Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, alsmede tot het Protocol betreffende de uitlegging daarvan door het Hof van Justitie
Artikel 34
Geldend
Geldend vanaf 01-11-1986
- Bronpublicatie:
09-10-1978, Trb. 1978, 175 (uitgifte: 12-12-1978, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-1986
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-10-1986, Trb. 1986, 131 (uitgifte: 01-01-1986, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
1.
Het Verdrag van 1968 en het Protocol van 1971 als gewijzigd bij dit Verdrag zijn slechts van toepassing op rechtsvorderingen ingesteld en op authentieke akten verleden na de inwerkingtreding van dit Verdrag in de Staat van herkomst en, wanneer wordt verzocht om erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing of een authentieke akte, in de aangezochte Staat.
2.
Evenwel worden in de betrekkingen tussen de zes Staten die partij zijn bij het Verdrag van 1968 de beslissingen gegeven na de dag van inwerkingtreding van dit Verdrag naar aanleiding van vóór deze dag ingestelde vorderingen, erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van titel III van het gewijzigde Verdrag van 1968.
3.
Bovendien worden in de betrekkingen tussen de zes Staten die partij zijn bij het Verdrag van 1968 en de drie Staten genoemd in artikel 1 van dit Verdrag, evenals in de betrekkingen tussen de drie laatstgenoemde Staten, de beslissingen gegeven na de dag van inwerkingtreding van dit Verdrag in de betrekkingen tussen de Staat van herkomst en de aangezochte Staat naar aanleiding van voor deze dag ingestelde vorderingen, erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van titel III van het gewijzigde Verdrag van 1968, indien de bevoegdheid berustte op regels die overeenkomen met de bepalingen van de gewijzigde titel II of met de bepalingen neergelegd in een Verdrag dat tussen de Staat van herkomst en de aangezochte Staat van kracht was toen de vordering werd ingesteld.