Hof 's-Gravenhage, 20-05-2009, nr. 200.026.666/01
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI7315
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
20-05-2009
- Magistraten
Mrs. Mos-Verstraten, Van Leuven, Van der Kuijl
- Zaaknummer
200.026.666/01
- LJN
BI7315
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI7315, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 20‑05‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BK5269
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BK5269, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 262 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2009/166 met annotatie van P. Vlaardingerbroek
Uitspraak 20‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Vervallen van een machtiging tot uithuisplaatsing nu daar gedurende drie maanden geen gebruik van kon worden gemaakt omdat de ouders de minderjarige(n) buiten Nederland hebben geplaatst.
Mrs. Mos-Verstraten, Van Leuven, Van der Kuijl
Partij(en)
[de vader],
en
[de moeder],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
gezamenlijk hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. F. Kiliç, te Amsterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Zuid/Rijswijk,
kantoorhoudende te 's‑Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. S.L.A. Verburgt, te 's‑Gravenhage.
Procesverloop in hoger beroep
De ouders zijn op 27 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 december 2008 van de kinderrechter in de rechtbank 's‑Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 23 april 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 14 april 2009 en 14 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 13 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 mei 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat en de heer E. Battaloglu, beëdigde tolk in de Turkse taal. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw H. de Graaf, mevrouw M.W. Steijn en de heer J. Monpellier, bijgestaan door de advocaat van Jeugdzorg. De Raad voor de Kinderbescherming, locatie Den Haag, is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de ouders onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Het procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat — voor zover in hoger beroep van belang — tussen partijen het volgende vast.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren de minderjarigen:
[kind 1], geboren [in] 1997 te 's‑Gravenhage, verder: [kind 1].
[kind 2], geboren [in] 2001 te 's‑Gravenhage, verder: [kind 2], en hierna gezamenlijk verder: de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
De kinderen verblijven feitelijk op een onbekend adres.
Jeugdzorg heeft de ouders een schriftelijke aanwijzing toegezonden, welke is gedateerd en kennelijk toegezonden op 22 september 2008. In deze schriftelijke aanwijzing is gesteld dat de ouders [kind 1] en [kind 2] per direct naar het kantoor van Jeugdzorg dienen te brengen ofwel Jeugdzorg op de hoogte te brengen van het adres waar de kinderen verblijven en naar school gaan. Bij beschikking van 4 november 2008 is het verzoek van de ouders om vervallenverklaring van deze schriftelijke aanwijzing afgewezen.
Op 16 oktober 2008 heeft Jeugdzorg een drietal verzoekschriften met bijlagen — inclusief voor de minderjarige waarvan de uithuisplaatsing thans in hoger beroep niet in geschil is — ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 7 december 2008 tot 7 december 2009 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg. Voorts is de aan Jeugdzorg verleende machtiging de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 7 december 2008 tot 7 december 2009, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit van 27 november 2008. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
1.
In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.
2.
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het verzoek van Jeugdzorg (naar het hof begrijpt:) tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] af te wijzen.
3.
Jeugdzorg bestrijdt hun beroep.
4.
Ter terechtzitting is de geldigheid van de bestreden machtiging door het hof aan de orde gesteld. Uit de stukken lijkt te volgen dat de machtiging zowel ten aanzien van [kind 1] als ten aanzien van [kind 2] tot op heden niet ten uitvoer werd gelegd en dat de termijn van drie maanden als genoemd in artikel 1:262 lid 3 BW ongebruikt is verstreken. Jeugdzorg stelt zich te dien aanzien op het standpunt dat de machtiging nog immer geldt. Alle handelingen van de zijde van Jeugdzorg, zoals het indienen van een verzoek tot teruggeleiding van de kinderen bij de Turkse Centrale Autoriteit en de aanmelding tot plaatsing van [kind 1] bij een instelling van Visio te Huizen, zijn erop gericht de machtiging ten uitvoer te leggen. Het feit dat de kinderen niet in Nederland waren en derhalve niet feitelijk uithuis geplaatst konden worden, doet daar niet aan af, aldus Jeugdzorg.
5.
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] een machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht is afgegeven op 2 december 2008 voor de periode van 7 december 2008 tot 7 december 2009. Het hof stelt vast dat [kind 1] en [kind 2] tot op heden niet terecht zijn gekomen op de op basis van deze machtiging voor hen geïndiceerde plaatsen. Het uitgangspunt van de wet is dat een machtiging tot uithuisplaatsing vervalt indien deze gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. De achtergrond daarvan is dat de kinderrechter opnieuw zal toetsen of het noodzakelijk is een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Uit de wetsgeschiedenis op het aanvankelijk tweede, thans derde lid van artikel 262 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (II K 1993–1994, 23 003, nr. 26) volgt dat, op grond van de huidige wettekst, een machtiging tot uithuisplaatsing in alle gevallen waarin zij gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd, vervalt. Het hof is van oordeel dat de door Jeugdzorg gestelde handelingen, waaronder het indienen van het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen, niet kan gelden als tenuitvoerlegging in de zin van de wet. Het voorgaande brengt mee dat de ouders niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, nu de bestreden machtiging is vervallen op het moment dat het hof heeft te oordelen over de machtiging tot uithuisplaatsing.
6.
Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
Beslissing op het hoger beroep
Het hof:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van Leuven en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Willems als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2009 en geminuteerd op 27 mei 2009.