CRvB, 05-10-2010, nr. 08-502 WWB
ECLI:NL:CRVB:2010:BO1031
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-10-2010
- Zaaknummer
08-502 WWB
- LJN
BO1031
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BO1031, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑10‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand is terecht. 1) Tandartskosten. Voorliggende voorziening. Gemeentelijke beleidsregels. 2) Kosten voor de aanschaf van een identiteitskaart en pasfoto’s, aanschafkosten van een mobiele telefoon en kosten van een eigen bijdrage ten behoeve van het aanvragen van een urgentieverklaring voor een andere woning. Deze kosten zijn niet aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten behoren tot de (incidenteel voorkomende) algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden bestreden.
Partij(en)
08/502 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 december 2007, 07/2292 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2010. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Bloemena, werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Appellant heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten, kosten voor de aanschaf van een identiteitskaart en pasfoto’s, aanschafkosten van een mobiele telefoon en kosten van een eigen bijdrage ten behoeve van het aanvragen van een urgentieverklaring voor een andere woning. De aanvragen om bijzondere bijstand zijn bij besluit van 19 maart 2007 afgewezen.
- 1.2.
Bij besluit van 21 mei 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 19 maart 2007 ongegrond verklaard. Aan de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten heeft het College ten grondslag gelegd dat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Ten aanzien van de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand voor kosten van een identiteitskaart en pasfoto’s, een mobiele telefoon en de eigen bijdrage voor een urgentieverklaring is overwogen dat deze kosten geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB betreffen. Het College heeft voorts overwogen dat de in geding zijnde kosten niet vallen onder het gemeentelijk vergoedingenbeleid.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 mei 2007 ongegrond verklaard.
- 3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
- 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
- 4.2.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
De tandartskosten
- 4.3.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 17 november 2009, LJN BK4230, dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet (Zvw), mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Aan het voorgaande doet volgens vaste rechtspraak met betrekking tot kosten als hier aan de orde niet af dat de door betrokkene gemaakte kosten niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. Dit brengt met zich mee dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
- 4.4.
De Raad stelt, evenals de rechtbank, vast dat het College de aanvraag voor tandartskosten mede heeft beoordeeld aan de hand van de gemeentelijke beleidsregels bijzondere bijstandsverlening (2005) waarin is opgenomen welke specifieke kosten voor bijzondere bijstand in ieder geval in aanmerking kunnen komen. Volgens deze beleidsregels kan bijstand worden verleend voor kronen en bruggen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit beleid dient te worden gekwalificeerd als (begunstigend) buitenwettelijk beleid. Volgens vaste rechtspraak wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast. Aangezien de in geding zijnde tandartskosten geen kronen of bruggen betreffen is naar het oordeel van de Raad in dit geval voldaan aan de eis van een consistente beleidstoepassing.
- 4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is overwogen treffen de beroepsgronden van appellant ten aanzien van de afgewezen bijzondere bijstand voor tandartskosten geen doel.
De overige kosten
- 4.6.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kosten van een identiteitskaart en pasfoto’s, een mobiele telefoon en de eigen bijdrage voor een urgentieverklaring niet zijn aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten behoren tot de (incidenteel voorkomende) algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden bestreden. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank dienaangaande, waarmee hij zich verenigt. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden. De Raad merkt ten slotte op dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat de hier aan de orde zijnde aanvragen om bijzondere bijstand ook ambtshalve hadden moeten worden getoetst in het kader van ondersteuning bij de arbeidsinschakeling op grond van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Nijmegen, aangezien die aanvragen daarmee geen verband houden.
- 4.7.
Het voorgaande brengt met zich dat de Raad de aangevallen uitspraak zal bevestigen.
- 5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) N.M. van Gorkum.
EK