Het deskundigenadvies in de civiele procedure
Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/4.5.3:4.5.3 Inhoud en reikwijdte van het deskundigenonderzoek volgens de opdracht
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/4.5.3
4.5.3 Inhoud en reikwijdte van het deskundigenonderzoek volgens de opdracht
Documentgegevens:
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS444980:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie over gevolgen hiervan met betrekking tot het voorlopig deskundigenbericht: E.W. Bosch 2007.
Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht 1988, p. 316, VV TK (1971).
Zie hoofdstuk 3 noot 88.
Rapport Commissie van Advies NVvR/NOvA 1970, p. 21.
Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht 1988, p. 318-319, MvA TK (1981). Vgl. conclusie A-G Wesseling-van Gent onder 2.24 bij HR 27 april 2007, LJN AZ4567; Rutgers (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 194, aant. 5.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De rechter geeft aan partijen meestal niet alleen gelegenheid zich voorafgaand aan de benoeming van de deskundige uit te laten over de keuze van de persoon en het vakgebied van de deskundige, maar ook over de te stellen vragen. Grondslag voor het laatste biedt het voorschrift dat de rechter de punten vermeldt waarover het oordeel van de deskundige wordt gevraagd (art. 194 lid 1 Rv) in verbinding met het beginsel van hoor en wederhoor. Een rechtstreekse wettelijke aanspraak van partijen op overleg met de rechter over de inhoud en reikwijdte van het deskundigenonderzoek ontbreekt.1
Mondeling overleg over de vraagstelling
Bij de totstandkoming van het nieuwe bewijsrecht is door de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer in navolging van het advies van een commissie uit de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) gesuggereerd dat de rechter voorafgaand aan het deskundigenonderzoek tijdens een comparitie met partijen en de deskundige de strekking van de opdracht zou dienen te bespreken en de vraagstelling eerst na onderling overleg zou formuleren.2 Het voorstel vermeldt niet dat er vóór de Wet Hartogh van 1896 automatisch overleg tussen partijen, deskundige en rechter voorafgaand aan het deskundigenonderzoek mogelijk was doordat de deskundige ter zitting de eed moest afleggen en de eedsaflegging in tegenwoordigheid van beide partijen moest plaatsvinden.3 Dit bood gelegenheid om met partijen overleg te plegen over de vraagstelling of de inrichting van het deskundigenonderzoek. De commissie uit de NVvR en de NOvA gaf voor haar voorstel de volgende redenen:
`Het deskundigenbericht in het huidige procesrecht werkt in de praktijk niet bevredigend. De oorzaak daarvan ligt, naar de mening van de commissie, in onvoldoende contact tussen rechter en deskundigen enerzijds en deskundigen en partijen met hun raadslieden anderzijds. Dientengevolge gebeurt het herhaaldelijk, dat deskundigen menen de gestelde vragen, zoals deze geformuleerd zijn, niet goed te kunnen beantwoorden of wel een onjuist of onvolledig inzicht hebben in wat van hen wordt verwacht. Anderzijds zijn vaak de door deskundigen gegeven antwoorden voor de rechter en partijen onvoldoende duidelijk.
Ook komt het voor, dat deskundigen niet alle inlichtingen krijgen die zij nodig hebben en dat partijen geconfronteerd worden met een deskundigenrapport, dat naar hun mening niet op de werkelijke feiten gebaseerd is of niet met alle feiten rekening heeft gehouden. In de processtukken plegen immers slechts die feiten te worden gesteld die juridisch relevant zijn, terwijl deskundigen, werkend vanuit een andere vakdiscipline, vaak andere feitelijke gegevens voor hun onderzoek behoeven.'4
De Minister van Justitie heeft het voorstel niet overgenomen. Hij vond dat een verplichte comparitie de rechter een deel van de noodzakelijke vrijheid zou ontnemen om naar bevind van zaken zo te handelen als hem gezien de omstandigheden het beste voorkomt. In gevallen waarin de aan de deskundige te verstrekken opdracht duidelijk is, het deskundigenonderzoek van beperkte of eenvoudige aard is, of partijen zich in voorafgaande conclusies of bij pleidooi reeds over de wenselijkheid en de inhoud van een deskundigenopdracht voldoende hebben kunnen uitlaten, achtte hij een verplicht voorafgaand overleg met partijen en de deskundige niet nodig. Voor zover partijen zich nog niet voldoende hebben kunnen uitlaten, zou de rechter de zaak daartoe naar de rol kunnen verwijzen of een comparitie kunnen gelasten. Overleg met de deskundige achtte de Minister verder niet nodig omdat de rechter in de praktijk, zeker wanneer het technisch gecompliceerde zaken betreft, bij de uiteindelijke formulering van de aan de deskundige te stellen vragen, rekening pleegt te houden met de mogelijkheid dat de deskundige in zijn onderzoek nog meer of andere feitelijke aspecten zal willen betrekken dan reeds in de uitspraak uitdrukkelijk genoemd. Zo wordt volgens de Minister aan de deskundige de noodzakelijke ruimte gelaten om binnen het kader van de opdracht alle relevant geachte feitelijke aspecten te onderzoeken.5