Hof Amsterdam, 19-12-2023, nr. 23/410
ECLI:NL:GHAMS:2023:3466
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-12-2023
- Zaaknummer
23/410
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2023:3466, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑12‑2023; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/63
NDFR Nieuws 2024/155
NLF 2024/0230
NTFR 2024/273 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belastingblad 2024/82 met annotatie van A.P. Monsma
Uitspraak 19‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Toekenning vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 23/410
19 december 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A. Oosters)
tegen de uitspraak van 7 april 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/6961 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] , de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 26 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de woning aan het adres [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2021 naar waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 534.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 bekendgemaakt.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 3 december 2021, ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 december 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 7 april 2023 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot € 459.000;
- -
vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een aanslag berekend naar een maatstaf van heffing van € 459.000;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.394,26;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 mei 2023. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 4 juli 2023 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Belanghebbende heeft op 10 oktober 2023 een nader stuk ingediend. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 11 oktober 2023 het incidenteel hoger beroep ingetrokken.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een woning op het adres [A-straat] te [Z] (de woning). De woning is een bovenwoning uit 1890 en is voorzien van een dakkapel en een dakterras. De woning heeft een inhoud van ongeveer 454 m³.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten aangezien partijen daar geen grieven tegen hebben aangevoerd, en vult deze als volgt aan.
2.3.
Op 23 februari 2021 heeft belanghebbende een volmacht ondertekend, waarbij volmacht wordt verleend aan WOZ-Consultants. In de volmacht is het volgende opgenomen:
“Daarnaast machtigt volmachtgever gevolmachtigde om de vergoeding voor de geleden processchade (zowel materieel als immaterieel), de proceskostenvergoeding, de verbeurde dwangsommen en/of het griffierecht voor hem/haar op rekening van gevolmachtigde te ontvangen.”
2.4.
In de algemene voorwaarden van WOZ-Consultants staat het volgende opgenomen:
“Als een vergoeding wordt uitgekeerd voor immateriële schadevergoeding welke voortvloeit uit een actie van WOZ-Consultants, komen de gelden die uit de immateriële schadevergoeding voortvloeien ten gunste van WOZ-Consultants”.
2.5.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is door de heffingsambtenaar ontvangen op 25 februari 2021. De uitspraak op bezwaar is verzonden op 3 december 2021.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is enkel nog in geschil of aan belanghebbende een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Standpunten partijen
4.1.
Belanghebbende is van mening recht te hebben op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep. Volgens belanghebbende is de rechtbank hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
4.2.
De heffingsambtenaar betwist dat sprake is van immateriële schade; er is volgens de heffingsambtenaar geen sprake is van spanning en frustratie bij belanghebbende. De heffingsambtenaar wijst daartoe op de door de gemachtigde met belanghebbende in deze procedure gemaakte no cure no pay afspraak. In geval wel moet worden aangenomen dat sprake is van spanning en frustratie, dan dient de vergoeding voor immateriële schade gematigd te worden. Voor die matiging wijst de heffingsambtenaar op meerdere rechterlijke uitspraken, waaronder een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:6063.
Oordeel Hof
4.3.
Niet in geschil is dat de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil in de bezwaar- en beroepsfase is overschreden. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift ontvangen op 25 februari 2021. Op dat moment is de in aanmerking te nemen termijn gaan lopen. De rechtbank heeft op 7 april 2023 uitspraak gedaan. De redelijke termijn is hierdoor overschreden met één maand en dertien dagen. Bijzondere omstandigheden die een verlenging van de redelijke termijn kunnen rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken.
4.4.
Voor de toekenning van schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn, wordt het ontstaan van spanning en frustratie door tijdsverloop – behoudens bijzondere omstandigheden – verondersteld (vgl HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:965, BNB 2017/150, r.o. 2.3.2). In rechtsoverweging 2.3.3. van voormeld arrest heeft de Hoge Raad (nogmaals) geoordeeld dat aan de toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn niet in de weg staat dat aan de belanghebbende bijstand is verleend op basis van ‘no cure no pay’. Tevens staat daar volgens de Hoge Raad evenmin aan in de weg dat belanghebbende bij voorbaat ermee heeft ingestemd dat een eventuele vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtsbijstandverlener wordt voldaan. Daarom kan niet gesteld worden dat geen sprake is van spanning en frustratie bij belanghebbende vanwege de no cure no pay-afspraak tussen belanghebbende en zijn gemachtigde en staat die afspraak niet in de weg aan de toekenning van een vergoeding voor immateriële schade aan belanghebbende.
4.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn met (naar boven afgerond) een half jaar. Het Hof vindt voorts geen aanleiding om – gegeven de omstandigheden van het onderhavige geval – de heffingsambtenaar in zijn subsidiaire standpunt te volgen en af te wijken van de door de Hoge Raad als uitgangspunt geformuleerde schadevergoeding van € 500 per half jaar overschrijding aangezien de Hoge Raad de omvang van deze vergoeding niet afhankelijk heeft gesteld van de aard van het geschil noch van de hoogte van het met de procedure gemoeide financiële belang (vgl. HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, BNB 2011/232 en HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140). Slechts in het geval een geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, inhoudende dat een bedrag van niet meer dan € 15 in geding is, bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:293, r.o. 2.3).
Het Hof wijst in dit verband tevens op het voorstel van Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (hierna: wet) dat inmiddels door de Eerste Kamer der Staten-Generaal is aanvaard en in werking zal treden per 1 januari 2024. Weliswaar is in deze wet onder meer ten aanzien van een geschil over een WOZ-beschikking, het bedrag van de schadevergoeding per half jaar gesteld op € 50 (met een mogelijkheid voor de rechter om daarvan af te wijken). De wetgever heeft echter gekozen voor een overgangsregeling, inhoudende dat de wet voor het eerst toepassing vindt op bezwaar tegen na inwerkingtreding bekendgemaakte besluiten en op beroep, hoger beroep, verzet, beroep in cassatie tegen of een verzoek om herziening van na dat tijdstip bekendgemaakte uitspraken.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt het Hof tot toekenning van een bedrag van € 500 schadevergoeding aan belanghebbende.
4.6.
Aangezien de heffingsambtenaar op 3 december 2021 uitspraak op bezwaar heeft gedaan is de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan de bezwaarfase toe te rekenen. De vergoeding van immateriële schade komt daarom geheel voor rekening van de heffingsambtenaar.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en dat het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegekend.
5. Kosten
5.1.
Aangezien het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht in hoger beroep te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet op grond van artikel 8:75 juncto artikel 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht ook aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
5.3.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit in lijn met de bijlage Richtsnoer proceskostenvergoeding bij de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, par. 1.2.3, onderdeel i, vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 met wegingsfactor 0,5.
6. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voor zover geen beslissing is genomen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade, en bevestigt de uitspraak voor het overige;
- -
wijst het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade toe;
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten voor het hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 837;
- -
draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. R.C.H.M. Lips, voorzitter, H.E. Kostense en S.E. Faber, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Nagel als griffier. De beslissing is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: