Hof Leeuwarden, 03-02-2012, nr. 24-001470-11
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV2782
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
03-02-2012
- Zaaknummer
24-001470-11
- LJN
BV2782
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV2782, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 03‑02‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
- Vindplaatsen
Jwr 2012/39
Uitspraak 03‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Kop: 'Vermuldering' WAM. De op 1 januari 2012 inwerking getreden 'Richtlijn strafvordering tarieven en feitomschrijving voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de WAHV’ (2011R020) dient buiten toepassing te worden gelaten voor zover het betreft een vierde overtreding geconstateerd vóór 1 juli 2011. Artikel 30, lid 2 van de WAM is per 1 juli 2011 onder de WAHV gebracht (“Vermulderd”). Op 1 januari 2012 is in werking getreden de ‘Richtlijn strafvordering tarieven en feitomschrijving voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de WAHV’ (2011R020). Voor overtredingen geconstateerd vóór 1 juli 2011 bevat deze nieuwe richtlijn (met terugwerkende kracht, ten opzichte van de voor 1 juli 2011 geldende richtlijnen) een wijziging van de regels voor afdoening van dergelijke overtredingen. De vierde overtreding wordt afgedaan met een geldboete van € 600,- en vier maanden ontzegging van de rijbevoegdheid. In zoverre is de nieuwe richtlijn, in vergelijking tot de afdoening van met ingang van 1 juli 2011 geconstateerde overtredingen, een voor verdachte minder gunstige regel van sanctierecht. Gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede lid, Sr en hetgeen de Hoge Raad daaromtrent in overweging 3.6.1. van zijn arrest van 12 juli 2011 heeft bepaald, moet dit onderdeel van de (nieuwe) richtlijn buiten toepassing worden gelaten. Gevolg: indien sprake is van een vierde overtreding geconstateerd voor 1 juli 2011, kan niet een andere sanctie worden opgelegd dan een geldboete van (maximaal) € 380.
Partij(en)
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001470-11
Parketnummer eerste aanleg: 18-906841-08
Uitspraak d.d.: 3 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Groningen, zitting houdende te Groningen, van 6 april 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats][plaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, bewezen verklaring van hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd en veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 200, bij niet betaling of geen verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, als degene aan wie voor een motorrijtuig (bedrijfsauto) het kenteken [kenteken] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juni 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], als degene aan wie voor een motorrijtuig (bedrijfsauto) het kenteken [kenteken] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Gelet op artikel 30, tweede lid, van deze wet juncto het eerste lid van dit artikel, kan degene die zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, worden bestraft met hechtenis voor de duur van maximaal drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Verder kan hem, voor zover hier van belang, op grond van het zesde lid van dit artikel, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen worden ontzegd voor de duur van maximaal een jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van tweehonderd euro, subsidiair te vervangen door vier dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Op 1 juli 2011 is in werking getreden de Wet van 31 maart 2011 tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Gemeentewet in verband met het onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften brengen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en enkele technische verbeteringen (Staatsblad 2011, 170). Als gevolg hiervan is artikel 2, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften komen te luiden als volgt:
"Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Provinciewet of de Gemeentewet, kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten."
Verder is, voor zover hier van belang, in de in artikel 2, eerste lid, van de wet bedoelde bijlage de volgende gedraging opgenomen:
- A.
915
als bezitter, als houder of als degene aan wie het kenteken is opgegeven, voor een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven, niet de vereiste verzekering sluiten en in stand houden
De op de voet van artikel 2, derde lid, van de wet bepaalde voor deze gedraging aan de Staat te betalen geldsom bedraagt € 380,-.
Hiermee is voorzien in de mogelijkheid van een administratiefrechtelijk handhavingsregime naast het strafrechtelijke handhavingsregime.
In de op 1 juli 2011 in werking getreden Richtlijn strafvordering tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (2011R008, gepubliceerd in Staatscourant 2011, 10940) heeft het Openbaar Ministerie met betrekking tot de keuze voor het gebruik van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften ter zake overtredingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen het volgende bepaald:
"Bij inwerkingtreding van de wet Vermulderen 30 WAM (het hof begrijpt: de Wet van 31 maart 2011 tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Gemeentewet in verband met het onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften brengen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en enkele technische verbeteringen (Staatsblad 2011, 170)) zullen overtredingen van artikel 30 WAM lid 2 (het hof begrijpt: artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) met een mulderbeschikking worden afgedaan. Dit betreft de feitcode (...) A 915. Op deze zaken is de recidiveregeling niet van toepassing."
In zijn arresten van 15 en 30 september 2011 (LJN: BT1678, LJN: BT6164, LJN: BT6165 en LJN: BT6168) heeft het hof overwogen dat deze regelgeving meebrengt dat een zodanige overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering via het traject van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt afgedaan. Het daarbij horende sanctiebedrag bedraagt - ongeacht recidive - € 380,-.
Het hof is vervolgens tot het oordeel gekomen dat ten opzichte van de daaraan voorafgaande regeling sprake is van een voor een verdachte in gunstige zin gewijzigd strafmaximum en daarmee van een verandering in regels van sanctierecht als bedoeld in overweging 3.6.1 van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011 (LJN BP6878) dat met onmiddellijke ingang moet worden toegepast. Het hof heeft in genoemde arresten voor overtredingen gepleegd voor 1 juli 2011 een straf opgelegd die overeenkomt met het op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften geldende sanctiebedrag.
De op 1 juli 2011 in werking getreden richtlijn is vervangen door de op 1 januari 2012 in werking getreden Richtlijn strafvordering tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (2011R020, gepubliceerd in Staatscourant 2011, 22818).
Deze nieuwe richtlijn brengt geen wijziging in de regels voor afdoening van overtredingen van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsregeling motorvoertuigen, geconstateerd met ingang van 1 juli 2011.
De nieuwe richtlijn bevat wel (met terugwerkende kracht, ten opzichte van de voor 1 juli 2011 geldende richtlijnen) een wijziging van de regels voor afdoening van dergelijke overtredingen, geconstateerd voor 1 juli 2011. De nieuwe regeling komt erop neer dat de eerste tot en met de derde overtreding (waarbij een termijn wordt gehanteerd van twee jaren na afdoening van de vorige overtreding) worden afgedaan met een OM-strafbeschikking waarbij een geldboete van 380 euro wordt opgelegd, de vierde overtreding met een OM-strafbeschikking of een eis ter zitting houdende een geldboete van 600 euro en vier maanden ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk.
Het hof stelt vast dat de nieuwe richtlijn, voor zover het de vierde overtreding betreft, in vergelijking tot de afdoening van met ingang van 1 juli 2011 geconstateerde overtredingen van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsregeling motorvoertuigen, een voor een verdachte minder gunstige regel van sanctierecht is. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast. Gelet hierop en hetgeen de Hoge Raad daaromtrent in overweging 3.6.1 van zijn arrest van 12 juli 2011 heeft bepaald, moet dit onderdeel van de (nieuwe) richtlijn buiten toepassing worden gelaten.
Een en ander brengt mee dat aan de omstandigheid dat in de onderhavige situatie, gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 november 2011, kan worden vastgesteld dat sprake is van een vierde overtreding in de zin van de op 1 januari 2012 in werking getreden richtlijn niet de betekenis kan toekomen dat een andere sanctie kan worden opgelegd dan een geldboete van (maximaal) 380 euro.
Het hof zal verdachte een geldboete opleggen van 380 euro, bij niet betaling of geen verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis, waarvan 180 euro, bij niet betaling of geen verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het voorwaardelijke gedeelte strekt ertoe om de verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 30 en 36 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 380,00 (driehonderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 180,00 (honderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A. Dijkstra en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink, griffier,
en op 3 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.