Hof Leeuwarden, 15-09-2011, nr. 24-000505-11
ECLI:NL:GHLEE:2011:BT1678
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
15-09-2011
- Magistraten
Mrs. J.J. Beswerda, A. Dijkstra, W.M. van Schuijlenburg
- Zaaknummer
24-000505-11
- LJN
BT1678
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BT1678, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 15‑09‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
VR 2011/112
Jwr 2011/100
NbSr 2011/372
Uitspraak 15‑09‑2011
Inhoudsindicatie
'Vermuldering' 30 lid 2 WAM. De thans vigerende regelgeving brengt mee dat, gegeven de bewoordingen van de 'Richtlijn strafvordering tarieven en feitomschrijving voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de WAHV' (2011R008), ongeacht recidive overtreding van art. 30 lid 2 WAM via het traject van de WAHV wordt afgedaan, met het daarbij horende sanctiebedrag van € 380. Daarmee is sprake van een voor verdachte in gunstige zin gewijzigd strafmaximum. Verwijzing naar paragraaf 96 van EHRM 17/9/2009 (Scoppola, LJN BK6009). Aldus is sprake van verandering in regels van sanctierecht als bedoeld in overweging 3.6.1. van HR 12/7/2011 (LJN BP6878). De in de richtlijn neergelegde keuze van het OM om feiten als deze af te doen via het traject van de WAHV, brengt het hof ertoe om bij de strafoplegging het overeenkomstig de WAHV geleden strafmaximum dat ten gunste van verdachte is, analoog toe te passen.
Mrs. J.J. Beswerda, A. Dijkstra, W.M. van Schuijlenburg
Partij(en)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Leeuwarden van 3 februari 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1978],
wonende te [woonplaats][plaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende primair tot aanhouding van de behandeling van de zaak opdat het openbaar ministerie nader schriftelijk kan requireren met het oog op de eventuele consequenties van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011, LJN BP 6878, en subsidiair tot veroordeling van verdachte tot 2 weken hechtenis en tot 6 maanden ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 4 november 2009 te [plaats], althans in Nederland, als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [kenteken] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden;’
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
‘hij op 4 november 2009 te [plaats], als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [kenteken] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden;’
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
‘als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden.’
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Gelet op artikel 30, tweede lid, van deze wet juncto het eerste lid van dit artikel, kan degene die zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, worden bestraft met hechtenis voor de duur van maximaal drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Verder kan hem, voor zover hier van belang, op grond van het zesde lid van dit artikel, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen worden ontzegd voor de duur van maximaal een jaar.
De door de kantonrechter opgelegde straf en bijkomende straf, te weten hechtenis voor de duur van twee weken en ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden komen overeen met hetgeen gebruikelijk is in situaties als deze waarin, zo blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 juli 2011, sprake is van de derde overtreding van artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen binnen vier jaar na afdoening van de eerste overtreding.
Op 1 juli 2011 is echter in werking getreden de Wet van 31 maart 2011 tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Gemeentewet in verband met het onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften brengen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en enkele technische verbeteringen (Staatsblad 2011, 170). Als gevolg hiervan is artikel 2, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften komen te luiden als volgt:
‘Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Provinciewet of de Gemeentewet, kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten.’
Verder is, voor zover hier van belang, in de in artikel 2, eerste lid, van de wet bedoelde bijlage de volgende gedraging opgenomen:
‘A 915
als bezitter, als houder of als degene aan wie het kenteken is opgegeven, voor een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven, niet de vereiste verzekering sluiten en in stand houden’
De op de voet van artikel 2, derde lid, van de wet bepaalde voor deze gedraging aan de Staat te betalen geldsom bedraagt € 380,-.
In de op 1 juli 2011 in werking getreden Richtlijn strafvordering tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (2011R008, gepubliceerd in Staatscourant 2011, 10940) heeft het Openbaar Ministerie met betrekking tot de keuze voor het gebruik van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften terzake overtredingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen het volgende bepaald:
‘Bij inwerkingtreding van de wet Vermulderen 30 WAM (het hof begrijpt: de Wet van 31 maart 2011 tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Gemeentewet in verband met het onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften brengen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en enkele technische verbeteringen (Staatsblad 2011, 170) zullen overtredingen van artikel 30 WAM lid 2 (het hof begrijpt: artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) met een mulderbeschikking worden afgedaan. Dit betreft de feitcode (…) A 915. Op deze zaken is de recidiveregeling niet van toepassing.’
Van de zijde van de advocaat-generaal is betoogd dat deze verandering van de regelgeving geen wijziging van het strafmaximum of de strafbaarstelling behelst, maar dat veeleer sprake is van een wijziging in het handhavingsregime. Een en ander betekent dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in overweging 3.6.1 maar van een situatie als bedoeld in overweging 3.6.2 van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011 (LJN BP6878). Nu geen sprake is van een gewijzigd inzicht inzake de strafwaardigheid van het feit bestaat geen aanleiding om jegens verdachte toepassing te geven aan de thans vigerende regelgeving, aldus de advocaat-generaal.
Het hof volgt de advocaat-generaal hierin niet.
De Hoge Raad heeft in zijn voornoemd arrest onder meer het volgende overwogen:
‘3.6.1.
De Hoge Raad ziet in de onder 3.4 weergegeven ontwikkelingen aanleiding zijn rechtspraak aan te scherpen wat betreft veranderingen in regels van sanctierecht. Voor die regels, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, heeft voortaan te gelden dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang — en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten — moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt.
Opmerking verdient in dit verband dat op grond van de onder 3.4 weergegeven ontwikkelingen eventueel door de wetgever geformuleerde bijzondere overgangsbepalingen zullen moeten passen binnen de hierboven weergegeven internationale regelgeving. Indien dat niet het geval is, zal de rechter deze bepalingen buiten toepassing moeten laten.
3.6.2.
De Hoge Raad blijft echter bij zijn bestendige rechtspraak met betrekking tot veranderingen die verband houden met delictsomschrijvingen, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen alsmede het vervallen van strafbaarstellingen, bijvoorbeeld in verband met de invoering van een ander handhavingsregime. De onder 3.4 weergegeven ontwikkelingen, die in het bijzonder betrekking hebben op veranderingen in regels van sanctierecht, geven geen aanleiding voor een verandering van die rechtspraak. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat die rechtspraak goede grond heeft omdat de strafrechtelijke aansprakelijkheid in beginsel wordt bepaald door de regelgeving die geldt ten tijde van het plegen van het strafbare feit. Een uitzondering daarop wordt echter gerechtvaardigd ingeval sprake is van een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten.
Dat inzicht kan overigens ook door de wetgever worden vastgelegd in bijzondere overgangsbepalingen — hetgeen de duidelijkheid ten goede komt.’
De thans vigerende regelgeving brengt mee dat, gegeven de bewoordingen van de — als recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie te beschouwen — Richtlijn strafvordering tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, de overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering in een situatie als hier aan de orde via het traject van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt afgedaan. Het daarbij horende sanctiebedrag bedraagt € 380,-.
Daarmee is sprake van een voor de verdachte in gunstige zin gewijzigd strafmaximum. In dit verband wijst het hof ook op paragraaf 96 van de beslissing van het EHRM van 17 september 2009 (Scoppola tegen Italie), nr. L10249/03, LJN BK6009. Het hof leidt hieruit af dat de —bestuursrechtelijke dan wel strafvorderlijke— aard van de procedure niet bepalend is voor de vraag wanneer sprake is van een straf.
Aldus is sprake van een verandering in regels van sanctierecht als bedoeld in overweging 3.6.1 van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011 (LJN BP6878). Van een verandering van regelgeving die verband houdt met een ander handhavingsregime in de zin van overweging 3.6.2 van dat arrest is geen sprake. De strafbaarstelling (artikel 36 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) is immers niet komen te vervallen.
Feiten als deze kunnen in beginsel nog steeds via het strafrechtelijke traject kunnen worden afgedaan. Echter, de in de richtlijn neergelegde keuze van het Openbaar Ministerie om feiten als deze af te doen via het traject van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, brengt het hof ertoe om, onder verwijzing naar overweging 3.6.1 van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011, bij de strafoplegging het overeenkomstig de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften geldende strafmaximum dat ten gunste van verdachte is, naar analogie toe te passen.
Het hof zal verdachte een geldboete opleggen van 380 euro, bij niet betaling of geen verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis.
Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van de Wetboek van Strafrecht en de artikelen 30 en 36 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 380,00 (driehonderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. A. Dijkstra en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra, griffier,
en op 15 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.