CRvB, 20-03-2018, nr. 16/7454 PW
ECLI:NL:CRVB:2018:814
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
20-03-2018
- Zaaknummer
16/7454 PW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2018:814, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 20‑03‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van een renovatie van een Gebit. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. De Zorgverzekeringswet moet als passende voorziening worden beschouwd, ook als de kosten niet volledig worden vergoed. Geen is sprake van zeer dringende redenen om toch bijstand toe te kennen.
Partij(en)
16 7454 PW
Datum uitspraak: 20 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 oktober 2016, 16/2172 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het college is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.Appellanten hebben op 8 november 2015, voor zover hier van belang, bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van tandheelkundige zorg, bestaande uit een renovatie van het gebit van appellante voor zover deze kosten niet worden vergoed op basis van de aanvullende zorgverzekering. Appellanten hebben hierbij meegedeeld dat appellante suikerziekte heeft, dat haar gebit verslechtert en dat zij geen financiële middelen hebben om deze kosten te dragen.
1.2.
Bij besluit van 11 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. De Zorgverzekeringswet (Zvw) moet op grond van het gemeentelijk beleid als passende voorziening worden beschouwd. Kosten die niet worden vergoed door de basisverzekering worden in de Zvw aangemerkt als niet noodzakelijke kosten. Voor niet noodzakelijke kosten wordt geen bijzondere bijstand verleend. Van zeer dringende redenen om in afwijking hiervan toch bijzonder bijstand te verlenen is geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat wel sprake is van noodzakelijke kosten omdat de in 1.1 vermelde tandheelkundige behandeling buiten beschouwing is gelaten in de Zvw en de aanvullende ziektekostenverzekering slechts een deel van de kosten vergoedt. Deze behandeling is noodzakelijk omdat appellante kampt met ondragelijke pijnen vanwege problemen met haar gebit. Appellanten hebben verder aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9166) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van tandheelkundige zorg zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is. Aan het voorgaande doet volgens vaste rechtspraak met betrekking tot kosten zoals hier aan de orde (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1031) niet af dat de door betrokkene gemaakte kosten niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. Hetzelfde geldt voor de door appellanten gestelde medische noodzaak. Anders dan appellanten naar voren hebben gebracht kan in het feit dat dat de door appellanten gemaakte kosten niet volledig worden vergoed, in het licht van het vorenstaande niet gesproken worden van een hiaat. Dit brengt met zich dat artikel 15, eerste lid, van de PW aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
4.3.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Van zeer dringende redenen is volgens vaste rechtspraak in het algemeen slechts sprake in het geval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend
ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben (uitspraak van
17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:678).
4.4.
De door appellanten aangevoerde omstandigheden zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW die nopen tot het verlenen van bijzondere bijstand. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij het uitblijven van de onder 1.1 genoemde tandheelkundige behandeling een situatie van levensbedreigende aard of blijvend ernstig letsel of invaliditeit zou zijn ontstaan. De enkele stelling dat appellante kampt met ondragelijke pijnen vanwege problemen met haar gebit maakt niet dat sprake is van een acute noodsituatie.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.6.
Voor schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat geen grond, zodat het verzoek om veroordeling daartoe dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2018.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) P.C. de Wit
LO