Einde inhoudsopgave
Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds
Artikel 221 Bescherming van biotechnologische uitvindingen
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2017
- Redactionele toelichting
Voorlopige toepassing vanaf 01-01-2016.
- Bronpublicatie:
27-06-2014, Trb. 2014, 160 (uitgifte: 21-08-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-09-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-08-2017, Trb. 2017, 147 (uitgifte: 25-08-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
EU-recht / Marktintegratie
Internationaal publiekrecht / Algemeen
1.
De partijen beschermen biotechnologische uitvindingen onder nationaal octrooirecht. Voor zover nodig passen zij hun octrooirecht aan teneinde rekening te houden met de bepalingen van deze overeenkomst. Dit artikel laat de verplichtingen van de partijen ingevolge internationale overeenkomsten, met name de TRIPs-overeenkomst en het Verdrag inzake biodiversiteit van 1992, onverlet.
2.
Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder:
- a.
‘biologisch materiaal’: materiaal dat genetische informatie bevat en zichzelf kan repliceren of in een biologisch systeem kan worden gerepliceerd;
- b.
‘microbiologische werkwijze’: elke werkwijze waarbij microbiologisch materiaal wordt gebruikt, die op microbiologisch materiaal ingrijpt of die microbiologisch materiaal als resultaat heeft.
3.
Voor de toepassing van deze overeenkomst kunnen uitvindingen die nieuw zijn, op uitvinderswerkzaamheid berusten en industrieel toepasbaar zijn, ook octrooieerbaar zijn, wanneer zij betrekking hebben op een voortbrengsel dat uit biologisch materiaal bestaat of dit bevat, of op een werkwijze waarmee biologisch materiaal wordt verkregen, bewerkt of gebruikt.
Biologisch materiaal dat met behulp van een technische werkwijze uit zijn natuurlijke milieu wordt geïsoleerd of wordt verkregen, kan ook dan het voorwerp van een uitvinding zijn, wanneer het in de natuur reeds voorhanden is.
Een deel van het menselijk lichaam dat werd geïsoleerd of dat anderszins door een technische werkwijze werd verkregen, met inbegrip van een sequentie of een partiële sequentie van een gen, is vatbaar voor octrooiering, zelfs indien de structuur van dat deel identiek is aan die van een natuurlijk deel. De industriële toepassing van een sequentie of een partiële sequentie van een gen moet concreet worden vermeld in de octrooiaanvraag.
4.
Niet octrooieerbaar zijn:
- a.
planten- en dierenrassen;
- b.
werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren;
- c.
het menselijk lichaam in de verschillende stadia van zijn vorming en zijn ontwikkeling, alsmede de loutere ontdekking van een van de delen ervan, met inbegrip van een sequentie of partiële sequentie van een gen.
Een uitvinding die betrekking heeft op planten en dieren, is octrooieerbaar als de uitvoerbaarheid van die uitvinding zich technisch gezien niet beperkt tot een bepaald planten- of dierenras. Het vermelde onder b) van dit lid laat de octrooieerbaarheid van uitvindingen die betrekking hebben op een microbiologische of andere technische werkwijze of op een met behulp van deze werkwijzen verkregen voortbrengsel, onverlet.
5.
Uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie strijdig zou zijn met openbaar beleid of met de goede zeden, worden van octrooieerbaarheid uitgesloten; exploitatie mag echter niet als strijdig hiermee worden beschouwd louter omdat deze bij een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling wordt verboden. Met name worden niet-octrooieerbaar geacht:
- a.
werkwijzen voor het klonen van mensen;
- b.
werkwijzen tot wijziging van de germinale genetische identiteit van de mens;
- c.
het gebruik van menselijke embryo's voor industriële of commerciële doeleinden;
- d.
de werkwijzen tot wijziging van de genetische identiteit van dieren die geëigend zijn deze te doen lijden zonder aanzienlijk medisch nut voor mens of dier op te leveren, alsmede de dieren die uit dergelijke werkwijzen zijn verkregen.
6.
De bescherming die wordt geboden door een octrooi voor biologisch materiaal dat door een uitvinding bepaalde eigenschappen heeft verkregen, strekt zich uit tot ieder biologisch materiaal dat hieruit door middel van propagatie of vermeerdering in dezelfde of in gedifferentieerde vorm wordt gewonnen en diezelfde eigenschappen heeft.
7.
De bescherming die wordt geboden door een octrooi voor een werkwijze voor de voortbrenging van biologisch materiaal dat door een uitvinding bepaalde eigenschappen heeft verkregen, strekt zich uit tot het biologisch materiaal dat rechtstreeks door deze werkwijze wordt gewonnen en tot ieder ander biologisch materiaal dat door middel van propagatie of vermeerdering in dezelfde of in gedifferentieerde vorm uit het rechtstreeks gewonnen biologisch materiaal wordt gewonnen en diezelfde eigenschappen heeft.
8.
De bescherming die wordt geboden door een octrooi voor een voortbrengsel dat uit genetische informatie bestaat of dat zulke informatie bevat, strekt zich, behoudens lid 4, onder c), van dit artikel uit tot ieder materiaal waarin dit voortbrengsel wordt verwerkt en waarin de genetische informatie wordt opgenomen en haar functie uitoefent.
9.
De in de leden 7 en 8 van dit artikel bedoelde bescherming strekt zich niet uit tot biologisch materiaal dat wordt gewonnen door propagatie of door vermeerdering van biologisch materiaal dat op het grondgebied van de partijen door de octrooihouder of met diens toestemming in de handel wordt gebracht, indien de propagatie of de vermeerdering noodzakelijkerwijs voortvloeit uit het gebruik waarvoor het biologisch materiaal in de handel was gebracht, mits het afgeleide materiaal vervolgens niet voor andere propagaties of vermeerderingen wordt gebruikt.
10.
In afwijking van de leden 7 en 8 van dit artikel houdt de verkoop of een andere vorm van in de handel brengen, door de octrooihouder of met diens toestemming, van plantaardig propagatiemateriaal aan een landbouwer voor agrarische exploitatiedoeleinden voor laatstgenoemde het recht in om de voortbrengselen van zijn/haar oogst voor verdere propagatie of vermeerdering door hemzelf/haarzelf op zijn/haar eigen bedrijf te gebruiken. De reikwijdte en de nadere regeling van deze afwijking blijven beperkt tot die van de interne wetten, bestuursrechtelijke bepalingen en praktijken van de partijen met betrekking tot kwekersrechten.
In afwijking van de leden 7 en 8 van dit artikel houdt de verkoop of een andere vorm van in de handel brengen, door de octrooihouder of met diens toestemming, van fokvee of dierlijk propagatiemateriaal aan een landbouwer voor deze laatste het recht in om het vee dat onder octrooibescherming valt, voor agrarische doeleinden te gebruiken. Dit omvat het beschikbaar stellen van het dier of ander dierlijk propagatiemateriaal voor gebruik in de landbouw, maar niet de verkoop in het kader van of met het oog op de commerciële fokkerij. De reikwijdte en de hierboven bedoelde nadere regeling van de afwijking worden bepaald door de interne wetten, bestuursrechtelijke bepalingen en praktijken.
11.
De partijen voorzien in de volgende gevallen in dwanglicenties wegens afhankelijkheid:
- a.
wanneer een kweker een kwekersrecht niet kan verkrijgen of exploiteren zonder op een octrooi van eerdere datum inbreuk te maken, mag hij/zij een dwanglicentie voor niet-exclusieve exploitatie van de door dat octrooi beschermde uitvinding aanvragen, voor zover deze licentie voor de exploitatie van het te beschermen plantenras noodzakelijk is en mits hij een redelijke vergoeding betaalt. De partijen bepalen dat, wanneer een zodanige licentie wordt verleend, de octrooihouder onder redelijke voorwaarden recht heeft op een wederkerige licentie om het beschermde plantenras te gebruiken;
- b.
wanneer de houder van een octrooi voor een biotechnologische uitvinding deze niet kan exploiteren zonder op een kwekersrecht van eerdere datum inbreuk te maken, mag hij/zij een dwanglicentie voor niet-exclusieve exploitatie van het door dit kwekersrecht beschermde plantenras aanvragen, mits hij een redelijke vergoeding betaalt. De partijen bepalen dat, wanneer een zodanige licentie wordt verleend, de houder van het kwekersrecht onder redelijke voorwaarden recht heeft op een wederkerige licentie om de beschermde uitvinding te gebruiken.
12.
Een aanvrager van een in lid 11 van dit artikel bedoelde licentie moet aantonen dat:
- a.
hij zich vergeefs tot de octrooihouder, respectievelijk de houder van het kwekersrecht, heeft gewend om een contractuele licentie te verkrijgen;
- b.
het plantenras of de uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vertegenwoordigt ten opzichte van de uitvinding waarvoor een octrooi werd aangevraagd of van het beschermde plantenras.