Rb. Noord-Nederland, 26-04-2018, nr. AWB - 17 , 3021
ECLI:NL:RBNNE:2018:1563
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
26-04-2018
- Zaaknummer
AWB - 17 _ 3021
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2018:1563, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 26‑04‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:3623, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2018/49.17 met annotatie van Redactie
NLF 2018/1020 met annotatie van
NTFR 2018/1305 met annotatie van mr. J.W. Bosman
Uitspraak 26‑04‑2018
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder geen tweede, identiek inhoudelijke, informatiebeschikking mogen nemen. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/3021
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 26 april 2018 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 20 januari 2017 een informatiebeschikking genomen.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 juli 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Verweerder heeft in 2013 bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting 2010 en 2011 en omzetbelasting over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011.
1.2.
Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2013 een eerste informatiebeschikking genomen.
1.3.
Eiser is bij brief van 8 juli 2013 in bezwaar gekomen tegen de eerste informatiebeschikking. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 23 mei 2014.
1.4.
Op 2 maart 2015 komt eiser in beroep tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5.
Met dagtekening 25 april 2015 en 6 mei 2015 worden de naheffingsaanslagen en navorderingsaanslagen opgelegd. Hiertegen maakt eiser bezwaar op 28 mei 2015.
1.6.
Op 21 april 2016 verklaart de rechtbank Noord-Nederland het beroep (zie 1.4.) niet-ontvankelijk.
1.7.
Eiser heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De zitting bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017.
1.8.
Met dagtekening 20 januari 2017 wordt een (tweede) informatiebeschikking genomen, die identiek is aan de eerdere informatiebeschikking van 31 mei 2013.
1.9.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verklaart op 13 juni 2017 het beroep van eiser tegen de eerste informatiebeschikking (zie 1.2.) ontvankelijk. Het Gerechtshof stelt vast dat de eerste informatiebeschikking komt te vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), doordat op 25 april 2015 en 6 mei 2015 de naheffingsaanslagen en navorderingsaanslagen zijn opgelegd, voordat de informatiebeschikking (zie 1.2.) onherroepelijk is geworden.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de (tweede) informatiebeschikking (zie 1.8.) terecht is genomen.
3. Eiser stelt dat verweerder geen informatiebeschikking mag afgeven indien reeds een informatiebeschikking ter zake van dezelfde feiten en omstandigheden is afgegeven. Voorts is eiser van mening dat het voeren van een uitgebreide kasadministratie voor zijn onderneming niet noodzakelijk is, nu hij op jaarbasis slechts een beperkt aantal handelstransacties verricht.
4. Verweerder stelt dat de informatiebeschikking een vrije beschikking is en een bestuursorgaan in beginsel een vrije beschikking mag afgeven als het daartoe aanleiding ziet. Verweerder is van mening dat eiser de administratieplicht van artikel 52 AWR geschonden heeft en daarom een informatiebeschikking mocht worden genomen.
5. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 52a AWR in samenhang met artikel 25, derde lid, AWR kan verweerder een informatiebeschikking opleggen indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49 en 52 AWR.
6. Volgens de Handelingen van de Eerste Kamer van 12 april 2011, EK 24-6-23, heeft de initiatiefneemster mr. I. Dezentjé Hamming-Bleumink van het wetsvoorstel ‘Rechtsbescherming belastingplichtigen bij controlehandelingen fiscus’ ter zake van de invoering van het artikel 52a AWR onder andere het volgende opgemerkt:
‘Op de inspecteur rust het initiatief om zo’n beschikking te nemen, dat is de kern van het voorstel. Doet hij dat niet, om welke reden dan ook, dan is de zaak daarmee afgedaan. (…) Komt de inspecteur er later achter bijvoorbeeld bij de aanslagregeling of tijdens bezwaar tegen de aanslag, dat hij bepaalde informatie in retroperspectief toch nodig heeft, dan kan hij zich niet meer op het standpunt stellen dat de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde zijn. Dit geldt ook na de fase van de aanslagregeling bijvoorbeeld als de inspecteur wil navorderen. Dat is terecht. Als de overheid gebruikmaakt van de bevoegdheid om verplichtingen aan burgers op te leggen, is het redelijk dat erop wordt toegezien dat de verplichtingen deugdelijk worden nagekomen.’
7. De rechtbank overweegt dat inmiddels vaststaat dat verweerder op 31 mei 2013 een informatiebeschikking over de jaren 2010 en 2011 heeft afgegeven, welke beschikking van rechtswege is komen te vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, van de AWR. Verder staat vast dat verweerder in de bezwaarfase tegen de naheffings- en navorderingsaanslagen (zie 1.5.) een tweede identieke informatiebeschikking heeft afgegeven terwijl geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden.
8. De rechtbank overweegt verder dat de Hoge Raad in zijn arrest van 16 januari 2016, nr. 15/01271, ECLI:NL:HR:2016:37 heeft geoordeeld dat de inspecteur in beginsel in de bezwaarfase alsnog een informatiebeschikking mag nemen. De rechtbank overweegt verder dat dit arrest ziet op een situatie waarin verweerder voor het opleggen van de naheffings- en navorderingsaanslagen nog geen informatiebeschikking heeft genomen en na het opleggen van deze aanslagen in de bezwaarfase besluit dit alsnog wel te doen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet de bevoegdheid heeft om een tweede, inhoudelijk identieke, informatiebeschikking te nemen. Door het onherroepelijk worden van de uitspraak van het Gerechtshof (zie 1.9) is de zaak afgedaan. Als verweerder zou zijn toegestaan om in een dergelijke situatie een tweede, inhoudelijk identieke, informatiebeschikking te nemen, zou de bepaling in artikel 52a, derde lid, van de AWR weinig of geen betekenis hebben. Dit artikellid is er immers op gericht de belastingplichtige rechtsbescherming te bieden, en aan welke bescherming in ernstige mate afbreuk zou worden gedaan bij een zodanige herkansingsmogelijkheid voor verweerder. Een dergelijke mogelijkheid acht de rechtbank, mede bezien in het licht van de aangehaalde passage uit de parlementaire geschiedenis, dan ook in strijd met doel en strekking van artikel 52a, derde lid van de AWR.
10. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de (tweede), identiek inhoudelijke, informatiebeschikking niet had mogen nemen.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1251 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1251.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van E.M. Lenting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.