ABRvS, 12-04-2017, nr. 201604783/1/A2
ECLI:NL:RVS:2017:1029
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-04-2017
- Zaaknummer
201604783/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:1029, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑04‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 12‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 herzien en vastgesteld op nihil.
201604783/1/A2.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 mei 2016 in zaak nr. 15/3300 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij faxbericht van 24 januari 2017 verzocht om een nader stuk.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. Bij het besluit van 16 mei 2013 heeft de dienst het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 herzien en vastgesteld op nihil, omdat de dienst geen reactie van haar heeft ontvangen op het herhaalde verzoek om een jaaroverzicht van de daadwerkelijk gemaakte kosten van kinderopvang over 2011 op te sturen. Bij het besluit van 5 oktober 2013 heeft de dienst de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 definitief vastgesteld op nihil.
2. Op 4 juni 2015 is een bezwaarschrift van [appellante], gedateerd op 1 juni 2015, ingekomen bij de dienst. Daarin heeft zij gesteld dat haar kinderopvangtoeslag over 2011 wordt teruggevorderd en verrekend met die over 2015, waardoor zij de kinderopvang niet meer kan betalen, terwijl zij op school zit en dus kinderopvang nodig heeft. Verder heeft [appellante] gesteld dat zij in de periode van 11 juli 2012 tot en met 27 november 2013 in een Blijf van m’n Lijf Huis verbleef. In die periode heeft zij geen post kunnen ontvangen of kunnen reageren op besluiten en waren de adressen vermeld in de gemeentelijke basisadministratie (thans: de Basisregistratie Personen) als geheim aangemerkt. Volgens [appellante] is alle post naar haar oude adres gestuurd.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het op 4 juni 2015 ingediende bezwaarschrift gericht geacht tegen het besluit van 16 mei 2013 tot vaststelling van het voorschot en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 18 juni 2015, omdat het na afloop van de termijn voor het indienen ervan is ontvangen en [appellante] een nieuw adres aan de gemeente had moet doorgeven als zij niet meer op het (brief)adres bereikbaar was. In het besluit heeft de dienst gesteld dat van [appellante] wordt verwacht dat zij een zaakwaarnemer aanstelt als zij door persoonlijke omstandigheden niet in staat is om zelf tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Dat zij dit niet heeft gedaan, is voor haar rekening en risico, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het instellen van bezwaar tegen het besluit van 16 mei 2013 op 17 mei 2013 is aangevangen en op 27 juni 2013 is geëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift na die datum door de dienst is ontvangen. Zij heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en heeft het beroep ongegrond verklaard.
Betwisting van de verzending van het besluit van 16 mei 2013
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaartermijn op 17 mei 2013 is aangevangen. [appellante] betwist dat het besluit van 16 mei 2013 is verzonden en voert aan dat de dienst geen bewijzen heeft overgelegd waarmee de verzending van dit besluit aannemelijk is gemaakt. [appellante] voert aan dat de bezwaartermijn pas op 1 juni 2015, de datum dat zij telefonisch op de hoogte is gesteld van het besluit, is aangevangen. Aangezien het bezwaarschrift op 4 juni 2015 bij de Belastingdienst/Toeslagen is ingediend, heeft zij bijtijds bezwaar gemaakt, aldus [appellante].
5.1. Voor de toepasselijke wetgeving wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak, die deel uitmaakt van de uitspraak.
5.2. Het besluit van 16 mei 2013 is niet aangetekend verzonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4617), geldt in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit als uitgangspunt dat het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat dit besluit is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe moet de geadresseerde feiten stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld, aldus de uitspraak van 10 mei 2011.
In de uitspraak van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9486, heeft de Afdeling geaccepteerd dat met een printafdruk van het DACAS-systeem de dagtekening van het besluit over de kinderopvangtoeslag aannemelijk wordt gemaakt en met een printafdruk van het Digitaal Archief Systeem (DAS-systeem) aannemelijk wordt gemaakt dat het besluit is uitgeprint en verzonden.
Het besluit is, naar niet in geschil is, gedagtekend op 16 mei 2013. De Afdeling acht het aannemelijk dat het besluit vóór die datum of uiterlijk op die datum naar [appellante] is verzonden, nu de geautomatiseerde werkwijze bij de dienst erop neer komt dat besluiten veelal op een latere dag zijn gedateerd dan die waarop de feitelijke bekendmaking plaatsvindt en het besluit blijkens de op de zitting overgelegde printafdruk van het DAS-systeem op 14 mei 2013 is gearchiveerd. Verder is niet gebleken van een onjuiste tenaamstelling of adressering van het besluit en evenmin van verzendproblemen in de betrokken periode.
Gelet op artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) en in aanmerking genomen dat het niet aannemelijk is dat het besluit van 16 mei 2013 bekend is gemaakt na de dag van dagtekening hiervan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bezwaartermijn op 17 mei 2013 is aangevangen.
Het betoog faalt.
Verschoonbare termijnoverschrijding
6. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de door haar gestelde persoonlijke omstandigheden en ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Zij wijst erop dat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, in diverse opvanginstellingen heeft verbleven met haar dochter van vier jaar, zwanger was en kampte met een posttraumatische stress-stoornis.
6.1. [appellante] heeft aannemelijk gemaakt dat zij in de periode dat zij in opvanginstellingen verbleef, onder moeilijke omstandigheden leefde en met psychische problemen kampte. Dit maakt echter niet dat het te laat instellen van bezwaar verschoonbaar is. Voor zover [appellante] als gevolg van die omstandigheden niet in staat was zelf tijdig bezwaar in te stellen, desnoods op nader te voeren gronden, mocht van haar worden verwacht dat zij iemand inschakelde voor de behartiging van haar belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:53), kan slechts in zeer bijzondere gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, in verband met het dwingende karakter van de bezwaartermijn daarop een uitzondering worden aanvaard. Uit het verslag van het intakegesprek van de psycholoog van 26 juli 2012 en het eindverslag "Signs of Safety" van 8 november 2013 volgt niet dat [appellante] door de gerezen problemen niet in staat was de hulp van een ander in te roepen voor het instellen van bezwaar.
[appellante] wordt voorts niet gevolgd in haar betoog dat zij geen adreswijziging kon doorgeven. Blijf-van-m’n-Lijf huizen hebben een postbusnummer waarnaar de post verstuurd kan worden. Vast staat dat [appellante] hier geen gebruik van heeft gemaakt en haar adres aan de Zeemansstraat 58 te Zaandam heeft aangehouden.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Nihilstelling voorschot
7. De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog over de vaststelling van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 op nihil. Daarvoor is vereist dat tijdig bezwaar is gemaakt of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, hetgeen hier niet het geval is.
Bezwaarschrift tevens gericht tegen het besluit van 5 oktober 2013
8. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bezwaarschrift niet alleen is gericht tegen het besluit van 16 mei 2013 maar ook tegen het besluit van 5 oktober 2013 tot definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2011 op nihil.
8.1. [appellante] heeft dit betoog niet eerder naar voren gebracht dan in hoger beroep. Aangezien het hoger beroep gericht dient te zijn tegen de aangevallen uitspraak, kan de Afdeling niet toekomen aan de behandeling van deze grond in hoger beroep.
Schadevergoeding
9. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 5 oktober 2013 niet binnen de in artikel 19, eerste lid, van de Awir gestelde termijn is vastgesteld. Zij verzoekt de Afdeling daarom de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen tot een schadevergoeding.
9.1. Omdat niet aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 5 oktober 2013 wordt toegekomen en dit besluit dus voor rechtmatig moet worden gehouden, dient het verzoek om schadevergoeding reeds daarom te worden afgewezen.
Conclusie
10. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard bij het besluit van 18 juni 2015. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep terecht ongegrond verklaard.
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
12. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Borman w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
615. BIJLAGE
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8 vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
In afwijking van artikel 6:8 van de Awb vangt ingevolge artikel 35 van de Awir de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.