Hof Amsterdam, 10-10-2002, nr. 23-003975-01
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF6972
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-10-2002
- Zaaknummer
23-003975-01
- LJN
AF6972
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF6972, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑10‑2002; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2004:AP2047
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AP2047
- Wetingang
Uitspraak 10‑10‑2002
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft deelgenomen aan een internationaal opererende criminele organisatie die tot doel had het vervoeren en aanwezig hebben van (groothandels) hoeveelheden heroïne in Groot-Brittanië en Nederland. Voorts heeft verdachte, samen met anderen, ruim een kilo cocaïne in Sao Paolo (Brazilië) vervoerd. Tenslotte heeft hij een geringe hoeveelheid MDMA (XTC) voorhanden gehad. 4 jaren gevangenisstraf.
Partij(en)
arrestnummer
rolnummer 23-003975-01
datum uitspraak 10 oktober 2002
tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 26 juni 2001 in de strafzaak onder parketnummer 13/127130-00 tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon-of verblijfplaats hier te lande,
(postadres: [postadres])
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord te Heerhugowaard.
De omvang van het hoger beroep
Door de beslissing van het hof ter terechtzitting van 2 april 2002 tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding (zoals die luidt na wijziging daarvan ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2001, 9 april 2001 en 5 juni 2001) ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde, is de omvang van het namens de verdachte en door de officier van justitie ingestelde hoger beroep thans beperkt tot de veroordeling van verdachte ten aanzien van het bij inleidende dagvaarding (zoals die luidt na wijziging daarvan ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2001 en 9 april 2001) ter zake van het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 26 maart 2001, 4 en 9 april 2001, 2 en 7 mei 2001, 5, 12 en 18 juni 2001 en in hoger beroep van 21 maart 2002, 2 april 2002, 20 juni 2002 en 26 september 2002.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover hier nog aan de orde, ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2001 en 9 april 2001 op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van die dagvaarding en de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën bij dit arrest gevoegd en worden geacht van het arrest deel uit te maken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
De bewijslevering
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij:
- 1.
in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 10 oktober 2000 te Amsterdam en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie welke werd gevormd door hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne, welke deelneming bestond uit het:
- -
houden van besprekingen en/of
- -
het geven van aanwijzingen en opdrachten met betrekking tot de uitvoering van die
misdrijven en
- -
verrichten van hand- en spandiensten.
- 2.
op 9 oktober 2000 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,13 gram MDMA (XTC).
- 3.
primair: omstreeks 22 september 2000 in Nederland en/of te Sao Paulo (Brazilië) en/of
elders in Brazilië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid cocaïne.
Voorzover in de tenlastelegging schrijf- en/of taalfouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
deelnemen aan een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 primair bewezenverklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld - kort gezegd - tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
De verdachte en de officier van justitie zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan bij de behandeling in hoger beroep en uit de stukken, waaronder een door J. Erren, reclasseringsmedewerker van de Brijder Stichting te Zaandam over de verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport van 18 september 2002, is gebleken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een internationaal opererende criminele organisatie die tot doel had het vervoeren en aanwezig hebben van (groothandels) hoeveelheden heroïne in Groot-Brittanië en Nederland. Daartoe heeft verdachte tezamen met zijn mededaders besprekingen gehouden, aanwijzingen verschaft en opdrachten gegeven met betrekking tot het vervoeren van die hoeveelheden heroïne en hand- en spandiensten verricht. Een door leden van die criminele organisatie naar Nederland vervoerde en in Nederland onderschepte partij heroïne betrof een grote hoeveelheid van ongeveer 125 kilo en was kennelijk bestemd voor verdere verspreiding onder handelaren en gebruikers. Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte, die bij de activiteiten van de organisatie met betrekking tot het vervoeren van de hoeveelheden heroïne naar Groot Brittannië kennelijk ook bemoeienis had met de financiële afwikkeling daarvan, in die organisatie een rol van betekenis heeft gespeeld.
Voorts heeft verdachte, samen met anderen, ruim een kilo cocaïne in Sao Paolo (Brazilië) vervoerd. Ook deze cocaïne was, gelet op de hoeveelheid, kennelijk bestemd voor verdere verspreiding onder handelaren en gebruikers. Ten slotte heeft de verdachte een geringe hoeveelheid MDMA (XTC) voorhanden gehad.
Verdovende middelen als heroïne, cocaïne en MDMA (XTC) zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stoffen, terwijl de handel in en het gebruik van deze verdovende middelen gepaard pleegt te gaan met vermogens- en andere criminaliteit. Met betrekking tot het onder 1 en 3 primair bewezenverklaarde is aannemelijk dat verdachte slechts uit winstbejag heeft gehandeld. De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 4 september 2002 tweemaal eerder veroordeeld voor feiten, strafbaar gesteld bij de Opiumwet. Op grond van één van die veroordelingen gold bovendien een proeftijd die ten tijde van het plegen van een deel van de bewezenverklaarde feiten reeds was ingegaan en nog niet was geëindigd.
Bij deze stand van zaken kan alleen een vrijheidsbenemende straf recht doen aan de ernst van de feiten. Het hof ziet in hetgeen ten aanzien van de persoon van de verdachte is gebleken geen grond voor matiging van de aan de verdachte op te leggen straf. Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden is.
De maatregel van onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven respectievelijk terug te geven aan verdachte toebehorende voorwerpen vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 10, 11 en 15 dienen aan het verkeer te worden onttrokken, omdat deze voorwerpen, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen, van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (VIER) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen vermeld op de lijst onder de nummers 10, 11 en 15.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen vermeld op de lijst met de nummers 2, 5, 6, 7, 8, 9, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26 en 27.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Scholten, Veldhuisen en Voncken, in tegenwoordigheid van Truijens en mr. Jas als griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2002.