Rb. Gelderland, 28-02-2017, nr. C/05/315468 / FA RK 17-386 en C/05/315466 / FA RK 17-385
ECLI:NL:RBGEL:2017:1074
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
28-02-2017
- Zaaknummer
C/05/315468 / FA RK 17-386 en C/05/315466 / FA RK 17-385
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2017:1074, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 28‑02‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Voorlopige voorziening, Beschikking)
- Wetingang
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2017-0087
Uitspraak 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Verzoek provisionele voorziening toegestaan nu voorlopige voorzieningen op grond van artikel 821 - 826 Rv geen uitkomst kunnen bieden en er wel sprake is van een spoedeisend belang.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/315468 / FA RK 17-386 en C/05/315466 / FA RK 17-385
Datum uitspraak: 28 februari 2017
beschikking voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv en artikel 822 Rv
in de zaak van
[verzoeker] (nader te noemen: de man),
voorheen wonende te [plaats] , thans wonende te [plaats] ,
advocaat mr. J.H. Six-van der Werf te Soest,
tegen
[verweerster] (nader te noemen: de vrouw),
wonende te [plaats] .
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 7 februari 2017 (zaaknummer: 293653 / ES RK 15-754 en 302365 / FA RK 16-1575), waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en iedere verdere beslissing is aangehouden;
- de akte van depot van 26 januari 2017 (depotnummer 2017/2);
- het verzoek van de man van 8 februari 2017 tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv en tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 822 Rv;
- een faxbericht namens de man, ingekomen op 10 februari 2017;
- een faxbericht namens de vrouw, ingekomen op 10 februari 2017;
- een faxbericht namens de man, ingekomen op 10 februari 2017;
- het schriftelijk verweer dat de vrouw ter zitting heeft voorgedragen.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 13 februari 2017. Daarbij waren aanwezig de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn op [datum] 1982 te [plaats] , met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
De man en de vrouw zijn gezamenlijk eigenaar van de woning, gelegen te [adres] . In verband met betalingsachterstanden heeft ABN Amro Bank NV de veiling van de woning aangezegd tegen 6 april 2017.
2.4.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 8 maart 2016 is, voor zover hier van belang, het verzoek van de vrouw om het exclusief gebruik van de echtelijke woning afgewezen.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv te bepalen:
I. Met betrekking tot de verkoop van de woning:
primair dat de man op de voet van het bepaalde in artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt gemachtigd tot het te gelde maken van de woning met ondergrond, tuin, erf en verder aanbehoren, staande en gelegen te [adres] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] door de onroerende zaak met behulp van een aan Van Brenk Makelaardij te Geldermalsen verbonden makelaar te koop aan te bieden en vervolgens een door de makelaar redelijk geachte prijs te verkopen en daarbij tevens te bepalen dat deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte waar het de medewerking van de vrouw aan de verkoop en levering van de onroerende zaak betreft;
subsidiair dat de man op de voet van het bepaalde in artikel 3:174 BW wordt gemachtigd tot het te gelde maken van de woning met ondergrond, tuin, erf en verder aanbehoren, staande en gelegen te [adres] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] door de onroerende zaak met behulp van een aan Van Brenk Makelaardij te Geldermalsen verbonden makelaar te koop aan te bieden en vervolgens voor een verkoopprijs van minimaal € 300.000,00 althans voor een door de rechtbank in redelijkheid bepaalde minimumprijs te verkopen en daarbij tevens te bepalen dat deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettig vorm opgemaakte akte waar het de medewerking van de vrouw aan de verkoop en de levering van de onroerende zaak betreft;
meer subsidiair dat de man bij beschikking op de voet van het bepaalde in artikel 3:174 BW wordt gemachtigd tot het te gelde maken van de hierboven gespecificeerde onroerende zaak op zodanige wijze als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
uiterst subsidiair dat de vrouw wordt veroordeeld tot medewerking aan verkoop van de woning in de ruimste zin van het woord, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000 per keer voor iedere keer dat de vrouw haar medewerking aan de verkoop van de woning op welke manier dan ook onthoudt.
II. Met betrekking tot de paarden:
primair dat de man op de voet van het bepaalde in artikel 3:174 BW wordt gemachtigd tot het te gelde maken van de paarden: [namen paarden] alsmede tot het te gelde maken van de shovel, tractor, aanhangwagen (tandemasser) en paardentrailer;
althans subsidiair dat de man op de voet van het bepaalde in artikel 3:174 BW wordt gemachtigd tot het te gelde maken van de paarden: [namen paarden] alsmede tot het te gelde maken van de shovel, tractor, aanhangwagen (tandemasser) en paardentrailer;
meer subsidiair dat de man op de voet van het bepaalde in artikel 1:174 BW wordt gemachtigd tot het te gelde maken van de door de rechtbank nader aan te duiden paarden en de werktuigen op zodanige wijze als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
uiterst subsidiair dat de vrouw wordt veroordeeld tot medewerking aan verkoop van de door de rechtbank nader te specificeren paarden en werktuigen in de ruimste zin van het woord, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per keer voor iedere keer dat de vrouw haar medewerking aan de verkoop van de paarden en werktuigen op welke manier dan ook onthoudt.
III. Met betrekking tot de bewoning van de woning:
dat de man op de voet van artikel 826 Rv (de rechtbank begrijpt: artikel 822 Rv) met uitzondering van de vrouw bevoegd is tot bewoning van de woning aan [adres] en tot het gebruik van de inboedel daarvan, met machtiging van de man om deze beschikking met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen;
althans de man, met uitzondering van de vrouw, te belasten met het genot en beheer van de woning zoals bepaald in artikel 3:186 BW, met machtiging van de man om deze beschikking met behulp van de sterke arm van de politie en justitie ten uitvoer te leggen, althans hem met het beheer te belasten.
IV. Depot op een derdenrekening
te bepalen dat hetgeen na voldoening van het aan ABN verschuldigde bedrag (door de man begroot op € 100.000) resteert in depot zal worden gehouden door stichting Derdengelden Bres Advocaten met nummer [rekeningnummer] , totdat er een onherroepelijke uitspraak is over de wijze waarop het geld moet worden verdeeld of totdat er tussen partijen overeenstemming is bereikt over de verdeling van het in depot staande bedrag.
3.2.
De vrouw voert verweer.
I. Met betrekking tot de verkoop van de woning:
De vrouw geeft aan de woning te willen verkopen. Zij heeft drie serieuze gegadigden. Verder is zij van mening dat de stelling van de man dat de woning € 300.000 kan opbrengen niet juist is; de woning is nog niet zo lang geleden getaxeerd op slechts € 170.000.
II. Met betrekking tot de paarden:
De vrouw heeft te kennen gegeven mee te willen werken aan de verkoop van de paarden. Zij stelt voor dat de verkoop als volgt plaats vindt: er wordt door de vrouw en zo mogelijk door de man contact gezocht met een gegadigde, die in het bijzijn van partijen of een aan te wijzen gemachtigde naar de boerderij komt en een schriftelijk bod uitbrengt, waarna partijen gezamenlijk beslissen. Voor het geval partijen het over de verkoopprijs niet eens worden, benoemen zij samen een derde-deskundige, die een partijen bindend rapport uitbrengt. Met de opbrengst zal primair de openstaande schuld aan de bank worden betaald.
III. Met betrekking tot de bewoning van de woning
De man huurt al een huis in [plaats] . De vrouw kan nergens terecht met de 2 paarden die haar eigendom zijn. Verder stelt de vrouw dat alle paarden bij haar in uitstekende handen zijn.
IV. Depot op een derdenrekening
De vrouw heeft er bezwaar tegen dat de verkoopopbrengsten in depot gehouden worden op de derdengeld-rekening van de advocaat van de man. Zij stelt voor deze in depot te geven bij een door partijen te benoemen notaris, die tevens wordt gemachtigd gelden naar de bank over te maken.
3.3.
De vrouw verzoekt op haar beurt de man te veroordelen om de volgende gegevens binnen 2 werkdagen na betekening van de beschikking aan haar te verstrekken: gegevens betreffende de door de man opgebouwde pensioenaanspraken en lijfrenten, inclusief een inmiddels te gelde gemaakte lijfrentepolis, alsmede een specificatie, met onderliggende bescheiden, van de door hem gepretendeerde schulden van € 100.000 van of aan [bedrijf] en/of haar twee dochtermaatschappijen, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat de man zijn medewerking aan het toesturen van de gegevens onthoudt. De vrouw vraagt tevens veroordeling van de man in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt voor zover van belang hierna nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
Artikel 223 Rv bepaalt dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding mits deze vordering samenhangt met de hoofdvordering.
4.2.
In zijn uitspraak van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in artikel 261 e.v. Rv zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv op verzoekschriftprocedures. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever, door alleen in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed voorlopige voorzieningen wettelijk te regelen (art. 821-826 Rv), daarbuiten de mogelijkheid van een voorlopige voorziening in de verzoekschriftprocedure heeft willen uitsluiten. Derhalve kan ook in andere gevallen in een verzoekschriftprocedure een incidenteel verzoek gedaan worden tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding, overeenkomstig hetgeen artikel 223 Rv bepaalt voor dagvaardingsprocedures.
4.3.
In zaken van echtscheiding heeft de wetgever in de artikelen 821 tot en met 826 Rv een speciale regeling getroffen op grond waarvan partijen voor de duur van de echtscheidingsprocedure voorlopige maatregelen kunnen verzoeken. De vraag is dus of de weg van artikel 223 Rv hier wel open staat. De regeling van de artikelen 821 tot en met 826 Rv kent alleen limitatief opgesomde voorlopige maatregelen, die in de onderhavige situatie geen uitkomst kunnen bieden. Vast staat dat er sprake is van een spoedeisende situatie waarin de eindbeslissing in de echtscheidingsprocedure niet kan worden afgewacht (zie ook hierna onder 4.4. tot en met 4.6.). Immers, de bank heeft openbare verkoop van de woning aangezegd en vooralsnog is niet aannemelijk dat de echtscheidingsprocedure voor die tijd zal zijn geëindigd in die zin dat dan duidelijkheid zal bestaan over de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, laat staan dat deze dan geëffectueerd zal zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de man met een beroep op artikel 223 Rv een provisionele voorziening kan vragen.
Spoedeisendheid
4.4.
Het karakter van een voorlopige voorziening is een tijdelijke maatregel die geldt voor de duur van de procedure. Uit het algemene vereiste dat de partij die de voorziening vraagt belang moet hebben bij een dergelijk verzoek, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op de voet van artikel 223 Rv, volgt dat de verzoeker een zodanig belang moet hebben dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
4.5.
Het onderhavige verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening hangt samen met het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen in de aanhangige bodemprocedure (zaaknummer: 293653 / ES RK 15-754 en 302365 / FA RK 16-1575).
In die procedure is de echtscheiding uitgesproken, maar is de beslissing aangehouden met betrekking tot
- -
de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw;
- -
het voortgezet gebruik van de echtelijke woning;
- -
de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.6.
De man heeft thans verzocht om in afwachting van een eindbeslissing een aantal voorzieningen te treffen om schade aan de huwelijksgoederengemeenschap en daarmee nadeel voor beide partijen, zoveel mogelijk te beperken. De man stelt daartoe dat partijen in het kader van de onderhandelingen over de gevolgen van de echtscheiding op 12 januari 2017 afspraken hebben gemaakt. Dit blijkt, zo stelt hij, uit de door hem ter griffie gedeponeerde flapover-sheets, welke sheets als basis hebben gediend voor het concept echtscheidingsconvenant. Omdat de vrouw ondanks haar eerder akkoord weigert het convenant te ondertekenen kan hieraan geen uitvoering worden gegeven. Daardoor dreigt executoriale verkoop van de echtelijke woning (op 6 april 2017) met alle (financiële) gevolgen van dien. Door reeds nu vermogensbestanddelen te gelde te maken kan de schuld aan de bank worden voldaan en kan executoriale verkoop worden afgewend. Hieruit vloeit het spoedeisend belang voort. Van de man kan in redelijkheid niet worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht.
Inhoudelijk
4.7.
De verzoeken van de man zijn gebaseerd op artikel 3:174 lid 1 BW. In dit artikel is onder meer bepaald dat de rechter, die ter zake van een vordering tot verdeling bevoegd zou zijn of voor wie een zodanige vordering reeds aanhangig is, een deelgenoot op diens verzoek ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige reden kan machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed.
4.8.
Uit de voorhanden zijnde bescheiden en het verhoor ter terechtzitting is het de rechtbank voldoende gebleken dat partijen meermalen hebben getracht om in overleg te komen over de financiële gevolgen van de echtscheiding. In een viergesprek met hun advocaten op 12 januari 2017 hebben partijen hun financiële situatie en het scenario bij verkoop van verschillende vermogensbestanddelen op de flapover-sheets in kaart gebracht. Deze sheets zijn vervolgens door beide partijen ondertekend. De advocaat van de man heeft vervolgens de gemaakte afspraken in een concept-convenant verwerkt. Hoewel de vrouw dit convenant niet wil ondertekenen blijkt uit haar handtekening op de sheets dat zij op 12 januari 2017 heeft ingestemd met – onder andere – verkoop van de woning, de paarden (met uitzondering van de paarden [namen twee paarden] ) en de werktuigen. Ook ter zitting heeft de vrouw op zichzelf geen bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen verkoop. Sterker nog, zij heeft op haar beurt voorstellen gedaan om dit te verwezenlijken. Gebleken is echter dat partijen er keer op keer, ondanks kennelijke overeenstemming, niet in slagen om gezamenlijk tot verkoop over te gaan.
4.9.
Het vorenstaande in aanmerking genomen brengt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van gewichtige redenen, als bedoeld in artikel 3:174 BW. De tijd dringt en verkoop is in lijn met de gemaakte afspraken en de bedoeling van partijen. Daarom zal de rechtbank de man machtigen tot het te gelde maken van de woning, de paarden en de werktuigen. Voor wat betreft de woning hecht de rechtbank er aan op te merken dat de man heeft toegezegd om met de woning ook het bijbehorende perceel grond, dat eigendom is van de onderneming, te verkopen, hetgeen van belang is om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren. Voor wat betreft de paarden geldt de machtiging voor elf van de dertien paarden, nu de afspraak tussen partijen was dat de vrouw [namen twee paarden] toegedeeld zou krijgen. Niet valt in te zien welk belang de man heeft om in weerwil van die afspraak ook deze twee paarden reeds nu te verkopen.
4.10.
De machtiging te gelde maken maakt de man in dit geval bevoegd tot het verrichten van handelingen, waartoe hij (in privé) anders uitsluitend tezamen met de vrouw bevoegd was. De rechtbank zal het verzoek van de man aldus toewijzen.
Het exclusief gebruik van de woning
4.11.
De man heeft bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 822 Rv verzocht om het gebruik van de echtelijke woning met uitsluiting van de vrouw. Bij de beoordeling van dit verzoek is het volgende van belang. Het gaat hier om een voorlopige maatregel tot gebruik en bewoning van de gemeenschappelijke woning. Een dergelijke voorziening kan de rechtbank geven wanneer de situatie van partijen zodanig is dat zij niet langer samen in de woning kunnen verblijven. Het gaat daarbij om het hebben van onderdak. De vrouw verblijft reeds geruime tijd alleen in de woning. De man heeft elders woonruimte. Hij wenst enkel vanwege het verkoop klaar maken van de woning en de zorg voor de paarden het exclusieve gebruik van de woning. Het gevolg daarvan zou echter zijn dat de vrouw de woning moet verlaten en elders onderdak moet zien te vinden. Zij stelt dat zij, mede vanwege de zorg voor de paarden, geen alternatieven heeft. Zij heeft dus groot belang bij afwijzing van het verzoek. Nu de man niet vanwege het dak boven zijn hoofd maar vooral met het oog op verkoop het gebruik van de woning vraagt, acht de rechtbank het belang van de vrouw zwaarder. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen.
4.12.
Om diezelfde reden wordt ook het verzoek om de man, met uitzondering van de vrouw, te belasten met het genot en beheer van de woning op de voet van artikel 3:168 BW afgewezen, omdat de rechtbank een minder verstrekkende regeling passender vindt. Zij overweegt daartoe het volgende.
In de eerdere voorlopige voorzieningen procedure is het gelijkluidende verzoek van de vrouw afgewezen omdat de man zich erbij neerlegde dat de vrouw alleen in de woning verbleef en toegezegd had dat hij alleen na aankondiging vooraf in de woning zou komen. Ook de vrouw heeft dus niet het exclusieve gebruik van die woning. Teneinde verkoop van de woning mogelijk te maken zal zij de man daarvoor toegang tot de woning moeten verlenen, evenals de makelaar en potentiële kopers. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw de man moet toelaten tot de woning wanneer dit met het oog op verkoop noodzakelijk is. Daarbij valt te denken aan noodzakelijke reparaties, opruimwerkzaamheden of dringende onderhoudswerkzaamheden, en bezoeken van de makelaar of potentiële kopers. De vrouw dient hierin adviezen van de makelaar te volgen en daaraan haar medewerking te verlenen. De rechtbank zal hieraan een dwangsom verbinden van € 500 per keer met een maximum van € 50.000.
Depot
4.13.
Beide partijen wensen dat uit de opbrengst van de verkopen als eerste de schuld aan de bank wordt voldaan. Het resterende bedrag zal in depot worden gehouden onder een door beide partijen aan te wijzen notaris, conform het verzoek van de vrouw. De man heeft ter zitting verklaard dat hij kan instemmen met een door de vrouw gekozen notaris. Voor het geval partijen hierover desondanks toch niet tot overeenstemming komen zal de rechtbank bepalen dat het geld in depot wordt gehouden op de derdengeldrekening van de advocaat van de man.
Informatieverstrekking
4.14.
De vrouw heeft op haar beurt verzocht de man te veroordelen de door haar gewenste gegevens te verstrekken. Los van de vraag of zij dit verzoek kan doen zonder de bijstand van een advocaat, heeft de man tegen dit verzoek bezwaar gemaakt omdat de relevante gegevens reeds aan (de vorige advocaat van) de vrouw zijn afgegeven terwijl partijen ook enkele bedragen in goed vertrouwen hebben vastgesteld teneinde een eind te maken aan hun discussies. Gelet hierop zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
De proceskosten
4.15.
Omdat partijen echtgenoten zijn worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
machtigt de man tot het te gelde maken van de woning, gelegen te [adres] , door de onroerende zaak met behulp van een aan Van Brenk Makelaardij te Geldermalsen verbonden makelaar te koop aan te bieden en vervolgens tegen een door de makelaar redelijk geachte prijs te verkopen, waarbij deze beschikking, voor zover nodig, in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw aan de verkoop en levering;
5.2.
machtigt de man tot het te gelde maken van de volgende paarden:
[namen paarden] ;
5.3.
machtigt de man tot het te gelde maken van de shovel, de tractor, de aanhangwagen (tandemasser) en de paardentrailer;
5.4.
bepaalt dat de vrouw de man moet toelaten tot de woning wanneer dit met het oog op verkoop noodzakelijk is, waarbij moet worden gedacht aan noodzakelijke reparaties, opruimwerkzaamheden of dringende onderhoudswerkzaamheden en bezoeken van de makelaar of potentiële kopers; de vrouw dient hierin adviezen van de makelaar te volgen en daaraan haar medewerking te verlenen;
5.5.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500 per keer met een maximum van € 50.000 voor iedere overtreding van de beslissing onder 5.4.;
5.6.
bepaalt dat de opbrengst van de verkoop van de voornoemde zaken in depot zal worden gehouden bij een door de vrouw aan te wijzen notaris, waarmee de man zal instemmen, die uit die verkoopopbrengst de openstaande schuld aan de ABN Amro Bank zal voldoen en voorts tot uitkering zal overgaan zodra over de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal zijn beslist, dan wel zodra partijen daarover overeenstemming hebben bereikt; indien partijen er niet in slagen gezamenlijk tot de keuze van een notaris te komen zal de verkoopopbrengst conform het verzoek van de man in depot gehouden worden op de derdenrekening van Stichting Derdengelden Bres Advocaten met nummer [rekeningnummer] ;
5.7.
bepaalt dat de onder 5.1. tot en met 5.6. genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;
5.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
5.9.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.M. Overkamp, rechter, in tegenwoordigheid van K. Schipper als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2017 | ||
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem. | ||