die pleisters zijn Fentanylpleisters en Oxiycondon. (…)
V: Wanneer heb je deze meegenomen dan?
A: Ik denk ongeveer vier of vijf maanden voor juni. (…)
V: Hoe lang heb jij medicijnen uit de bak gehaald?
A: Ik denk dat ik ongeveer vier maanden lang medicijnen uit de bak heb gehaald. (…)
V: Je zegt dat je twee of drie insulinepennen hebt meegenomen. Hoe kom je daar aan?
A: Die komen dan bij de bewoner weg. (…) Van [naam 5] heb ik volgens mij Dormicum meegenomen. (…)
V: We zien op de foto vijf pennen. Je hebt gisteren verklaard dat je een stuk of twee hebt weggenomen uit [woonzorgcentrum] . (…) Hoe kom je dan aan vijf pennen?
A: Er komt er twee bij [naam 2] vandaan, dat zijn de oranje pennen. De grijze komt bij [naam 3] vandaan. De zwarte pennen komen bij een mevrouw vandaan op afdeling 3. Ik heb de pennen van [naam 3] en die van de mevrouw van afdeling 3 heb ik uit de koelkast gehaald. (…)
5.
De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2016, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) De medicijnen die ik van mijn werk heb weggenomen waren medicijnen uit de retourbak. Ik heb de medicijnen een half jaar voor mijn ontslag meegenomen. (…)