ABRvS, 26-06-2013, nr. 201208780/1/A2
ECLI:NL:RVS:2013:53
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-06-2013
- Zaaknummer
201208780/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:53, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑06‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 september 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] over 2008 vastgesteld op € 685,00 en € 762,00 aan reeds betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
201208780/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 juli 2012 in zaak nr. 11/2139 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] over 2008 vastgesteld op € 685,00 en € 762,00 aan reeds betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 12 mei 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar aangemerkt als een verzoek om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten, en dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] tegen het besluit van 12 mei 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2012 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2010 alsnog niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 20 juni 2011 voor zover het betreft een besluit bijzonder inkomensbestanddeel ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. F.P.M. Sanders, advocaat te Nuenen, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en mr. C.L.N.E. Bogaerts, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vangt, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2010 ten onrechte zelf voorziend alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het door haar ingediende bezwaar had, gelet op uitlatingen van de Belastingdienst, ontvankelijk moeten worden verklaard en door de Belastingdienst in behandeling moeten worden genomen. Voor zover moet worden aangenomen dat van een termijnoverschrijding sprake is, betreft dit een verschoonbare termijnoverschrijding, nu zij door lichamelijke en psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken en zij aan de uitlatingen die de Belastingdienst heeft gedaan het vertrouwen mocht ontlenen dat zij het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn mocht indienen. Daarbij is van belang dat de Belastingdienst verwarrend heeft gehandeld door haar bezwaar tegen het besluit van 24 september 2010 te behandelen als een verzoek om een inkomensbestanddeel buiten behandeling te laten, aldus [appellante].
2.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen op 25 september 2010 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb, geëindigd op 5 november 2010. [appellante] heeft niet eerder dan bij brief van 18 januari 2011 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is derhalve buiten de in de Awb gestelde termijn ingediend. [appellante] betoogt in dit kader tevergeefs dat zij uit van de zijde van de Belastingdienst gedane mededelingen mocht afleiden dat aan haar verlenging van de bezwaartermijn was verleend. De in artikel 6:7 van de Awb vervatte termijn voor het maken van bezwaar is van openbare orde en staat derhalve niet ter vrije beschikking van partijen. Evenmin is aannemelijk geworden dat door de Belastingdienst enige uitlating is gedaan waaraan betrokkene het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het bezwaarschrift niettemin buiten de wettelijk voorgeschreven termijn mocht worden ingediend. Van in rechte te honoreren vertrouwen kan pas sprake zijn indien een aan de Belastingdienst toe te rekenen toezegging of informatie uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd is gegeven. De door [appellante] gestelde foutieve informatie via de Belastingtelefoon is daartoe onvoldoende.
Voorts is uit hetgeen zij daarover heeft aangevoerd niet gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellante] in verzuim is geweest. Voor zover zij als gevolg van psychische en lichamelijke klachten niet in staat kon worden geacht om zelf tijdig bezwaar te maken, mocht van haar worden verwacht dat zij iemand had ingeschakeld ter behartiging van haar belangen (vergelijk in deze zin de uitspraak van 20 januari 2010 in zaak nr. 200904170/1/H1). Slechts in zeer bijzondere gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan daarop in verband met het dwingende karakter van de bezwaartermijn een uitzondering worden aanvaard. Uit de door [appellante] in hoger beroep overgelegde verklaring van haar psycholoog blijkt niet dat sprake was van een dergelijk bijzonder geval. Deze verklaring sluit niet uit dat het voor haar mogelijk was om zorg te dragen voor de tijdige indiening van een bezwaarschrift, desnoods op nader aan te voeren gronden en al dan niet door tijdig iemand daarbij in te schakelen.
Voor zover [appellante] heeft gewezen op de verwarrende handelwijze van de Belastingdienst bij de afhandeling van haar bezwaar tegen het besluit van 24 september 2010, is dat hier niet relevant, nu deze handelwijze na afloop van de wettelijke bezwaartermijn en na het maken van dat bezwaar heeft plaatsgevonden. Deze handelwijze vormde voor de rechtbank reden om het beroep gegrond te verklaren, welke beslissing in hoger beroep niet is bestreden.
Het betoog faalt.
3. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de rechtbank terecht zelf in de zaak voorzien en het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
18-756.