Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 6:1 [Onmiddellijke voorzieningen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
20-12-2012, Stb. 2012, 682 (uitgifte: 27-12-2012, kamerstukken: 32450)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2012, Stb. 2012, 684 (uitgifte: 27-12-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Onze Minister kan, indien hij van oordeel is dat de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar komt door de situatie waarin een financiële onderneming met zetel in Nederland zich bevindt, met het oog op de stabiliteit van dat stelsel onmiddellijke voorzieningen treffen ten aanzien van de betrokken onderneming, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen, met uitzondering van de bij of krachtens dit deel gestelde regels.
2.
Onze Minister raadpleegt de Nederlandsche Bank alvorens een voorziening als bedoeld in het eerste lid te treffen. Het besluit wordt genomen in overeenstemming met Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken.
3.
Onze Minister regelt zo nodig de gevolgen van de door hem getroffen voorzieningen en bepaalt de termijn van die voorzieningen. Onze Minister kan deze termijn bij afzonderlijk besluit verlengen.
4.
Een krachtens het eerste lid getroffen voorziening kan, onverminderd het in artikel 2 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van de Wet op het financieel toezicht bepaalde, noch door de betrokken onderneming, noch door derden ongedaan worden gemaakt. Een besluit daartoe is nietig.