Hof Amsterdam, 03-07-2020, nr. 23-001133-18
ECLI:NL:GHAMS:2020:1914
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-07-2020
- Zaaknummer
23-001133-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:1914, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑07‑2020; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2021:493
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1091
Uitspraak 03‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Mishandeling door met insecterspray te spuiten. Beroep op noodweer gaat niet op. Vernieling scooter. Bp n-o aangezien politie is doossier spreekt van een scooterverzekering en nu onvoldoende duidelijk is of een deel door verzekering is vergoed.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001133-18
datum uitspraak: 3 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-182155-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.zij op of omstreeks 15 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), met een (insecten)spray in het gezicht heeft gespoten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.zij op of omstreeks 15 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een schop/trap tegen die scooter te geven (waardoor deze op de grond viel).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotities betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard moet worden wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) in zowel eerste aanleg als hoger beroep.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is op 24 juni 2014 in verband met de ten laste gelegde feiten verhoord, tijdens welk verhoor zij een deels bekennende verklaring heeft afgelegd. Op 26 maart 2018 heeft de politierechter haar veroordeeld en het hof doet in hoger beroep uitspraak op 3 juli 2020. Gelet hierop is het hof met de verdediging van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, die niet aan de verdachte is te wijten. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn enkel in uitzonderingsgevallen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Een dergelijk uitzonderingsgeval doet zich hier naar het oordeel van het hof niet voor, zodat geen aanleiding bestaat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe kort weergegeven aangevoerd dat ten aanzien van feit 1 de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en ten aanzien van feit 2 overtuigend bewijs ontbreekt.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte woont aan de [adres]. Vóór haar woning werden veelvuldig scooters en fietsen geparkeerd. De verdachte was hier niet van gediend. Daarom plakte zij op daar geparkeerde scooters of fietsen voorgedrukte brieven met daarop het verzoek het betreffende voertuig elders te parkeren. Op 15 mei 2014 parkeerde [naam] de door haar gebruikte scooter bij de woning van de verdachte. Deze plakte ook nu een dergelijke brief op de scooter.
[slachtoffer 1], kennelijk een exploitant van een eetgelegenheid in de Voetboogstraat, haalde de brief van de scooter af. Daarop besloot de verdachte vanuit de gang van haar woning een nieuwe brief te halen én een busje insectenspray. Dit laatste omdat zij, naar eigen zeggen “coûte que coûte”, de brief op de scooter wilde plakken. [slachtoffer 1] trachtte daarop de brief uit haar handen te pakken, waarop de verdachte met de insectenspray in de richting van [slachtoffer 1] spoot. De spray kwam terecht in het gezicht van [slachtoffer 1], die daardoor een prikkeling in zijn ogen kreeg. Op enig moment tijdens dit voorval trapte de verdachte de door [naam] gebruikte scooter om, die daardoor beschadigd raakte.
Feit 1
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij met de insectenspray heeft gespoten uit (zelf)verdediging, omdat de aangever, een ten opzichte van haar aanmerkelijk groter en forser persoon, op haar afkwam en de brief die zij op de scooter wilde plakken van haar af probeerde te pakken.
Naar het oordeel van het hof kunnen de hiervoor vastgestelde gedragingen van de aangever niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf of goed van de verdachte (dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor) die tot enige verdediging noopte. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Feit 2
[slachtoffer 1] en de getuige [getuige] verklaren beiden dat zij hebben gezien dat de verdachte tegen de scooter aan heeft getrapt en dat de scooter daardoor is omgevallen. Uit het dossier blijkt dat de scooter op de kant op de grond is aangetroffen. Uit vorenstaande feiten, bezien in samenhang met de overige te bezigen bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat de feitelijke gang van zaken met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld en het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Dat sprake is van enig verschil in de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] met betrekking tot de volgorde van de gebeurtenissen doet daar niet aan af. Ook dit verweer wordt dus verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 15 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met een insectenspray in het gezicht heeft gespoten, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
2.zij op 15 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, toebehorende aan [benadeelde partij], heeft beschadigd door toen aldaar een trap tegen die scooter te geven, waardoor deze op de grond viel.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 200 euro, te vervangen door 4 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf zoals de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een persoon die een horecagelegenheid heeft in haar woonomgeving, met wie zij kennelijk al geruime tijd in onmin leefde. Zij heeft op de openbare weg het slachtoffer zonder noemenswaardige aanleiding met insectenspray in het gezicht gespoten, waardoor deze geïrriteerde ogen heeft opgelopen. De verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte tijdens deze ruzie een scooter, waarvan zij vond dat die daar niet hoorde te staan, omgetrapt, waardoor deze is beschadigd. Zij heeft daarmee schade en overlast voor de gebruiker van de scooter veroorzaakt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Gelet op het voorgaande acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke geldboete, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden. Rekening houdend met het tijdsverloop van ruim zes jaren en de daarmee samenhangende overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de geldboete in voorwaardelijke vorm opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.328,97. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 578,79. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het hof heeft in hoger beroep dus te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering, omdat de handtekening van de eigenaar van de scooter voor de machtiging van zijn dochter ontbreekt.
De raadsman heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens het ontbreken van een rechtsgeldige machtiging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen, voor zover het gaat om het bedrag van € 907,50, omdat het onduidelijk is op welke onderdelen en werkzaamheden dit bedrag ziet. Dit zou aanvullende bewijsvoering noodzakelijk maken.
Uit het dossier blijkt dat de beschadigde scooter op naam staat van [benadeelde partij]. Zijn dochter [naam] maakte gebruik van het voertuig. Zij heeft verklaard dat zij de rekening van de beschadigde scooter op dat moment niet kon betalen, op grond waarvan het hof aannemelijk acht dat zij degene is die de rekening van de reparatie moest betalen. Blijkens artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit bevoegd zich als benadeelde partij te voegen in een strafproces. Gelet hierop acht het hof [naam] gerechtigd de vordering tot schadevergoeding in te dienen en verklaart de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering. Dat de handtekening van [benadeelde partij] tot machtiging van zijn dochter ontbreekt doet daaraan in de onderhavige situatie niet af.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De politie heeft in het proces-verbaal echter opgetekend dat sprake is van een scooterverzekering.
Nu daarover onvoldoende duidelijkheid bestaat, vormt de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting voor het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. W.M.C. Tilleman en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juli 2020.
[…]