Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 6:2 [Onteigening vermogensbestanddelen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
11-05-2022, Stb. 2022, 197 (uitgifte: 27-05-2022, kamerstukken: 35950)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-06-2022, Stb. 2022, 280 (uitgifte: 06-07-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Onze Minister kan, indien hij van oordeel is dat de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar komt door de situatie waarin een financiële onderneming met zetel in Nederland zich bevindt, met het oog op de stabiliteit van dat stelsel besluiten tot onteigening van vermogensbestanddelen van de betrokken onderneming, van door of met medewerking van die onderneming uitgegeven effecten of van vorderingen op die onderneming, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen, met uitzondering van de bij of krachtens dit deel gestelde regels.
2.
Onze Minister raadpleegt de Nederlandsche Bank alvorens een besluit tot onteigening te nemen. Het besluit wordt genomen in overeenstemming met Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken.
3.
Een besluit tot onteigening vermeldt het tijdstip waarop het in werking treedt. De te onteigenen vermogensbestanddelen, effecten of vorderingen gaan over op het tijdstip van inwerkingtreding van dat besluit. Van het besluit wordt, onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4.
In het besluit tot onteigening kan worden bepaald dat de te onteigenen vermogensbestanddelen, effecten of vorderingen worden onteigend ten name van een in dat besluit aangewezen privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.
5.
Onze Minister regelt de gevolgen van de onteigening.
6.
Een krachtens het eerste lid onteigend vermogensbestanddeel of effect of onteigende vordering gaat onbezwaard over op de Staat der Nederlanden of de krachtens het vierde lid aangewezen rechtspersoon. Onteigening krachtens het eerste lid van door of met medewerking van de betrokken onderneming uitgegeven effecten doet de rechten op nieuw uit te geven effecten van die klasse vervallen.
7.
Onverminderd artikel 6:5a, worden door een onteigening op grond van het eerste lid de bevoegdheden die voortvloeien uit een verrekenbeding in een overeenkomst met betrekking tot financiële instrumenten of een financiëlezekerheidsovereenkomst, en de rechten die krachtens een rechtsverhouding met een bank, beleggingsonderneming of een verzekeraar of een tot dezelfde groep behorende onderneming toekomen aan een centrale bank of, in verband met deelname aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, aan een andere deelnemer die deelneemt aan het systeem, niet aangetast.
8.
Voor de toepassing van het zevende lid wordt onder verrekenbeding verstaan een beding op grond waarvan bij het voldoen aan tussen partijen overeengekomen voorwaarden:
- a.
de verplichtingen van partijen onmiddellijk opeisbaar worden, alsmede omgezet in een verplichting tot het betalen van een bedrag dat hun geschatte actuele waarde vertegenwoordigt, dan wel de verplichtingen vervallen en worden vervangen door een verplichting tot het betalen van het voornoemde bedrag; of
- b.
de verplichtingen van partijen worden verrekend en alleen het saldo is verschuldigd.