Rb. 's-Gravenhage, 04-02-2009, nr. 314295 / HA ZA 08-2105
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH2587
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
04-02-2009
- Zaaknummer
314295 / HA ZA 08-2105
- LJN
BH2587
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH2587, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 04‑02‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BR1573
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2009/73
AR-Updates.nl 2009-0119
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0119
Uitspraak 04‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Uitleg polisvoorwaarden. Polis aansprakelijkheidsverzekering werkgever biedt geen dekking voor de schade die de werkgever aan de werknemer moet vergoeden, omdat het niet gaat om aansprakelijkheid op grond van art. 7:658 BW, maar om aansprakelijkheid op grond van art. 7:611 BW in verbinding met artikel 6:248 lid 1 BW.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 314295 / HA ZA 08-2105
Vonnis van 4 februari 2009 (bij vervroeging)
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE LEVENSVERZEKERINGSMAATSCHAPPPIJ 'S-GRAVENHAGE U.A.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.P. den Hertog.
Partijen worden hierna de Onderlinge en Nationale-Nederlanden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding, van 13 juni 2008;
- -
de conclusie van antwoord, van 27 augustus 2008;
- -
het tussenvonnis van 10 september 2008, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- -
de correspondentie van partijen met de rechtbank over de mogelijkheid dat tijdens de comparitie tevens wordt gepleit;
- -
het proces-verbaal van de zitting van 29 januari 2009, gehouden voor de pleidooien en voor de comparitie van partijen, tijdens welke zitting namens de Onderlinge is gepleit door mr. F. Stadermann, advocaat te Rotterdam, en namens Nationale-Nederlanden door mr. J.H.J. Teunissen, eveneens advocaat te Rotterdam.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 12 januari 1999 om ongeveer 23.00 uur is aan de heer [X] (hierna: [X]), destijds werknemer van de Onderlinge, een verkeersongeval overkomen, terwijl hij in zijn eigen auto reed. [X] heeft door dit ongeval ernstig letsel opgelopen. Hij had geen schadeverzekering inzittenden (SVI) en heeft ook geen andere verkeersdeelnemers aansprakelijk kunnen stellen voor de gevolgen van het ongeval.
2.2.
Ten tijde van het ongeval was de Onderlinge bij Nationale-Nederlanden verzekerd op grond van een "Aansprakelijkheidsverzekering voor administratieve bedrijven, detailhandel, horeca, ambachten, e.d." (hierna ook: de AVB). Deze verzekering geeft, binnen de grenzen van de polisvoorwaarden, dekking tegen aansprakelijkheid voor schade aan personen en schade aan zaken. De bijbehorende algemene polisvoorwaarden bepaalden in artikel 1 (Begrippen) onder meer het volgende:
"1.6. Schade
Schade aan personen en schade aan zaken.
1.6.1
Schade aan personen
Letsel of benadeling van de gezondheid van personen, al of niet de dood tot gevolg hebbend, met inbegrip van de schade die daaruit voortvloeit.
[...]
1.8
Aanspraak
Vordering tot vergoeding van schade voortvloeiend uit een handelen of nalaten ingesteld tegen verzekerde(n). [...]
[...]
1.10
Handelen of nalaten
Een gedraging waaruit een aanspraak voortvloeit. Met een handelen of nalaten wordt gelijk gesteld een schadevoorval waarvoor een verzekerde wordt aangesproken uitsluitend omdat hij een bepaalde hoedanigheid bezit.
Rubriek B bevat de "Bijzondere polisvoorwaarden werkgeversaansprakelijkheid". In deze voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 19 Omschrijving van de dekking
De verzekering dekt binnen deze rubriek met inachtneming van de algemene polisvoorwaarden de aansprakelijkheid van een verzekerde als werkgever tegenover zijn ondergeschikten voor schade verband houdende met het verrichten van activiteiten voor verzekerden [...]
2.3.
De Onderlinge heeft op 12 mei 2000, kort nadat zij zelf door [X] aansprakelijk was gesteld voor de gevolgen van het hem overkomen ongeval, tegenover Nationale-Nederlanden een beroep gedaan op de voormelde AVB-polis. Nationale-Nederlanden heeft de Onderlinge vervolgens bijgestaan in een civiele procedure, in eerste aanleg bij (de sector kanton van) deze rechtbank en in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Deze procedure was tegen haar aangespannen door [X], die de Onderlinge, als zijn werkgever, aansprakelijk heeft gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Aanvankelijk heeft [X] zich beroepen op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op enig later moment heeft hij zich tevens beroepen op de eisen van goed werkgeverschap, waaraan in zijn visie de Onderlinge zich niet heeft gehouden.
2.4.
Met een brief van 22 juni 2001 heeft Nationale-Nederlanden met betrekking tot deze kwestie aan de Onderlinge onder meer het volgende bericht:
Met het arrest van de Hoge Raad van 12 januari 2001 wordt er een schadevergoedingsverplichting bij de werkgever gecreëerd omdat de werkgever onder bepaalde omstandigheden jegens zijn werknemer aansprakelijk kan zijn, ook al is de werkgever op grond van art. 7A:1638x (oud) BW/7:658 niet in de op hem rustende zorgverplichting tekortgeschoten. [...]
[...]
De werkgever valt dus aan te spreken op grond van goed werkgeverschap, of zoals de Hoge Raad dat formuleert het stelsel van het arbeidsrecht in verbinding met art. 6:248 lid 1 BW [...].
Samenvattend kan worden gesteld dat de werkgever niet aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval, maar dat hij wel gehouden is de schade te vergoeden ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Laat hij na de schade te vergoeden dan is er wel sprake van een toerekenbare tekortkoming.
Dit arrest heeft de belangenbehartiger van de heer [X] aanleiding gegeven de claim nu op de hiervoor gegeven grond te formuleren.
Nu er een wijziging van de aansprakelijkheidsgrondslag is heeft dit consequenties voor de dekking op onderhavige verzekering. [...]
Gezien de gewijzigde grondslag van de vordering, te weten de nakoming van de arbeidsovereenkomst, kunnen wij ons op het standpunt stellen dat hiervoor geen dekking bestaat onder de polis. De vordering vloeit namelijk niet voort uit een gedraging of het bestaan van bepaalde hoedanigheid van de verzekerde of verzekeringnemer, maar is louter gebaseerd op het bestaan van de arbeidsovereenkomst en de rechtstreeks daaruit voortvloeiende verplichtingen.
[...]
2.5.
Met een brief van 6 september 2001 heeft Nationale-Nederlanden aan de toenmalige gemachtigde van de Onderlinge onder meer het volgende vermeld:
[...]
Zoals wij al eerder [...] hebben meegedeeld blijven wij van mening dat er geen sprake kan zijn van aansprakelijkheid uit 7:658 BW daar er sprake is van schade ontstaan in de privésfeer en dat zich niet een zo specifiek gevaar geopenbaard heeft dat 7:658 BW hier reikwijdte zou kunnen hebben op basis van bekende jurisprudentie.
Voor dit onderdeel van de grondslag zouden wij dan ook verweer moeten voeren.
Voor de eerste aanvulling van de grondslag hebben wij betoogd geen dekking te zullen verlenen. [...] De uitspraak van de Hoge Raad van 12 januari jl. komt niet tot de conclusie dat in sommige gevallen de werkgever schade moet vergoeden omdat hij in een bepaalde hoedanigheid wordt aangesproken, maar vloeit voort uit het stelsel van het arbeidsrecht (in casu nakoming van de arbeidsovereenkomst) in verbinding met artikel 6:248 lid 1 BW. [...]
Wij blijven [...] van mening dat wij voor dit deel van de aanvulling gefundeerd dekking hebben ontzegd.
[...]
Wij zullen derhalve, voor zover daar op dit moment voor verzekerde behoefte toe bestaat, tegen de oorspronkelijke grondslag en de tweede daarop genoemde aanvulling verweer voeren. Zoals wij reeds eerder betoogden blijft dekking uitgesloten voor zover de grondslag gebaseerd is op het stelsel van het arbeidsrecht, de nakoming van de arbeidsovereenkomst.
2.6.
Na enkele tussenvonnissen heeft de kantonrechter in de onder 2.3 bedoelde procedure een eindvonnis gewezen. In dit vonnis, van 22 juli 2004, heeft hij voor recht verklaard dat de Onderlinge aansprakelijk is voor de door [X] geleden en nog te lijden schade voortvloeiende uit het ongeval van 12 januari 1999. De Onderlinge is veroordeeld om aan hem een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Deze uitspraak was gebaseerd op artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.7.
Nationale-Nederlanden is van (onder meer) het vonnis van 22 juli 2004 in beroep gekomen bij het gerechtshof. Bij onherroepelijk geworden eindarrest van 26 januari 2007 heeft het hof, blijkens de motivering "met verbetering van gronden", het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. In dit arrest heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
- 5.3.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat [X] op de bewuste avond een zakelijk bezoek aan [...] heeft gebracht. [...]
[...]
5.5 [...] Nu [X] zijn [...]werkzaamheden ten behoeve van deze klanten - en daarmee ten behoeve van De Onderlinge - [...] verrichtte, leidt dit [te weten een eerder aan [X] gegeven verbod om nog servicewerkzaamheden te verrichten voor ex-relaties uit zijn vroegere portefeuille of buiten zijn nieuwe werkgebied, toevoeging van de rechtbank] er niet toe dat sprake is van (verboden) werkzaamheden, die niet zijn verricht in de uitoefening van zijn dienstbetrekking.
[...]
- 6.2.
[...] Het hof is van oordeel dat in deze situatie niet gesproken kan worden van het gewone woon-werkverkeer, dat tot de privésfeer van de werknemer behoort.
- 6.3.
[...] Het hof acht vorenbeschreven gebruik van de eigen auto van betekenis bij de beoordeling van de door [X] gestelde en door De Onderlinge betwiste aansprakelijkheid.
- 7.
Het hof is van oordeel dat ondanks de hierboven vermelde omstandigheden artikel 7:658 BW toepassing mist. [...]
Artikel 7:611 BW / artikel 6:248 lid 1 BW
- 8.3.
Het hof acht naast de hierboven reeds relevant geachte omstandigheden, te weten dat niet gesproken kan worden van gewoon woon- werkverkeer en de wijze van betaling door De Onderlinge van de kosten van de (eigen) auto, die [X] voor zijn werk gebruikte, met name van betekenis, dat De Onderlinge [X] niet uitdrukkelijk heeft gewezen op de noodzakelijkheid dan wel het grote belang om een SVI af te sluiten. [...]
Naar het oordeel van het hof had De Onderlinge als goed werkgever een adequate voorziening voor ongevallen in het verkeer voor [X] moeten treffen of [X] moeten waarschuwen, dat er geen voorziening was getroffen en dat hij geacht werd zelf een dergelijke voorziening te treffen. Door dit achterwege te laten heeft De Onderlinge zich naar het oordeel van het hof niet als goed werkgever gedragen.
[...]
8.9 Dan komt nu de (mate van) aansprakelijkheid aan de orde. Zoals overwogen is het hof van oordeel dat De Onderlinge door niet zelf een adequate voorziening voor de gevolgen van schade in het verkeer ten behoeve van [X] te treffen dan wel [X] te waarschuwen dat er geen voorziening ter zake was getroffen, zich niet als een goed werkgever heeft gedragen. Dat betekent dat De Onderlinge aansprakelijk is voor de door [X] geleden schade als gevolg van het ontbreken van een adequate voorziening. [...]
3. Het geschil
3.1.
De Onderlinge vordert, samengevat, de verklaring voor recht dat Nationale-Nederlanden gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen uit de AVB-polis, met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding.
3.2.
De Onderlinge legt aan deze vordering, kort samengevat, primair de stelling ten grondslag dat de AVB-polis in kwestie dekking biedt voor de schade die zij aan haar werknemer [X] moet vergoeden. Zij verwijst hiervoor in het bijzonder op artikel 19 van de toepasselijke voorwaarden. Subsidiair beroept de Onderlinge zich op rechtsverwerking aan de zijde van Natonale-Nederlanden. Deze heeft, na eerst - zonder enig voorbehoud ten aanzien van de dekking - de zaak in behandeling te hebben genomen en namens de Onderlinge verweer te zijn gaan voeren tegen de aanspraak van [X], bij de Onderlinge het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij dekking zou verlenen.
3.3.
Nationale-Nederlanden voert verweer. Zij betwist de door de Onderlinge bepleite uitleg van de aangehaalde polisbepaling(en) en weerspreekt ook dat zij haar recht om dit verweer te voeren heeft verwerkt. Op de (verdere) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het geschil van partijen betreft in de kern de uitleg van artikel 19 van de hier geldende polisvoorwaarden.
4.2.
Een gegeven hierbij is de aansprakelijkheid van de Onderlinge jegens [X] op basis van het arrest van het gerechtshof. Volgens het dictum van het arrest is het eindvonnis van de kantonrechter "bekrachtigd". Naar de letter genomen betekent dit dat thans vaststaat - immers voor recht is verklaard - dat de Onderlinge aansprakelijk is "voor de door [X] geleden en nog te lijden schade voortvloeiende uit het ongeval van 12 januari 1999". Zo algemeen had de kantonrechter het immers in zijn vonnis verwoord. Deze uitleg van het arrest strookt echter niet met de motivering van het hof. Daaruit blijkt onmiskenbaar dat de aansprakelijkheid van de Onderlinge op één specifieke grond berust, te weten de schending van haar verplichting als goed werkgever die hierin bestond dat zij voor [X] geen adequate voorziening had getroffen voor ongevallen in het verkeer, noch hem had gewaarschuwd dat zo'n voorziening ontbrak en dat hij zelf daarvoor moest zorgen. De door het hof vastgestelde aansprakelijkheid van de Onderlinge betreft dus alleen de dáárdoor ontstane schade.
4.3.
Artikel 19 van de polisvoorwaarden biedt de Onderlinge dekking voor haar aansprakelijkheid als werkgever tegenover haar ondergeschikten. In zoverre is dit artikel hier toepasselijk. [X] heeft haar immers aangesproken in haar hoedanigheid van zijn werkgever. De aansprakelijkheid van de Onderlinge waarop artikel 19 ziet geldt voor schade verband houdende met het verrichten van activiteiten van [X] voor haar als werkgever. Het begrip "schade" is gedefinieerd in het aangehaalde artikel 1.6 van de algemene polisvoorwaarden. Aldus is de vraag aan de orde of de schade die de Onderlinge aan [X] moet vergoeden, is aan te merken als "schade aan personen" in de zin van artikel 1.6.
4.4.
Blijkens het arrest van het gerechtshof moet de Onderlinge niet (rechtstreeks) de ongevalsschade vergoeden, maar de schade die [X] heeft geleden doordat zij voor hem geen adequate voorziening had getroffen - te weten geen passende verzekering voor de ongevalsschade die hem is overkomen - noch hem terzake had gewaarschuwd. Deze schade is geen "schade aan een persoon" en kan daarmee ook niet op één lijn worden gesteld. Hieraan doet niet af dat de beide schadebedragen even hoog kunnen uitvallen. Dit laatste spreekt immers niet vanzelf, en dit vloeit voort uit de respectieve grondslagen, die wezenlijk van elkaar verschillen. Aansprakelijkheid van een werkgever op grond van het (door het hof buiten toepassing gestelde) artikel 7:658 BW is van andere aard dan aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW in verbinding met artikel 6:248 lid 1 BW. Bij de eerstbedoelde aansprakelijkheid gaat het om vergoeding van letselschade, en daarmee om schade in de zin van artikel 1.6, bij de laatstbedoelde aansprakelijkheid louter om het missen van een verzekeringsuitkering. Hiervoor biedt artikel 19, gelezen in verbinding met de artikelen 1.8 en 1.6, geen dekking.
4.5.
Dit betekent dat de primaire grondslag van de vordering van de Onderlinge ontoereikend is. Ook haar subsidiaire beroep op rechtsverwerking faalt. Het standpunt dat Nationale-Nederlanden op enig later moment, te weten in haar aangehaalde brieven van 22 juni 2001 en van 6 september 2001, heeft ingenomen berustte op een nieuw feit: de aanvulling van de grondslag van [X]s aanspraken. Het stond haar vrij toen dekking voor aansprakelijkheid op die grondslag af te wijzen. De Onderlinge heeft niets gesteld waaruit kan volgen dat zij gerechtvaardigd heeft kunnen menen dat Nationale-Nederlanden op basis van de polis dekking zou bieden voor elke aansprakelijkheid van de Onderlinge jegens [X], hoe ook gefundeerd.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de Onderlinge niet kan slagen. Aan haar bewijsaanbod dient te worden voorbijgegaan nu dit geen betrekking heeft op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.7.
Bij deze uitkomst dient de Onderlinge, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Het salaris van de advocaat (voorheen: procureur) van Nationale-Nederlanden wordt begroot op € 1.356 (drie punten volgens tarief II).
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt de Onderlinge in de kosten van het geding aan de zijde van Nationale-Nederlanden gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 1.356 voor salaris van de advocaat (voorheen: procureur) en op € 254 wegens verschotten;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2009.