Warenwetbesluit Kruidenpreparaten
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
06-03-2020, Stb. 2020, 100 (uitgifte: 23-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-06-2022, Stb. 2022, 263 (uitgifte: 28-06-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
1.
Kruidenpreparaten bevatten geen:
- a.
aconitine of derivaten hiervan;
- b.
aristolochiazuren of derivaten hiervan;
- c.
atropine of derivaten hiervan;
- d.
colchicine of derivaten hiervan;
- e.
hyoscyamine of derivaten hiervan;
- f.
m- en o-synefrine of derivaten hiervan;
- g.
olie uit Artemisia absinthium (absintalsem), onverminderd de bij artikel 6, tweede lid, en bijlage III, deel B, van verordening (EG) 1334/2008 gestelde voorschriften inzake de toegelaten aanwezigheid van thujon in bepaalde samengestelde levensmiddelen;
- h.
pilocarpine of derivaten hiervan;
- i.
scopolamine of derivaten hiervan;
- j.
strychnine of derivaten hiervan; en
- k.
yohimbe-alkaloïden of derivaten hiervan.
2.
Kruidenpreparaten bevatten geen materiaal dat geheel of ten dele afkomstig is van planten en schimmels bedoeld in de bijlage.
3.
Kruidenpreparaten bevatten per dagelijks volgens de gebruiksaanwijzing te nuttigen hoeveelheid ten hoogste 27 mg p-synefrine.
4.
In afwijking van het derde lid mogen kruidenpreparaten olie bevatten die gewonnen is uit de zaden van Ricinus communis, voor zover het voorgeschreven gebruiks- en doseringsadvies, bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet leidt tot een hogere inname van deze olie dan 0,4 g per dag.