Rb. Rotterdam, 26-08-2016, nr. C/10/505132/JE RK 16-1986 en C/10508495/FA RK 16-6943
ECLI:NL:RBROT:2016:10485
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
26-08-2016
- Zaaknummer
C/10/505132/JE RK 16-1986 en C/10508495/FA RK 16-6943
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:10485, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 26‑08‑2016; (Beschikking)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2017:3151, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2018-0046
Uitspraak 26‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Geschillenregeling art 1:262b BW. De kinderrechter is van oordeel dat er een rechtsingang voor de moeder bestaat om de beleidslijn van de GI te laten toetsen door het gerechtshof en dat de geschillenregeling van artikel 1:262b BW in het onderhavige geval geen toepassing kan vinden.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/505132 / JE RK 16-1986 en C/10/508495 / FA RK 16-6943
datum uitspraak: 26 augustus 2016
beschikking geschillenregeling, hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, vaststellen zorg- of omgangsregeling
in de zaken van
[Naam van de moeder] , hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
en
[Naam van de vader] , hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
betreffende
[Naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[Naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Dordrecht,
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 1 juli 2016, ingekomen bij de griffie op 4 juli 2016;
- het verzoekschrift met bijlagen van de vader van 19 augustus 2016, ingekomen bij de griffie op 22 augustus 2016;
- het verweerschrift met bijlagen van de GI van 25 augustus 2016, ingekomen bij de griffie op 25 augustus 2016.
Op 26 augustus 2016 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Bosmans,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.A.A.H. van Leur,
- een vertegenwoordigster van de Raad, te weten [naam]
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, te weten [namen]
De feiten
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen bij de vader en zijn partner.
Bij beschikking van 19 februari 2016 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot
22 januari 2017 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in het netwerk bij de vader verleend tot 13 juli 2016.
Bij beschikking van 1 juli 2016 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader met het gezag verlengd tot 22 januari 2017.
De verzoeken en de standpunten van de verzoekers
De moeder heeft een geschil voorgelegd waarbij is verzocht om de GI te verplichten om te werken aan een terugplaatsing van de minderjarigen bij moeder, althans in ieder geval de perspectief beslissing te herzien in die zin dat nader onderzoek naar de situatie bij moeder wordt gedaan, geregistreerd onder het zaaknummer C/10/505132 / JE RK 16-1986.
De vader verzoekt te bepalen dat de woonplaats van de minderjarigen bij vader is en dat de zorgregeling tussen moeder en de kinderen zal zijn: iedere vrijdag van 13:00 uur tot 18:00 uur, althans een regeling die in goede justitie redelijk geacht wordt, geregistreerd onder het zaaknummer C/10/508495 / FA RK 16-6943.
Namens de moeder is aangevoerd dat zij ontvankelijk is in haar verzoek nu de GI een kernbeslissing heeft genomen, waarbij is bepaald dat het toekomstperspectief van de minderjarigen niet meer bij moeder ligt en dat zij bij de vader worden geplaatst. In dit besluit kan moeder zich niet vinden. De rechtbank heeft op 1 juli 2016 gemeend geen uitspraak te kunnen en mogen doen over deze beslissing van de GI. Daarom is moeder genoodzaakt op deze wijze het geschil voor te leggen. Ter onderbouwing van dit verzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De moeder heeft met de plaatsing van de minderjarigen bij de vader ingestemd. De bedoeling was echter dat zij bij moeder op termijn zouden worden teruggeplaatst. Op 8 juni 2016 heeft de GI een kernbesluit genomen, waarbij is bepaald dat het toekomstperspectief niet meer bij moeder lag, maar bij vader. Deze beslissing is door de GI voorbarig genomen. De situatie van moeder is thans voldoende veilig en stabiel. Vanwege een wachtlijst heeft hulpverlening vanuit 10 voor Toekomst langer op zich laten wachten. Inmiddels is deze hulp echter van de grond gekomen. Het gaat beter met moeder. Zij is leerbaar, is meer verzorgend en heeft een verzorgde en schone woning. Moeder werkt aan haar persoonlijke problematiek en gebruikt geen medicatie meer voor psychische klachten. De communicatie tussen ouders verloopt beter. De gemaakte afspraken worden goed nagekomen. Volgens 10 voor Toekomst zou moeder klaar zijn voor een terugplaatsing van de minderjarigen in augustus 2016. Volgens Trivium Lindenhof en Horizon beschikt moeder over pedagogische vaardigheden. Binnen een redelijke termijn kan naar een terugplaatsing worden gewerkt waarbij sprake moet zijn van een geleidelijke opbouw van de bezoeken. Dat de moeder een extra bezoek niet kon nakomen, had te maken met het geplande tijdstip ervan.
Verzocht is het verzoek van de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen af te wijzen en de omgang van moeder met de minderjarigen elke week te bepalen op de periode van vrijdagmiddag tot zaterdagavond.
Namens de vader is ter onderbouwing van zijn verzoek - verkort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat bij beschikking van 19 februari 2016 de minderjarigen met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zijn geplaatst. Uit het raadsonderzoek is gebleken dat het voor de minderjarigen van belang is dat zij binnen afzienbare tijd duidelijkheid krijgen over hun toekomstperspectief zodat zij zich kunnen hechten aan vader en zijn partner. Vanwege het kernbesluit van de GI dat het toekomstperspectief van de minderjarigen bij de vader ligt is verzocht om een wijziging woonplaats van de minderjarigen om procedures omtrent de uithuisplaatsing te voorkomen en duidelijkheid voor de minderjarigen te creëren. De minderjarigen kunnen niet wachten op het moment dat hun moeder haar leven weer op orde heeft. Zij zijn fysiek kwetsbaar, hebben geestelijk het nodige te verwerken gehad en hebben hulp nodig.
In onderling overleg zijn ouders overeengekomen dat de minderjarigen iedere vrijdag van 13:00 uur tot 18:00 uur bij moeder zijn. Het is van belang deze regeling vast te leggen zodat het voor de minderjarigen duidelijk is wanneer zij bij moeder zijn.
De standpunten van de belanghebbenden
Door de GI is aangevoerd dat zij het eens is met het verzoek van de vader. De omgang met moeder moet worden opgebouwd en uitgebreid, waarbij 10 voor Toekomst een grote rol heeft. Moeder verliest het overzicht als zij met meerdere zaken tegelijk wordt geconfronteerd tijdens de bezoeken met de minderjarigen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder is primair - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het kernbesluit, ook opvoedbesluit genoemd, dat door de GI is genomen, is een intern beslismoment dat ertoe strekt beleids- en hulpverleningslijnen van de GI uit te zetten, welke op zichzelf kunnen uitmonden in bijpassende verzoekschriften aan de kinderrechter als (verlenging van de) ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing welke de basis en onderbouwing levert voor verder juridisch handelen als een verzoek of advies aan de kinderrechter. De conclusie van een dergelijk onderzoek is op zichzelf niet onderworpen aan een zelfstandige rechterlijke toets. Het juridische gevolg van die conclusie (een verzoekschrift en de daarbij horende onderbouwing) wel. Het opvoedbesluit, of elk ander kernbesluit, vormt de onderbouwing van een daaropvolgend juridisch verzoek of
juridisch besluit dat wél aanvechtbaar is. Ontvankelijkheid van dit soort verzoeken zou immers leiden tot het feit dat de conclusie van de GI om een verlenging van een machtiging
uithuisplaatsing te verzoeken, via de geschillenregeling ex art. 1 :262b BW aanvechtbaar is, terwijl ook het uiteindelijke verzoek tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing dat al is. Dat is niet de bedoeling en strekking van artikel 1:262b BW. Daarbij is verwezen naar de Kamerstukken T 2013/14, 32015, E pagina 18 en Tekst en Commentaar Personen- en familierecht (Bruning), art. 1 :262b BW aant. 2. De wetgever heeft in de Memorie van Antwoord toegelicht dat van de geschillenregeling naar verwachting gebruik zal worden gemaakt in die gevallen dat de wet niet in een specifieke procedure voorziet.
Dit wordt ook bevestigd in recente jurisprudentie van de rechtbank Limburg van 13 april 2016, ECLI:NL.RBLIM.2016:3445, waarbij de GI werd terugverwezen naar bestaande juridische mogelijkheden. Het Gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2076, ECL:NL:GHAMS:207 6.972, overwoog in haar uitspraak dat bij een opvoedbesluit/kernbesluit geen sprake is van formele rechtskracht. Daarmee is er geen mogelijkheid van een directe rechterlijke toets van het opvoedbesluit.
In de onderhavige situatie geldt dat de huidige machtiging uithuisplaatsing bij beschikking van 1 juli 2016 is verlengd van 13 juli 2016 tot 22 januari 2017. Voorts heeft vader een verzoek ingediend tot vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem. De aangewezen procedure om de koers van de ondertoezichtstelling en het kernbesluit te laten toetsen als onderdeel van het verzoek dat dan voorligt, is het verzoek van vader om
vaststelling hoofdverblijfplaats en/of hoger beroep in te stellen tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Er bestaan rechtsingangen voor moeder om de beleidslijn van de GI te laten toetsen door de rechtbank. Op grond van de toelichting op het wetsartikel en bestaande jurisprudentie, toepasselijkheid van de geschillenregeling ex art. 1 :262b BW moet moeder niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
Subsidiair is aangevoerd dat de onrustige opvoedsituatie bij moeder zijn weerslag had/heeft op de ontwikkeling van de minderjarigen. Zij hadden veel last van de onzekerheid waar zij zouden opgroeien. Dit veroorzaakte slaap- en gedragsproblemen bij [de minderjarige 1] . [de minderjarige 2] heeft schade aan zijn gebit opgelopen door tandenknarsen. Ondanks de lange hulpverleningsgeschiedenis heeft moeder geen vooruitgang geboekt in het creëren van een veilige en stabiele thuissituatie. Bij moeder ontbreekt rust en stabiliteit waardoor zij snel wordt overvraagd in de opvoeding van de minderjarigen. De geboden mogelijkheid van een dag extra bezoek in de vakantie was teveel voor moeder. Extra omgang met de minderjarigen komt niet van de grond. Psychische hulpverlening is moeizaam van de grond gekomen. Volgens de psycholoog volgt moeder al twee maanden een behandeling. Er zijn echter slechts twee afspraken gemaakt. Gelet hierop is de aanvaardbare termijn voor de minderjarigen verstreken en is het in hun belang dat zij bij vader opgroeien.
De Raad is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken.
De beoordeling
Ten aanzien van het verzoek van de moeder overweegt de rechtbank als volgt.
De moeder stelt in haar verzoekschrift met een beroep de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de plaatsing van de minderjarigen bij de vader aan de orde, waarbij zij verzoekt de GI te verplichten om aan een terugplaatsing van de minderjarigen bij moeder, althans de perspectiefbeslissing te herzien in die zin dat nader onderzoek naar de situatie van moeder wordt gedaan.
In artikel 262b BW is bepaald dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, voor zover niet vallend onder de reikwijdte van het klachtrecht als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Alvorens te beslissen beproeft hij een vergelijk tussen betrokkenen.
De geschillenregeling leent zich niet voor beslechting van het hier aan de orde gestelde geschil tussen de GI en moeder. De geschillenregeling van artikel 1:262b BW voorziet in de mogelijkheid verschillen van mening over de aanpak van de problemen die gedurende de uitvoering van de ondertoezichtstelling ontstaan tussen ouders, kinderen, pleegouders of zorgaanbieders.
Het kernbesluit dat de GI heeft genomen, te weten dat het toekomstperspectief van de minderjarigen niet meer bij moeder ligt, maar bij vader, is een interne beleidsmatige beslissing die heeft geleid tot de verzoeken om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen te verlengen.
Bij beschikking van 1 juli 2016 heeft de kinderrechter op de verzoeken van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de gezaghebbende vader verlengd tot 22 januari 2017. De moeder heeft de mogelijkheid om binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag in te dienen. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat er een rechtsingang voor moeder bestaat om de beleidslijn van de GI te laten toetsen door het gerechtshof en dat de geschillenregeling van artikel 1:262b BW in het onderhavige geval geen toepassing kan vinden. Noch de tekst van het wetsartikel noch de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis biedt houvast aan de gedachte dat de geschillenregeling ook is bedoeld voor een geval als het onderhavige waarbij moeder heeft verzocht om de GI te verplichten om te werken aan een terugplaatsing van de minderjarigen bij moeder. Gelet op al het vorenstaande en mede gelet op hetgeen door de GI hierover naar voren is gebracht als hierboven vermeld, is de kinderrechter van oordeel dat moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek van de vader overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de minderjarigen bij de vader en zijn partner in februari 2016 zijn geplaatst. Zij zorgen goed voor hen en bieden de minderjarigen structuur, duidelijkheid en een liefdevolle omgeving. Ook dragen vader en zijn partner zorg voor de noodzakelijke medische controles voor [de minderjarige 2] die van belang zijn voor zijn taal- en ontwikkelingsachterstand. Met name [de minderjarige 2] heeft last gehad van de onduidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Sinds hij op de hoogte is gesteld van het kernbesluit van de GI is hij opgelucht en is zijn slaapproblematiek direct fors verminderd en inmiddels niet meer aan de orde. Op school is het grenszoekende gedrag van [de minderjarige 2] ook fors verminderd. Moeder kan de plaatsing van de minderjarigen bij vader niet accepteren. Zij zijn bloot gesteld aan veel onrust, instabiliteit en spanningen. De moeder is niet in staat om de minderjarigen een voldoende stabiele en veilige situatie te bieden. Zij heeft moeite om overzicht te bewaren waardoor de minderjarigen onvoldoende structuur wordt geboden en om consequent te zijn waardoor zij grenzen opzoeken. De jarenlange geboden hulpverlening heeft de situatie bij de moeder onvoldoende kunnen verbeterend. Gelet op al het vorenstaande ziet de kinderrechter geen aanleiding om de verblijfssituatie van de minderjarigen te wijzen. Daarom zal de kinderrechter de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij vader bepalen.
Ten aanzien van de tussen ouders overeengekomen zorgregeling is het gelet op al het vorenstaande ook van belang om de afgesproken omgangsregeling in deze regeling als volgt vast te leggen, te weten dat de minderjarigen bij de moeder omgang met haar hebben iedere vrijdag van 13:00 uur tot 18:00 uur. In samenwerking met de jeugdbeschermer en 10 voor Toekomst dient op termijn de mogelijkheid van uitbreiding van deze omgangsregeling te worden bekeken.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek, geregistreerd onder het zaaknummer C/10/505132 / JE RK 16-1986;
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader zal zijn;
bepaalt als omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij moeder thuis:
iedere vrijdag van 13:00 uur tot 18:00 uur;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.E.M. Leinarts, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofDen Haag. | ||