NJ 2014/105
Onrechtmatige fouillering op grond van art. 9 lid 2 Opiumwet. Toch geen bewijsuitsluiting.
HR 07-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:36, m.nt. M.J. Borgers
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
7 januari 2014
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman, Y. Buruma
- Zaaknummer
12/01845
- Conclusie
A-G mr. D.J.C. Aben
- Noot
M.J. Borgers
- JCDI
JCDI:ADS97032:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:36, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑01‑2014
ECLI:NL:PHR:2013:2090, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑10‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑12‑2012
- Wetingang
Art. 359a Sv; art. 9 lid 2 Opiumwet
Essentie
Antecedenten op het gebied van de Opiumwet leveren geen ernstige bezwaren op cfm art. 9 lid 2 Opiumwet die tot onderzoek aan de kleding kunnen leiden, ook niet in combinatie met overige door het hof vastgestelde omstandigheden. Toch geen cassatie: uit de door het hof vastgestelde feiten had de politie onmiskenbaar kunnen afleiden dat tegen de verdachte voldoende ernstige bezwaren bestonden ter zake van betrokkenheid bij woninginbraken. De enkele omstandigheid dat het onderzoek aan de kleding plaatsvond toen hij daarvoor nog niet was aangehouden — en aan dit vereiste in art. 56 Sv niet was ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.