Rb. Noord-Nederland, 04-06-2015, nr. 19.996515-09
ECLI:NL:RBNNE:2015:2667, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
04-06-2015
- Zaaknummer
19.996515-09
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:2667, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 04‑06‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:8833, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 57,225,326,420 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 04‑06‑2015
Inhoudsindicatie
De Noordelijke Fraudekamer heeft bij vonnis van heden de voormalig directeur van een gastouderbureau veroordeeld voor witwassen, valsheid in geschrift en oplichting van de Belastingdienst en een groot aantal aangesloten ouders. Door het gastouderbureau werden op grote schaal aanvragen om kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht ingediend bij de Belastingdienst. Daarbij werd gebruik gemaakt van geantedateerde overeenkomsten met de vraag- en oppasouders, waardoor de suggestie werd gewekt dat er al op de beoogde ingangsdatum van de toeslag sprake was van een overeenkomst met een gastouderbureau, hetgeen voorwaarde is om een vergoeding voor de kosten van kinderopvang te kunnen krijgen. Doorgaans was overigens helemaal geen sprake van bekostigde kinderopvang in de periode waarover de toeslag werd aangevraagd, maar werden de kinderen gratis of voor een symbolisch bedrag opgevangen door familieleden of kennissen. Door ouders in strijd met de waarheid voor te houden dat zij toch een toeslag over deze periode konden krijgen, werden zij verleid om een overeenkomst met het gastouderbureau af te sluiten. Een deel van de door de Belastingdienst uitbetaalde geld kwam vervolgens ten goede aan het gastouderbureau en op die manier ook aan verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het om zeer kwalijk misbruik van de kinderopvangtoeslagregeling, die mede naar aanleiding van dit soort fraude aanzienlijk is versoberd. Om die reden legt de rechtbank een gevangenisstraf op voor de duur van achttien maanden.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19/996515-09
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 4 juni 2015 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] [woonadres 1].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
14 april 2015, 15 april 2015, 16 april 2015 en 22 mei 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mrs. G.J.M.E. de Bont en A.B. Vissers, advocaten te Amsterdam.
Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.L. Edens.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na partiële nietigverklaring van feit 1 en gehele nietigverklaring van feit 2 op grond van een preliminair verweer, ten laste gelegd dat:
1.
hij
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 25
oktober 2009
in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen,
bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen
D-039, D-040, D-178, D-179, D-183, D-196, D-197, D-236, D-237. D-268. D-269,
D-276, D-277, D-330, D-342, D-343, D-377, D-378, D-381, D-404, D-406, D-407,
D-496 en/of D-498,
zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben laten opmaken, dan wel
heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben laten vervalsen,
(telkens) met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken,
bestaande de valsheid hierin dat verdachte en/of [persoon 1] en/of één of
meer andere(n) (telkens):
- op de bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen een onjuiste datum en/of
onjuiste data heeft/hebben opgenomen/laten opnemen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[besloten vennootschap] (h.o.d.n. De
Appelbloesem)
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 25
oktober 2009
in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen,
bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen
D-039, D-040, D-178, D-179, D-183, D-196, D-197, D-236, D-237. D-268. D-269,
D-276, D-277, D-330, D-342, D-343, D-377, D-378, D-381, D-404, D-406, D-407,
D-496 en/of D-498,
zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben laten opmaken, dan wel
heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben laten vervalsen,
(telkens) met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken,
bestaande de valsheid hierin dat [besloten vennootschap] en/of [persoon 1]
en/of één of meer andere(n) (telkens):
- op de bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen een onjuiste datum en/of
onjuiste data en/of onjuist aantal uren heeft/hebben opgenomen/laten opnemen;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al
dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet
tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
hij
op één of meer tijdstippen in de periode van 31 oktober 2007 tot en met 25
oktober 2009
in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels,
inhoudende dat verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) hebben doen
voorkomen:
A. dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag zonder dat
er daadwerkelijk kosten werden betaald door de vraagouder aan de
oppasouder, althans dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag terwijl de
hoogte van de kosten lager was dan de gevraagde kinderopvangtoeslag,
en/of;
B. dat er een uurtarief tussen de oppasouder en de vraagouder was afgesproken,
en/of;
C. dat de vraagouder en gastouder de kinderopvangtoeslag dusdanig konden
verdelen dat iedereen er profijt van had en het de vraagouder geen geld zou
kosten en hiermee vraagouder en gastouder werden overgehaald om
kinderopvangtoeslag aan te vragen (D-029a, D086, D361), en/of;
D. dat de vraagouder(s) en/of gastouder(s) voldeden aan de eisen gesteld in de
Wet Kinderopvang en aanverwante regelingen en besluiten, zoals het hebben
van een verklaring omtrent gedrag, en/of;
E. dat er, al dan niet met terugwerkende kracht, voor de diensten verleend in
het kader van de oppasrelatie tussen de oppasouder, de vraagouder en het/de
kind(eren), recht was op kinderopvangtoeslag,
waardoor de belastingdienst is bewogen tot de afgifte van in totaal EUR
17.386.241,00 althans van enig geldbedrag,
en/of
waardoor de vraagouder(s) is/zijn bewogen tot de afgifte van EUR 0,70 en/of
EUR 1,00 per oppassuur en/of
tot het aangaan van een schuld, van in totaal EUR 17.386.241,00, althans van
enig geldbedrag (AH-81)
en/of het ter beschikking stellen van gegevens;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[besloten vennootschap] (h.o.d.n. De
Appelbloesem)
op één of meer tijdstippen in de periode van 31 oktober 2007 tot en met 25
oktober
2009
in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels,
inhoudende dat [besloten vennootschap] en/of haar mededader(s), (telkens)
hebben doen voorkomen:
A. dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag zonder dat
er daadwerkelijk kosten werden betaald door de vraagouder aan de
oppasouder, althans dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag terwijl de
hoogte van de kosten lager was dan de gevraagde kinderopvangtoeslag,
en/of;
B. dat er een uurtarief tussen de oppasouder en de vraagouder was afgesproken,
en/of;
C. dat de vraagouder en gastouder de kinderopvangtoeslag dusdanig konden
verdelen dat iedereen er profijt van had en het de vraagouder geen geld zou
kosten en hiermee vraagouder en gastouder zijn overgehaald om
kinderopvangtoeslag aan te vragen (D-029a, D086, D361), en/of;
D. dat de vraagouder(s) en/of gastouder(s) voldeden aan de eisen gesteld in de
Wet Kinderopvang en aanverwante regelingen en besluiten, zoals het hebben
van een verklaring omtrent gedrag, en/of;
E. dat er, al dan niet met terugwerkende kracht, voor de diensten verleend in
het kader van de oppasrelatie tussen de oppasouder, de vraagouder en het/de
kind(eren), recht was op kinderopvangtoeslag, en/of;
waardoor de belastingdienst is bewogen tot de afgifte van in totaal EUR
17.386.241,00 althans van enig geldbedrag,
en/of
waardoor de belastingdienst is bewogen tot de afgifte van in totaal EUR
17.386.241,00 althans van enig geldbedrag,
waardoor de vraagouder(s) is/zijn bewogen tot de afgifte van EUR 0,70 en/of
EUR 1,00 per oppassuur en/of
tot het aangaan van een schuld, van in totaal EUR 17.386.241,00, althans van
enig geldbedrag (AH-81)
en/of het ter beschikking stellen van gegevens;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al
dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet
tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
hij
op één of meer tijdstippen in de periode van 28 maart 2008 tot en met 30 juni
2008
in de gemeente Midden-Drenthe en/of [pleegplaats 1], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of één of meer andere(n),
althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens):
A. van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van
ongeveer EUR 410.000 althans EUR 360.000, de werkelijke aard, de herkomst,
de vindplaats of de verplaatsing, verborgen of verhuld, dan wel verborgen
of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is of wie het
voorhanden heeft, en/of;
B. (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van
ongeveer EUR 410.000 althans EUR 360.000, verworven of voorhanden
heeft/hebben gehad of heeft/hebben overgedragen of van een voorwerp gebruik
heeft/hebben gemaakt,
door te storten en/of te ontvangen en/of te houden en/of op te nemen
op/van rekeningnummer(s): [rekeningnummer 1] (t.n.v. De Appelbloesem) en/of
[rekeningnummer 2] (t.n.v. De Appelbloesem) en/of [rekeningnummer 3] (t.n.v. [verdachte] e/o)
en/of enig ander rekeningnummer,
van diverse contante geldbedragen van EUR 1.500, EUR 5.000, EUR 9.500, EUR
10.000, EUR 13.000, EUR 13.500, EUR 14.500, EUR 20.000 EUR althans van enig(e)
contant(e) geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van EUR 410.000 (D-672)
en/of
door van dit totaal bedrag van EUR 410.000 (D-672) een bedrag van 360.000 EUR
(D-678) althans enig geldbedrag over te boeken en/of door te betalen naar
bankrekening [rekeningnummer 4] (t.n.v. [medeverdachte]), ten behoeve van de aankoop van
een appartement/woning in Brazilië,
terwijl hij/zij wist(en) dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden dat het
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Ontvankelijkheid officier van justitie
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie om verschillende, hieronder nader te bespreken, redenen niet-ontvankelijk in zijn vervolging dient te worden verklaard.
Redelijk vermoeden van schuld
De verdediging heeft primair aangevoerd dat er bij de start van het opsporingsonderzoek ten aanzien van verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit was. De feiten en omstandigheden die in dit verband in het proces-verbaal staan genoemd zijn aantoonbaar onjuist. De verdediging heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal ten onrechte de indruk wekt dat de controle bij De Appelbloesem op
12 november 2008 een fiscaal doel diende, terwijl het evident zo is dat deze controle (mede) tot doel had om strafrechtelijk relevante informatie te verzamelen.
Undue delay
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak dient te worden afgehandeld.
Gelijkheidsbeginsel
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de verdediging een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Uit het proces-verbaal blijkt dat [medeverdachte 1] de persoon is aan wie met het meeste recht het verwijt van witwassen kan worden gemaakt. Niettemin is de strafzaak tegen juist deze persoon door de officier van justitie geseponeerd. Gelet op de veel beperktere rol en verwijtbaarheid van verdachte, had hij evenmin vervolgd moeten worden.
Al deze argumenten dienen, al dan niet in samenhang bezien, tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie te leiden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat hij ontvankelijk is in de vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er, op het moment dat het strafrechtelijke onderzoek is
aangevangen, wel degelijk sprake was van een redelijk vermoeden dat verdachte zich had schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dat tijdsverloop nimmer een reden kan zijn om tot niet-ontvankelijkheid te concluderen en dat er in de strafzaken tegen verdachte en [medeverdachte 1] sprake was van een verschillende bewijsrechtelijke positie, zodat in redelijkheid kon worden besloten om [medeverdachte 1] niet verder te vervolgen en verdachte wel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en overweegt hiertoe als volgt.
Redelijk vermoeden van schuld
Allereerst stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat de eerste strafrechtelijke opsporingshandeling heeft plaatsgevonden op 10 april 2009, de datum waarop de officier van justitie een vordering heeft ingediend ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering teneinde de geldstromen bij de Appelbloesem in kaart te kunnen (laten) brengen. Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat het controlebezoek dat de Belastingdienst op 12 november 2008 aan De Appelbloesem heeft gebracht een opsporingshandeling was waarop de voorschriften van het Wetboek van Strafvordering van toepassing waren. Dat de bij deze controle verkregen informatie later gebruikt is bij (de start van) het strafrechtelijk onderzoek, betekent nog niet dat de controle enkel of mede met het oog op het verzamelen van strafrechtelijk relevante informatie is ingezet. Ook het feit dat een medewerker van een onderdeel van de FIOD – een onderdeel dat overigens geen strafrechtelijk onderzoek verricht – bij de controle betrokken was, leidt niet tot die conclusie.
Van belang is derhalve of op 10 april 2009 een voldoende redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte of De Appelbloesem bestond. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van de destijds bij de opsporingsautoriteiten bekende informatie. Naar het oordeel van de rechtbank waren de diverse feiten en omstandigheden die tot op dat moment naar voren waren gekomen, van voldoende gewicht om de toepassing van strafrechtelijke bevoegdheden te rechtvaardigen. Dat achteraf kan worden getwijfeld aan de juistheid van de belastende verklaring van de [getuige 1] en dat, ook achteraf, moet worden vastgesteld dat de melding door een medewerker van de Belastingdienst Zuidwest aanzienlijk genuanceerder ligt dan destijds het geval leek te zijn, betekent niet dat met terugwerkende kracht de rechtmatigheid van de verrichte opsporingshandelingen daaraan is komen te ontvallen.
Terzijde merkt de rechtbank nog op dat het ontbreken van een voldoende redelijk vermoeden van schuld in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad niet, althans niet zonder meer, tot de conclusie kan leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Van grove veronachtzaming of doelbewuste schending van de rechten van verdachte is geen sprake geweest.
Undue delay
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft het tijdsverloop in een strafzaak geen betekenis voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar dient dit in een eventuele strafoplegging te worden verdisconteerd. De rechtbank zal daar verderop in dit vonnis op terug komen.
Gelijkheidsbeginsel
Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat de officier van justitie het vervolgingsmonopolie toekomt en dat het derhalve aan hem is om – binnen de grenzen van de redelijkheid – te beslissen welke zaken hij vervolgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie ter terechtzitting afdoende toegelicht waarom het verschil in bewijsrechtelijke posities tussen verdachte en [medeverdachte 1] tot de keuze heeft geleid om verdachte wel, en [medeverdachte 1] niet, (verder) te vervolgen. Die keuze valt binnen de grenzen van het opportuniteitsbeginsel. De officier van justitie heeft derhalve in alle redelijkheid de beslissing kunnen nemen om verdachte te vervolgen.
Bewijsvraag
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair,
3 subsidiair en 4 tenlastegelegde.
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. De rechtbank zal hetgeen daartoe over en weer is aangevoerd hieronder nader bij haar beoordeling betrekken.
Relevante wetgeving
Verdachte wordt verweten dat hij valsheid in geschrift en oplichting heeft gepleegd bij de aanvragen kinderopvangtoeslag die door zijn gastouderbureau namens de vraagouders zijn gedaan. Voor een beoordeling van de regels waaraan een aanvraag kinderopvangtoeslag destijds diende te voldoen zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang. In het navolgende wordt uitgegaan van de wetsteksten zoals die destijds luidden.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: WKO) is een inkomensafhankelijke regeling aangaande een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang en is in 2006 opgenomen in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). In het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen (hierna: Besl. WKO) worden nadere regels gesteld omtrent de uitvoering van de wetgeving ten aanzien van de kinderopvangtoeslag.
In de wetten zijn de volgende definities opgenomen, voor zover hier van belang:
art. 1 WKO b. kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
art. 1 WKO c. gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5, eerste lid, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;
art. 1 WKO e. gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt;
art. 1 WKO f. gastouder: de natuurlijke persoon die gastouderopvang biedt;
art. 1 WKO n. kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van de kinderopvang;
art. 2 Awir b. berekeningsjaar: het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;
art. 2 Awir i. tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling;
Ten aanzien van de kinderopvangtoeslag zijn de volgende wettelijke bepalingen relevant:
art. 5 WKO 1. Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
art. 15 Awir 1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot het berekeningsjaar kan tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/ Toeslagen.
art. 7 WKO 1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a.de draagkracht, en
b. de kosten van de kinderopvang per die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
art. 7 WKO 2. De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per soort kinderopvang verschillend worden vastgesteld en kan voor kinderopvang die plaatsvindt in landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie dan wel geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimtelager worden vastgesteld.
art.4 Besl.WKO 1. De maximumprijs voor dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang bedraagt € 6,10.
art.4 Besl.WKO 2. Indien de prijs per uur kinderopvang hoger ligt dan de maximum uurprijs wordt bij de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag per kind in plaats van de prijs per uur kinderopvang de maximum uurprijs in aanmerking genomen.
Met betrekking tot de verklaring omtrent het gedrag zijn de volgende bepalingen van belang:
art. 56 WKO 3. Op personen werkzaam bij een gastouderbureau en op gastouders is artikel 50, tweede, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
art. 50 WKO 2. Personen werkzaam bij een kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
art. 50 WKO 3. De verklaring, als bedoeld in het tweede lid, wordt aan de houder overgelegd, voordat een persoon als bedoeld in het tweede lid, zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd, niet ouder dan twee maanden.
En daarnaast zijn nog de volgende algemene bepalingen in deze wetten opgenomen:
art. 1a WKO 1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regeling, met uitzondering van artikel 5, van toepassing, met dien verstande dat met de aanwezigheid van een partner geen rekening wordt gehouden in de kalendermaand waarin het partnerschap aanvangt of eindigt.
art. 1a WKO 2. De uitvoering van toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
art. 49 WKO 2. Een houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
art. 52 WKO Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Oordeel van de rechtbank
Uit bovenstaande wetgeving kan het volgende worden afgeleid.
De houder van een geregistreerd gastouderbureau brengt gastouderopvang tot stand. Voordat iemand als gastouder zijn werk kan aanvangen moet hij/zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag, welke aan de houder van het gastouderbureau moet worden overgelegd en die niet ouder mag zijn dan twee maanden. De opvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst. Nadat aan - onder andere - deze voorwaarden is voldaan kan de vraagouder (of het gastouderbureau namens die vraagouder) een tegemoetkoming in de kosten aanvragen, waarvoor in 2008 en 2009 een maximale uurvergoeding was vastgesteld van € 6,10.
Hieruit kan worden afgeleid dat, ook al was er voordat gastouderbureau De Appelbloesem in beeld kwam bij de vraagouders (nog) geen sprake van betaling aan de gastouder(s), bij de ingang van het contract met het gastouderbureau wel moest zijn voldaan aan - onder andere - de volgende voorwaarden:
er moest een schriftelijke overeenkomst zijn, en
de gastouder moest voorafgaand aan de werkzaamheden in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag.
Hiernaast werden er ook regels gesteld aan de veiligheid van de oppasomgeving en de pedagogische voorwaarden voor het oppassen, maar daar ziet de tenlastelegging niet op.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande zonneklaar dat eerst nadat aan alle wettelijke voorwaarden was voldaan, de vraagouder, mits er daadwerkelijk kosten werden gemaakt voor de gastouderopvang, een tegemoetkoming in die kosten kon aanvragen: de kinderopvangtoeslag. Een andere uitleg van de wettelijke bepalingen, zoals die door de verdediging wordt voorgestaan en die inhoudt dat ook recht op kinderopvangtoeslag zou kunnen bestaan over een periode waarin door de ouders geen kosten werden gemaakt en voordat gastouderopvang plaatsvond door tussenkomst van en op basis van een schriftelijke overeenkomst met een geregistreerd gastouderbureau, is evident in strijd met de tekst van de bepalingen en met de doelstelling van de WKO.
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Uit de bevindingen van de FIOD met betrekking tot de klantdossiers, de eigen verklaring van verdachte, de verklaringen van de consulenten van De Appelbloesem en de verklaringen van de verschillende vraag- en gastouders, blijkt dat het staande praktijk was bij De Appelbloesem om de overeenkomsten met vraag- en gastouders en de bijbehorende machtigingen te antedateren indien de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht werd aangevraagd. Hoewel uit de stukken ook blijkt dat deze geschriften – in ieder geval voor wat betreft de relevante onderdelen daarvan – werden opgemaakt door de consulenten van De Appelbloesem en niet door de verdachte zelf, is de rechtbank van oordeel dat de rol van de verdachte bij het (laten) antedateren van de overeenkomsten en machtigingen van zodanig gewicht was, dat van nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Het was immers de verdachte die de digitale formulieren heeft ontwikkeld die door de consulenten verplicht werden gebruikt bij het afsluiten van deze overeenkomsten, en waarin de ingevoerde datum van aanvraag automatisch werd overgenomen als dagtekening van de overeenkomst en machtiging. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van de consulenten en andere medewerkers van De Appelbloesem dat de verdachte hen er ook regelmatig op wees dat de overeenkomsten en machtigingen van dezelfde datum moesten worden voorzien als de aanvraagdatum.
Gelet op de bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomsten van de vraag- of gastouders met De Appelbloesem (en de bijbehorende machtigingen) doelbewust met een valse ingangsdatum en een valse datum van ondertekening zijn opgemaakt. De stelling van verdachte dat aan de onjuiste dagtekening uitsluitend een fout in het digitale formulier ten grondslag lag, verhoudt zich niet met het zeer grote aantal, zowel in absolute zin als verhoudingsgewijs, overeenkomsten en machtigingen die van een (evident) onjuiste datum zijn voorzien en ook overigens niet met de na te noemen bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van de [getuige 2] (in het bewijsmiddelenoverzicht opgenomen onder nummer 5 en 6).
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze documenten een bewijsbestemming hebben, nu zij konden dienen ter onderbouwing van hetgeen in de aanvraag om kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst werd voorgewend, namelijk dat overeenkomstig de wettelijke bepalingen al vanaf de beoogde ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag door tussenkomst van gastouderbureau De Appelbloesem kinderopvang werd verleend. Dit geldt ook voor de machtigingen aangezien de informatie in die documenten de bewijsbestemming van de overeenkomsten versterkt. In haar overwegingen met betrekking tot feit 3 komt de rechtbank nader op de misleiding van de Belastingdienst terug.
Uit al het voorgaande kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de verdachte (in nauwe en bewuste samenwerking met de consulenten) bij het (laten) antedateren van de betreffende documenten gehandeld heeft met het oogmerk een verkeerde voorstelling van zaken te geven van de ingangsdatum van het contract van de vraag- en gastouders met de Appelbloesem.
Hoewel uit de door de FIOD onderzochte klantdossiers is gebleken dat in meerdere gevallen sprake was van het opgeven in de bemiddelingsovereenkomsten van een onjuist aantal uren, en een enkele keer zelfs van geheel of gedeeltelijk fictieve oppasrelaties (bijvoorbeeld bij de families [naam 1] en [naam 2]), zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van de officier van justitie dat het binnen De Appelbloesem staande praktijk was om een onjuist aantal uren op te geven. Het handelen van de ouders en/of consulenten kan op dit punt niet aan de rechtspersoon worden toegerekend. Terzijde wijst de rechtbank erop dat het opgegeven aantal oppasuren uiteindelijk achteraf door de Belastingdienst definitief wordt vastgesteld, aan de hand van bewijsstukken, zodat ook niet gezegd kan worden dat het opgegeven aantal uren de betreffende overeenkomsten in zoverre een bewijsbestemming geeft.
De rechtbank is overigens ook van oordeel dat sprake is van medeplegen met de betreffende vraag- en gastouders. Zij hebben immers bewust hun handtekening gezet onder overeenkomsten en machtigingen die voorzien waren van een (evident) onjuiste dagtekening.
Het document genummerd D-404 bevat geen datum en van de vermeende valsheid van dat document dient verdachte te worden vrijgesproken.
De rechtbank is resumerend van oordeel dat verdachte dient te worden veroordeeld voor medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
De steller van de tenlastelegging heeft bij feit 3 het oog gehad op twee verschillende gedragingen, namelijk het onder valse voorwendselen aanvragen van kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst en het onder valse voorwendselen bewegen van de vraag- en oppasouders tot het aangaan van een bemiddelingsovereenkomst met De Appelbloesem.
Uit het dossier blijkt dat het opmaken en indienen van de aanvragen kinderopvangtoeslag door verschillende medewerkers van De Appelbloesem gedaan werd, waaronder in voorkomende gevallen verdachte zelf. De gesprekken met de vraag- en oppasouders die uitmondden in het tekenen van de bemiddelingsovereenkomsten werden gedaan door de consulenten van De Appelbloesem.
Uit het voorgaande volgt dat de gedragingen waarop de tenlastelegging ziet, in de meeste gevallen niet door verdachte zelf zijn verricht, en waar dat wel het geval was, niet door verdachte als persoon, maar uit hoofde van zijn functie binnen De Appelbloesem. Om die reden zal de rechtbank verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank zal allereerst het verwijt beoordelen dat De Appelbloesem de Belastingdienst onder valse voorwendselen bewogen heeft tot het verstrekken van kinderopvangtoeslag.
Onder verwijzing naar de hierboven aangehaalde relevante wetgeving en de bij feit 1 gegeven overwegingen is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat het binnen het bedrijf van verdachte staande praktijk was om overeenkomsten en machtigingen te antedateren om vervolgens met terugwerkende kracht bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan te vragen.
Uit de aangehaalde bepalingen blijkt dat aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen. De Belastingdienst beoordeelt aan de hand van de gegevens die door de aanvrager in het aanvraagformulier worden verstrekt of aan die voorwaarden wordt voldaan en besluit vervolgens om (al dan niet met terugwerkende kracht) de toeslag te verstrekken. Eén van de voorwaarden is dat de gastouderopvang plaats dient te vinden door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau en op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder daarvan en de ouder. Alleen de in het kader van die overeenkomst gemaakte kosten voor kinderopvang komen voor (gedeeltelijke) vergoeding in aanmerking (artikel 5 lid 1 juncto artikel 52 WKO). Vastgesteld moet worden dat in een groot deel van de aanvragen die door De Appelbloesem zijn gedaan (namelijk die waaraan geantedateerde overeenkomsten ten grondslag liggen) ten onrechte en in strijd met de waarheid de suggestie wordt gewekt dat reeds op de beoogde ingangsdatum van de toeslag een door de wet vereiste overeenkomst tussen houder en ouder aanwezig was en dat reeds vanaf dat moment kosten voor kinderopvang werden gemaakt waarvoor op grond van de WKO een toeslag kon worden verkregen, één en ander zoals in de tenlastelegging onder E bedoeld. Doorgaans was overigens helemaal geen sprake van betaalde kinderopvang in de periode tussen de beoogde datum van ingang en de datum waarop de overeenkomsten met De Appelbloesem werden getekend, maar werden de kinderen om niet of tegen symbolische tegenprestaties door familieleden of kennissen opgevangen. Door deze handelwijze van De Appelbloesem is de Belastingdienst bewogen tot het afgifte van een (aanzienlijk) bedrag aan kinderopvangtoeslag.
Zoals al eerder overwogen volgt de rechtbank de verdediging niet in de stelling dat de wettelijke bepalingen zo moeten worden uitgelegd dat ten allen tijde, ook als niet aan de wettelijke vereisten werd voldaan, met terugwerkende kracht recht bestond op kinderopvangtoeslag. Evenmin volgt de rechtbank de verdediging in de stelling dat verdachte in ieder geval in de veronderstelling verkeerde en ook mocht verkeren dat hij juist handelde. Uit het doelbewust en op grote schaal antedateren van bemiddelingsovereenkomsten kan redelijkerwijs geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte wist dat er alleen een recht op kinderopvangtoeslag bestond indien reeds vanaf de beoogde ingangsdatum daarvan kinderopvang plaatsvond door tussenkomst van De Appelbloesem.
Bovenbedoelde verboden gedragingen kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon. Verdachte kan, gelet op zijn al eerder aangehaalde actieve, initiërende en sturende rol hierbij, als opdrachtgever van de verboden gedragingen worden beschouwd.
Met betrekking tot de overige, onder A t/m D genoemde feitelijkheden overweegt de rechtbank dat de Belastingdienst op zichzelf niet wordt bewogen tot verstrekking van kinderopvangtoeslag door het feit dat er een uurtarief is afgesproken (B); dat laatste vloeide voort uit de hierboven bedoelde overeenkomsten. De onderdelen A en C zijn gericht op het bewegen van de ouders, niet de Belastingdienst. Met betrekking tot de verklaring omtrent het gedrag (D) overweegt de rechtbank dat nergens in de aanvraag wordt gevraagd of die aanwezig is; voor zover dit onderdeel meer in zijn algemeenheid ziet op de eis dat aan alle relevante voorschriften wordt voldaan voordat er recht bestaat op kinderopvangtoeslag, valt dit naar het oordeel van de rechtbank onder hetgeen zij hierboven ten aanzien van onderdeel E heeft overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat bij het bewegen van de Belastingdienst tot het afgeven van kinderopvangtoeslag geen sprake is geweest van medeplegen met de vraagouders en dat de verweten gedragingen alleen door de rechtspersoon zijn begaan. De vraagouders hadden het aanvragen van kinderopvangtoeslag immers juist gemachtigd aan De Appelbloesem en vertrouwden daarbij op de informatie die hen door de consulenten van De Appelbloesem werd verstrekt. Van nauwe en bewuste samenwerking met de vraagouders kan derhalve niet worden gesproken; van eventuele anderen die als medeplegers kunnen worden aangemerkt is niet gebleken.
Ten aanzien van het verwijt dat De Appelbloesem de vraagouders onder valse voorwendselen heeft bewogen tot de afgifte van geld aan De Appelbloesem, te weten de bijdragen van de bureaukosten die per oppasuur van de kinderopvangtoeslag werden afgetrokken, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaringen van de vraagouders blijkt dat de consulenten hen voorhielden dat zij recht hadden op kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht, ook indien er in het verleden feitelijk geen kosten voor de opvang werden gemaakt, één en ander zoals onder A bedoeld. De vraagouders zijn, zo blijkt ook uit hun verklaringen, mede om deze reden ertoe bewogen om een overeenkomst met De Appelbloesem aan te gaan.
De rechtbank heeft eerder al overwogen dat deze voorstelling van zaken niet strookt met de wettelijke bepalingen en dat verdachte dat wist. Er is immers in redelijkheid geen ander motief denkbaar voor het op grote schaal antedateren van de overeenkomsten. Uit de stukken blijkt dat verdachte de consulenten heeft geïnstrueerd om de vraagouders één en ander voor te spiegelen.
Onderdeel van de overeenkomst die de ouders met De Appelbloesem aangingen was dat het gastouderbureau een deel van de verstrekte kinderopvangtoeslag (aanvankelijk € 0,70 en later € 1,00 per oppasuur) inhield als vergoeding voor de verrichte diensten. Door de ouders – onder valse voorwendselen – te bewegen een overeenkomst aan te gaan, werden zij feitelijk derhalve tevens bewogen tot de afgifte van dit bedrag.
Ook hier geldt dat de bovenbedoelde gedragingen aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend en dat verdachte als opdrachtgever daarvan kan worden beschouwd.
Ten aanzien van de onderdelen B, D en E merkt de rechtbank op dat deze feitelijkheden zien op het bewegen van de Belastingdienst. Ten aanzien van onderdeel C overweegt de rechtbank dat de daarin bedoelde schenkingsregeling niet in strijd met de wet of regelgeving is (zoals ook blijkt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarnaar de verdediging heeft verwezen), zodat reeds daarom niet van oplichting kan worden gesproken.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat verdachte veroordeeld dient te worden voor het opdracht geven aan het plegen van oplichting door De Appelbloesem, zowel ten aanzien van de Belastingdienst als ten aanzien van de vraagouders, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het geld dat in de tenlastelegging wordt bedoeld, van misdrijf afkomstig is. De rechtbank overweegt dat een duidelijke criminele herkomst van het geld dat in de tenlastelegging wordt bedoeld, ontbreekt, in die zin dat op grond van de beschikbare stukken niet met zekerheid valt te zeggen uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig zou zijn. Volgens vaste rechtspraak kan het bestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig’ niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Uit de processtukken blijkt dat op de rekening van verdachte en de rekeningen van zijn bedrijf [besloten vennootschap] vanuit verschillende plaatsen in het land meerdere kasstortingen zijn gedaan variërend van € 5.000,- tot € 20.000,- per keer. Het gaat in totaal om 64 stortingen in een periode van twee maanden tijd. Verdachte heeft aangegeven dat hij denkt dat deze stortingen gedaan zijn door [medeverdachte 1], een kennis uit de zakenwereld. Van deze [medeverdachte 1] heeft verdachte daarnaast in een restaurant een bedrag van € 100.000,- contant, in coupures van € 500,- ontvangen. Verdachte heeft niet gevraagd waar dit geld vandaan kwam en heeft het in gedeeltes contant op zijn eigen rekening(en) gestort. In totaal is een bedrag van € 410.000,- middels kasstortingen bijgeboekt op de rekeningen van verdachte en zijn bedrijf.
Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft verdachte vanaf de rekening(en) van zijn bedrijf twee stortingen van € 50.000,- gedaan aan een voor hem onbekend bedrijf in Zwitserland. Verdachte wist niet wat hiervan de reden was en heeft hier ook niet naar gevraagd. Hij heeft een nota van deze betaling verzocht en heeft deze (valse) nota in de administratie van zijn bedrijf opgenomen om daarmee de ontvangst en de betaling van het bedrag van€ 100.000,- te kunnen verantwoorden.
Daarnaast heeft verdachte, eveneens op verzoek van [medeverdachte 1], een bedrag van in totaal
€ 360.000,- overgemaakt naar de rekening van een hem verder onbekende persoon genaamd [medeverdachte] ten behoeve van de aankoop van een pand in Brazilië. Dit deed verdachte nadat een eerdere rechtstreekse overboeking naar Brazilië niet was geslaagd. Verdachte heeft aangeven met deze transacties in totaal € 4.000,- te hebben verdiend
De rechtbank overweegt dat het zeer ongebruikelijk is om in een restaurant een bedrag van
€ 100.000,- in coupures van € 500,- die in het normale betalingsverkeer nauwelijks voorkomen en waarvan bekend is dat deze bij misdaad vaak gebruikt worden, te ontvangen en vervolgens zonder opgaaf van reden per bank voor een ander naar een buitenlandse firma over te boeken. Eveneens is het zeer ongebruikelijk, zo heeft verdachte zelf ook verklaard, om zonder vermelding van of duidelijkheid omtrent de herkomst ervan, een bedrag van ongeveer € 360.000,- in tientallen relatief kleine bedragen door kasstortingen gestort te krijgen en het totale bedrag vervolgens, tegen een fors bedrag aan commissie, over te maken op de rekening van een onbekend persoon ten behoeve van de aankoop van een pand in Brazilië.
Gelet op bovengenoemde gang van zaken en het feit dat verdachte hiervoor geen plausibele verklaring heeft gegeven, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig was en dat het opzet van verdachte, op zijn minst in voorwaardelijke zin, daarop ook was gericht.
Nu verdachte in een korte periode meerdere bedragen op zijn rekening gestort heeft gekregen en heeft afgestort en in diezelfde periode meerdere overboekingen heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het medeplegen van gewoontewitwassen.
Bewijsmiddelen
In de feiten waar de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, steunt de beslissing dat verdachte deze feiten heeft begaan op de inhoud van de bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 25 oktober 2009
in de gemeente Midden-Drenthe, tezamen en in vereniging met anderen,
bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen (D-039, D-040, D-178, D-179, D-183, D-196, D-197, D-236, D-237. D-268. D-269, D-276, D-277, D-330, D-342, D-343, D-377, D-378, D-381, D-406, D-407, D-496 en/of D-498), zijnde geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt, telkens met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande de valsheid hierin dat verdachte en anderen op de bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen onjuiste data hebben opgenomen;
3 subsidiair
[besloten vennootschap] (h.o.d.n. De Appelbloesem) in de periode van 31 oktober 2007 tot en met 25 oktober 2009 in de gemeente Midden-Drenthe,
telkens met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, inhoudende dat [besloten vennootschap], telkens heeft doen voorkomen:
A. dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag zonder dat er daadwerkelijk kosten werden betaald door de vraagouder aan de oppasouder, althans dat er recht bestond op kinderopvang-toeslag terwijl de hoogte van de kosten lager was dan de gevraagde kinderopvangtoeslag,
waardoor de vraagouders zijn bewogen tot de afgifte van EUR 0,70 of EUR 1,00 per oppasuur,
en
E. dat er, al dan niet met terugwerkende kracht, voor de diensten verleend in het kader van de oppasrelatie tussen de oppasouder, de vraagouder en het/de kind(eren), recht was op kinderopvangtoeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven;
4.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 28 maart 2008 tot en met 30 juni 2008
in de gemeente Midden-Drenthe en [pleegplaats 1], tezamen en in vereniging met één ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader telkens:
A. van voorwerpen, te weten geldbedragen, de werkelijke aard, de herkomst, verborgen dan wel verhult, wie de rechthebbende op die voorwerpen is; en
B. voorwerpen, te weten geldbedragen verworven of voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen,
door te storten en te ontvangen op/van rekeningnummers: [rekeningnummer 1] (t.n.v. De Appelbloesem) en [rekeningnummer 2] (t.n.v. De Appelbloesem) en [rekeningnummer 3] (t.n.v. [verdachte] e/o) en enig ander rekeningnummer, van diverse contante geldbedragen van EUR 1.500, EUR 5.000, EUR 9.500, EUR 10.000, EUR 13.000, EUR 13.500, EUR 14.500, EUR 20.000,
en
door van dit totaal bedrag van EUR 410.000 een bedrag van 360.000 EUR over te boeken naar bankrekening [rekeningnummer 4] (t.n.v. [medeverdachte]), ten behoeve van de aankoop van
een appartement in Brazilië,
terwijl hij wist dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
1. primairmedeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
3 subsidiair oplichting, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl tot het feit opdracht is gegeven, meermalen gepleegd
4. medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair,
3 subsidiair en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank enig feit bewezen mocht achten, gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een maximale taakstraf eventueel in combinatie met een boete tot een bedrag van maximaal € 25.000,-.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadslieden.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, al dan niet met een of meer anderen en al dan niet via zijn onderneming, schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, oplichting en witwassen.
Verdachte heeft via zijn gastouderbureau De Appelbloesem ouders benaderd met de vraag of zij ook van oppas gebruik maakten voor hun kind of kinderen. Indien dat het geval was, werd door de consulenten van De Appelbloesem aan de ouders voorgehouden dat zij voor kinderopvangtoeslag in aanmerking konden komen als zij zich middels een overeenkomst bij het gastouderbureau aansloten. Tevens werd aan een groot aantal ouders voorgehouden dat de toeslag met terugwerkende kracht kon worden aangevraagd, ook al waren er in het verleden geen kosten gemaakt voor de oppas, was er destijds nog geen overeenkomst met een geregistreerd gastouderbureau en werd op het moment van aanvraag ook aan andere wettelijke voorwaarden nog niet voldaan. Vervolgens werden de overeenkomsten met de vraag- en gastouders geantedateerd, dat wil zeggen dat deze werden gedagtekend op de datum waarop met terugwerkende kracht de aanvraag om kinderopvangtoeslag werd gedaan. Op deze wijze werd tegenover de Belastingdienst voorgedaan alsof reeds vanaf de datum van aanvraag sprake was geweest van een overeenkomst met De Appelbloesem, hetgeen voorwaarde was om voor de toeslag in aanmerking te komen.
Op grond van deze valse voorstelling van zaken heeft de Belastingdienst een aanzienlijk bedrag aan kinderopvangtoeslag aan de betrokken ouders uitgekeerd, hoewel zij daar geen recht op hadden. Een deel van dit geld vloeide in de vorm van bureaukosten (aanvankelijk
€ 0,70 en later € 1,- per oppasuur) naar De Appelbloesem.
Het handelen van de verdachte is buitengewoon kwalijk te noemen. Via De Appelbloesem heeft hij op grote schaal misbruik gemaakt van een toeslagregeling, die bedoeld was om werkende ouders te ondersteunen bij de opvang van hun kinderen, en die, mede naar aanleiding van deze fraude, aanzienlijk is versoberd. Ook veel ouders zijn uiteindelijk de dupe geworden, omdat zij het door de Belastingdienst ten onrechte verstrekte geld weer terug hebben moeten betalen.
Daar komt bij dat verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. Verdachte ziet zichzelf als een uitstekend ondernemer die zijn bedrijf zag floreren doordat hij 'bemiddelde' bij aanvragen kinderopvangtoeslag. Dat hij daarbij de wet heeft overtreden, lijkt verdachte niet veel uit te maken. Verdachte ziet niet zijn eigen laakbare handelen als reden van de ondergang van het bedrijf, maar het optreden van de Belastingdienst die aan het frauduleuze handelen een eind wilde maken. Daarmee miskent verdachte volledig zijn eigen rol in het gebeuren.
Afgezien van het voorgaande heeft verdachte, samen met een ander, geld witgewassen door zijn rekeningen beschikbaar te stellen voor het ontvangen, storten en doorstorten van dat geld en door in zijn administratie documenten op te nemen waaruit zou moeten blijken dat het ging om legale overboekingen. Verdachte heeft tegen beter weten in zijn ogen dicht geknepen omdat hij, volgens eigen zeggen, hier gemakkelijk geld mee kon verdienen. Verdachte heeft door middel van witwaspraktijken de opbrengsten van criminele activiteiten in het gewone betalingsverkeer ingebracht. De vermenging van crimineel geld met legaal geld ontwricht het economisch evenwicht in de samenleving en is daarom bijzonder kwalijk.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld tot strafbare feiten. Ook houdt de rechtbank er nadrukkelijk rekening mee dat er sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek en de uiteindelijke berechting.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere straf uit dan de officier van justitie, niet alleen vanwege het tijdsverloop, maar ook omdat zij met name het verwijt dat de verdachte in het kader van witwassen wordt gemaakt anders waardeert. Het gaat hier niet om een situatie waarin de verdachte het geld uit zijn eigen bewezenverklaarde gedragingen heeft witgewassen, maar om een aparte kwestie, waarbij de rol van de verdachte uitsluitend heeft bestaan uit het doorboeken van enkele (weliswaar) grote geldbedragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 51, 57, 225, 326, 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2015.
Bewijsmiddelen
Bijlage behorende bij het vonnis dat is uitgesproken op 4 juni 2015 in de strafzaak tegen [verdachte] onder parketnummer 19/996515-09.
De rechtbank acht het bewijs geleverd en grondt de overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn opgenomen.
Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1:
1
De verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 14 april 2015 afgelegd, voorzover inhoudelijk, zakelijk weergegeven:
Ik ben met een aantal medewerkers en mijn toenmalige vrouw ([persoon 1]) een gastouderbureau onder de naam De Appelbloesem begonnen. De werkzaamheden van De Appelbloesem waren ondergebracht in het bedrijf [besloten vennootschap] Daarvan was ik de bestuurder en via een andere vennootschap ook de enig aandeelhouder. Ik nam de zakelijke beslissingen binnen dit bedrijf.
Ik had bij De Appelbloesem mensen in dienst die de mogelijke nieuwe klanten gingen bezoeken. Dat heb ik zelf nooit gedaan. Op het laatst had ik ongeveer 30 mensen in dienst.
Bij het eerste bezoek ging de consulent met de ouders in gesprek. Het was van belang om te weten of er werd opgepast. Zo ja, dan legde de consulent de regeling kinderopvangtoeslag uit. Er werd onder meer uitgelegd dat de toeslag afhankelijk was van het belastbare inkomen. Vervolgens werd uitgelegd dat men een bijdrage kon krijgen in de kosten voor de kinderopvang.
Het klopt dat de dateringen van de overeenkomsten met de ouders en de bijbehorende machtigingen in een groot aantal gevallen niet correct waren.
2
Een proces-verbaal selectie spreadsheet d.d. 18 november 2010, opgenomen in ordner 6 onder kenmerk AH-71 op p. 3005 e.v. van dossier van de Belastingdienst/FIOD nr. 44252 d.d 31 januari 2011, inhoudende de relatering van [verbalisant], zakelijk weergegeven:
In de periode 14 januari 2010 tot en met 5 februari 2010 zijn de klantendossiers van gastouderbureau de Appelbloesem geïnventariseerd, waarbij de gegevens van de verschillende documenten zijn ingevoerd in een spreadsheet.
Op het bestand van 2060 dossiers is er in 1351 dossiers een bemiddelingsovereenkomst aangetroffen waarvan de dagtekening gelijk is aan de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat op het bestand van 2060 dossiers er in 1888 gevallen aanvragen kinderopvangtoeslag zijn ingediend waarbij de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht is aangevraagd. In een percentage vertaald, is dit 91,7% van de 2060 dossiers.
De spreadsheet is als bijlage D-464 bij het proces-verbaal gevoegd.
3
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 8 maart 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G080-01 op p. 1642 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven:
Ik had een contract voor bepaalde tijd. In augustus 2007 ben ik door [verdachte] aangenomen. Zijn vrouw [persoon 1] kwam er wel eens bijzitten, bij besprekingen of iets dergelijks, maar [verdachte] was duidelijk de baas. Van hem kregen wij ook het beetje opleiding, dat beetje opleiding dat wij hebben gehad, hij bepaalde het beleid, hij heeft mij de laptop gegeven waar ik mee op pad moest en als er eens iets was te bespreken moest ik bij
[verdachte] zijn. In eerste instantie ging ik met verzekeringen op pad, met name om
spaarloonverzekeringen en levensloopverzekeringen af te sluiten. Later ben voor de kinderopvangtoeslag op pad gegaan. [verdachte] is altijd mijn leidinggevende geweest, vanaf augustus 2007 tot en met december 2009.
Ik weet wel dat ik een arbeidsovereenkomst met [besloten vennootschap] ben aangegaan. De naam van dit bedrijf stond ineens ook op mijn loonstrook. Ik ken de naam 'De Appelbloesem' als handelsnaam. [verdachte] had de feitelijke leiding van de Appelbloesem.
Mijn werkzaamheden bestond uit het bezoeken van klanten, vraagouders dus. Daarna moest je proberen een gastouderovereenkomst met 'De Appelbloesem' af te sluiten. Ik had een laptop met printer mee. Op de laptop stond een Excel-programma dat [verdachte] had gemaakt.
In dat programma voerde je in de eerste twee kolommen de gegevens van de vraagouders en kinderen in. In de derde kolom kwamen de gegevens van de oppas. Gegevens uit het Excel-programma werden automatisch overgezet naar een uit te printen rekenblad en overeenkomsten, met ouder en gastouder. Het computerprogramma is aan mij uitgelegd, hoe je daar mee moest werken. Met een groepje consulenten heeft [verdachte] dat programma klassikaal doorgenomen en uitgelegd.
4
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 8 maart 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G080-02 op p. 1650 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven:
[verdachte] heeft tegen ons, de consulenten, gezegd dat je de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht kon aanvragen. Wij, de consulenten, hadden daar echter vraagtekens bij. Wij hebben daar in een vergadering ook vragen over gesteld. [verdachte] verzekerde ons echter dat het kon en dat we dat ook moesten doen. Dat is duidelijk als zodanig door [verdachte] aangegeven, het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. [verdachte] vertelde daarbij niet dat wij ook moesten vragen of er in het verleden wel voor het oppassen betaald was.
Als met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2008 kinderopvangtoeslag werd aangevraagd dan stond automatisch ook die datum, 01-01-2008, onder de overeenkomsten. Volgens mij voorzag het programma daarin automatisch. Dat weet ik bijna zeker. Dat was dan natuurlijk niet de datum dat ik feitelijk bij die mensen was en dus ook niet de datum waarop de overeenkomsten feitelijk ondertekend werden. Het kon gerust vijf of zes maanden later zijn dat ik bij die mensen was en de overeenkomst daadwerkelijk ondertekend werd.
5
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 9 april 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G086-02 op p. 1843 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 4], zakelijk weergegeven:
Op het moment dat een consulent bij een ouder thuis was geweest en onze consulent stelde vast dat er in het verleden ook al werd opgepast, dan werd een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend met terugwerkende kracht. Dit kon alleen als er in het verleden ook daadwerkelijk was opgepast. Dit kon bijvoorbeeld alleen als er vanaf die datum er ook een urenregistratie aanwezig was en de oppas moest ook al betaald zijn in het verleden. [verdachte] zei dan: "ingangsdatum is tekendatum". Ik denk dat de ingangsdatum al als tekendatum voorgeprogrammeerd was in het programma dat op de laptops van de consulenten stond. [verdachte] heeft ons gewoon gezegd dat er met terugwerkende kracht kon worden aangevraagd als er in het verleden was opgepast. [verdachte] heeft aan ons niet verteld dat er dan wel aan bepaalde voorwaarden moest worden voldaan. [verdachte] zei dan altijd dat hij het had uitgezocht en dat het wel kon.
6
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 9 april 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G086-03 op p. 1856 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 4], zakelijk weergegeven:
V: Op 10 september 2009 om 11:04 uur is een telefoongesprek afgeluisterd waarin u heeft gesproken met [persoon 2] (TAP/290118847). Wat kunt u hierover verklaren en op grond waarvan gaf u het advies, dat de dagtekening ook 1 mei moest zijn als de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag op 1 mei bepaald was?
A: Dat zal geweest zijn omdat [verdachte] gezegd heeft dat de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag ook de tekendatum moest zijn. Dit antwoord moest ik op basis van de instructie van [verdachte] geven bij deze vraag.
V: Op 10 september 2009 om 11:26 uur is een telefoongesprek afgeluisterd waarin u heeft gesproken met [persoon 2] (TAP/290118002).
A: lk vond dit altijd wel ongemakkelijke gesprekken. Ik moest gewoon handelen zoals [verdachte] mij had geïnstrueerd. Natuurlijk dacht ik er ook wel over na en dan confronteerde ik [verdachte] hiermee en [verdachte] zei dan kort door de bocht: "En zo doen we het en zo zit het".
7
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 10 onder kenmerk D-039 op p. 4448 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 5] en heeft als ingangsdatum 1 april 2008 en als ondertekeningsdatum 1 april 2008.
8
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 10 onder kenmerk D-040 op p. 4450 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [persoon 4] en heeft als ingangsdatum 1 april 2008 en als ondertekeningsdatum 1 april 2008.
9
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 29 oktober 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G012-01 op p. 1162 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 5], zakelijk weergegeven:
Vanaf één april 2008 maken wij gebruik van gastouderbureau de Appelbloesem. Er is vanaf april 2008 kinderopvangtoeslag aangevraagd. Er is berekend dat wij een vergoeding konden krijgen voor 161 uur per maand per kind. Ze vroegen 70 cent per uur bemiddelingskosten per kind. Wij dachten dat het zo hoorde.
V: Verbalisanten tonen een Overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder d.d. 01-04-2008 (D-039).
A: Dat formulier is opgemaakt door de heer [persoon 5]. Er is in ieder geval niet op 1 april ondertekend omdat mijn vrouw toen in het ziekenhuis lag voor de bevalling, we denken dat de heer [persoon 5] op 14 of 15 april 2008 bij ons is geweest en toen hebben wij de overeenkomst ondertekend. lk herken onze handtekeningen op de overeenkomst.
V: Verbalisanten tonen een Overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas d.d. 01-04-2008 (D-040).
A: Deze overeenkomst is opgemaakt door [persoon 5]. De overeenkomst is niet op 1 april 2008 opgemaakt maar waarschijnlijk op 14 of 15 april 2008. [persoon 21] was in het bezit van een verklaring omtrent gedrag. Wij weten er niets van dat één van de voorwaarden voor het verkrijgen van Kinderopvangtoeslag is, dat de gastouder op het moment van aanvraag in het bezit dient te zijn van een Verklaring Omtrent Gedrag, welke niet ouder dan twee maand mag zijn. De handtekeningen zijn van ons. Wij hebben zelf niets ingevuld.
10
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-178 op p. 4760 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 6] en heeft als ingangsdatum
1 september 2008 en als ondertekeningsdatum 1 september 2008.
11
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-179 op p. 4762 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [persoon 6] en heeft als ingangsdatum
1 september 2008 en als ondertekeningsdatum 1 september 2008.
12
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 28 oktober 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G035-01 op p. 1354 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 6], zakelijk weergegeven:
U toont mij een overeenkomst voor bemiddeling tussen de "Appelbloesem" en ouder, door u genummerd D-178, deze overeenkomst is gelijk aan de overeenkomst die ik u net liet zien. lk zie nu dat als datum ondertekening staat genoemd 1 september 2008. Dit kan niet juist zijn. lk heb pas in november ondertekend. De ingangsdatum van de overeenkomst is ook 1 september 2008. De man van de Appelbloesem heeft mij verteld dat ze die datum aan zouden houden. lk heb de man van de Appelbloesem heel duidelijk gezegd dat de oppas niet werd betaald. Volgens de man van de Appelbloesem was dit geen enkel probleem, hij wees mij op het feit dat de toeslag met terugwerkende kracht teruggevraagd kon worden. lk heb de man aangegeven dat we nu verder in de tijd waren, dan de datum 1 september 2008, maar hij zei dat hij deze datum erin zette omdat de toeslag met terugwerkende kracht aangevraagd zou worden.
V: Verbalisanten tonen een Overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas d.d. 01-09-2008 (D-179).
A: Ik ken de door u getoonde bijlage, maar ik heb het zelf niet. Deze overeenkomst is uitgeprint door de man van de Appelbloesem ten tijde van zijn bezoek aan mij. Deze overeenkomst was bestemd voor mijn moeder. De door hem opgemaakte overeenkomst, bestemd voor mijn moeder, is door mij bij mijn moeder bezorgd, ter ondertekening. Daarnaast kreeg ik van hem een formulier aanvraag verklaring omtrent het gedrag, waarmee mijn ouders naar de gemeente moesten om een dergelijke verklaring te aan te vragen. lk zie dat de verklaring omtrent het gedrag vermoedelijk is afgegeven op 21 januari 2009.
V: Verbalisanten delen mee dat één van de voorwaarden voor het verkrijgen van Kinderopvangtoeslag is, dat de gastouder op het moment van aanvraag in het bezit dient te zijn van een Verklaring Omtrent Gedrag, welke niet ouder dan twee maand mag zijn.
A: Het is mij anders voorgespiegeld door de man van de Appelbloesem. Volgens de man van de Appelbloesem was het geen probleem om met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2008 de toeslag aan te vragen. Het verhaal omtrent de verklaring, dat deze niet ouder mag zijn dan twee maand en dat het aanwezig moet zijn bij aanvraag, was mij niet bekend. Dit is mij niet medegedeeld door de man van de Appelbloesem.
13
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-183 op p. 4769 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 7] en heeft als ingangsdatum
1 april 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
14
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 29 oktober 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G030-01 op p. 1318 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 7], zakelijk weergegeven:
Ik werd in maart of begin april 2008 gebeld door gastouderbureau De Appelbloesem te [pleegplaats 2]. Mij werd toen verteld dat ik via de belastingdienst geld kon krijgen voor oppas voor mijn kind. Dat was afhankelijk van hoeveel uren ik werkte.
U toont mij D-183, dat is de overeenkomst tussen mij en Appelbloesem. Ook die heb ik ondertekend en dat had ik achteraf beter niet kunnen doen. U ziet dat op deze overeenkomst geen handtekening staat van de Appelbloesem. lk zie bij mijn handtekening de datum 01-01-2008 staan, maar dat klopt niet. Die handtekening heb ik gezet in maart of april 2008, in ieder geval voor 14 april 2008, de dag waarop ik een brief kreeg van Appelbloesem dat mijn aanvraag was ingediend.
15
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 10 onder kenmerk D-196 op p. 4795 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 8] en heeft als ingangsdatum
1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
16
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 10 onder kenmerk D-197 op p. 4448 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [persoon 8] en heeft als ingangsdatum
1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
17
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 4 november 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G-007a-01 op p. 1108 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 8], zakelijk weergegeven:
V: Verbalisanten tonen een kopie van de bemiddelingsovereenkomst tussen De Appelbloesem en de oppas (D-196).
A: Dat is mijn handtekening op deze overeenkomst. lk heb deze overeenkomst getekend toen mevrouw [persoon 1] bij mij langs kwam. lk heb deze overeenkomst niet op 1 januari ondertekend. Mevrouw [persoon 1] vertelde toen dat ik met terugwerkende kracht geld kon krijgen. lk wilde alleen maar de uren betaald hebben die ik ook echt opgepast had. Ik heb nooit een vergoeding gehad.
18
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-236 op p. 4883 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 9] en heeft als ingangsdatum
1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
19
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 4 november 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G002-01 op p. 1030 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 9], zakelijk weergegeven:
Ik heb voor mijn zoontje [naam 3] gebruik gemaakt van een gastouder. Op enig moment is er iemand bij ons thuis geweest. lk weet niet beter dan dat hij van de Belastingdienst was. En dat hij met De Appelbloesem' te maken had.
Mijn handtekening staat op beide documenten D-234 en D-235. lk zit naar die formulieren te kijken. De formulieren komen mij niet bekend voor en tóch staat mijn handtekening erop. lk sta er van te kijken. lk denk dat die [persoon 5] deze berekening gemaakt heeft. Wilt u zeggen dat er 180 uur wordt gedeclareerd?
V: Verbalisanten tonen een document ‘Overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder' (D-236).
A: Het zijn mijn handtekeningen die hierop staan. Die datum 01-01-2008 kan al helemaal niet kloppen, toen is hij zeker niet bij ons geweest.
20
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-237 op p. 4448 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 10] en heeft als ingangsdatum
1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
21
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 4 november 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G002a-01 op p. 1039 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 10], zakelijk weergegeven:
V: Wij tonen een document Overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas (D-237).
A: Ik herken mijn handtekeningen op beide bladzijden van de overeenkomst. Op de overeenkomst staat de datum 01-01-2008. Op die datum is de overeenkomst niet afgesloten. Pas in april 2008 is voor het eerst iemand van De Appelbloesem bij ons thuis geweest.
22
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-268 op p. 4958 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 11] en heeft als ingangsdatum
1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
23
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-269 op p. 4960 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [persoon 9] en heeft als ingangsdatum 1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
24
Een proces-verbaal verhoor van een verdachte d.d. 19 november 2009, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G069-01 op p. 1612 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 11], zakelijk weergegeven:
Op een avond werd ik gebeld door iemand van de Appelbloesem en vroegen mij of ik voorlichting wou hebben over kinderopvangtoeslag. Toen is er iemand op een avond bij mij geweest die voorlichting heeft gegeven over de regeling en over het betalen van belasting oor de oppas. Die man heeft toen een berekening gemaakt aan de hand van het aantal oppas uren en toen zou er een bedrag uitgekomen hoeveel wij zouden krijgen. lk weet nog die man kwam met het verhaal dat de regeling met terugwerkende kracht kon vanaf 1 januari 2008. Dit heeft hij ook geregeld.V: Wij tonen u de overeenkomst tussen De Appelbloesem en u als ouder (D-268).
A: Dit contract heb ik ondertekend. De datum hierop van 1 januari 2008 klopt niet. lk heb hier nooit opgelet. Deze overeenkomst heb ik ergens in april of mei 2008 ondertekend. lk zie dit nu voor het eerst dat de datum niet klopt. Heb ik echt niet opgelet.
V: Wij tonen de overeenkomst tussen De Appelbloesem en [persoon 9] als oppas (D-269). A: Dit formulier is ondertekend door mijn schoonmoeder. Dit formulier is toen gelijk ondertekend met het formulier dat u hiervoor toonde dat door mij is ondertekend. Dat was op dezelfde dag ergens in april of mei 2008.
25
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-276 op p. 4968 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 12] en heeft
als ondertekeningsdatum 28 mei 2008.
26
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-277 op p. 4970 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een machtiging voor "de Appelbloesem":
De machtiging is ondertekend door [getuige 12] op 28 mei 2008.
27
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 11 november 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G014-01 op p. 1191 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 12], zakelijk weergegeven:
U laat mij een aantal formulieren zien genummerd D-276, D-277 en D-278. De handtekeningen op de formulieren D-276 en D-277 zijn van mij. Deze formulieren heb ik na 28 mei 2008 ondertekend en niet op de data op de formulieren.
28
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-330 op p. 5191 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 13] en heeft als ingangsdatum
1 maart 2008 en als ondertekeningsdatum 1 maart 2008.
29
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 23 maart 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G074-01 op p. 1632 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 13], zakelijk weergegeven:
In maart 2008 hebben wij de via de Appelbloesem voor het eerst betaalde oppas geregeld. De oppas wordt gedaan door een oom van mijn vrouw, namelijk de heer [persoon 10]. Voor de periode maart 2008 kwam die oom voor niets op de kinderen passen.
In juni 2008 ongeveer werden wij gebeld door de Appelbloesem en toen werd mij verteld dat wij KOT konden krijgen. Toen is er een afspraak gemaakt en is de heer [persoon 11] van de Appelbloesem bij ons op bezoek geweest. Dat bezoek was volgens mij in september 2008. Vervolgens hebben wij toen een tweede afspraak gemaakt met de heer [persoon 11] van de Appelbloesem en zijn een aantal papieren ondertekend, de overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder en de overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en de oppas. Onze oom was hier toen ook aanwezig en heeft toen zelf ondertekend. U vraagt naar de datum 1 maart 2008 op de stukken. Die datum klopt niet wij hebben getekend op 4 november 2008 en niet op 1 maart 2008. Toen is er ook een machtiging getekend dat de Appelbloesem verder alle financiële zaken voor ons kon afhandelen.
V: Wij tonen u de overeenkomst tussen De Appelbloesem en u als ouder (D-330).
V: Dit is het contract dat we in november 2008 hebben opgemaakt en ondertekend. lk herken mijn handtekening. De datum op dit document is dus niet juist, het is later ondertekend. Ons is echter verteld dat dit zo werd gedaan om met terugwerkende kracht de KOT te kunnen aanvragen.
30
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-342 op p. 5206 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 14] en heeft als ingangsdatum 1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
31
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 11 onder kenmerk D-343 op p. 5208 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [persoon 12] en heeft als ingangsdatum
1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
32
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 25 november 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk V047-01 op p. 1468 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende [getuige 14], zakelijk weergegeven:
[persoon 13] is, namens De Appelbloesem, op een avond in maart of april 2008 bij mij thuis geweest. Hij heeft allerlei gegevens in een computer ingevoerd. Hij printte vervolgens een aantal documenten uit, die ik moest ondertekenen. Eén van de documenten was een soort contract met De Appelbloesem.
V: Wij tonen een document Overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder D-342.
A: Ook dit formulier is bij mij thuis door [persoon 13] opgemaakt. lk heb dit formulier ondertekend. Wie namens De Appelbloesem deze overeenkomst heeft ondertekend weet ik niet. Op 01-01-2008 heb ik deze overeenkomst niet ondertekend. [persoon 13] is pas in maart of april 2008 bij mij thuis geweest. lk heb die datum wel zien staan, maar ik was mij er niet van bewust waarom de datum van 01-01-2008 stond vermeld. Later kwam ik erachter dat er vanaf deze datum met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag voor mij was aangevraagd. Bij het bezoek van [persoon 13] is wel door hem aangegeven dat er kosten in rekening zou worden gebracht door De Appelbloesem. Hij heeft mij niet aangeven om wat voor bedrag dat zou gaan. Van een vergoeding per uur weet ik niets af. Van De Appelbloesem heb ik in de periode april 2008 tot en met november 2008 in totaal € 10.694,80 op mijn girorekening, met het [rekeningnummer 15], ontvangen. De voorwaarden van de regeling Kinderopvangtoeslag weet ik eigenlijk niet. Er is door mij nooit een overzicht van de gewerkte oppasuren opgemaakt.
V: Op 13 mei 2009 is in een database van de Belastingdienst op uw naam een opgaaf Wijzigen Kinderopvangtoeslag verwerkt met als ingangsdatum 1 mei 2009. Bij deze wijziging treedt De Appelbloesem weer op als gastouderbureau.
A: Dat heeft De Appelbloesem zonder mijn toestemming gedaan. Daar kwam ik via de Belastingdienst achter. lk heb daarover telefonisch contact gehad met de heer [verdachte]. Hij zei mij, dat De Appelbloesem nog geld van mij te goed had en om die reden het bankrekeningnummer van De Appelbloesem bij de Belastingdienst had opgegeven via een wijziging. Naar aanleiding hiervan heb ik een advocaat ingeschakeld.
33
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 12 onder kenmerk D-377 op p. 5269 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 15] en heeft als ingangsdatum
1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
34
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 12 onder kenmerk D-378 op p. 5271 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 15].
Bewijsoverweging ten aanzien van document D-378:
De rechtbank heeft geconstateerd dat het tekenblad, waarop de datum wordt genoemd, van het document D-378 in het dossier ontbreekt. Uit het samenstel van de verklaringen van de vraagouder en de oppas en de documenten die voor deze relatie door de Appelbloesem zijn opgemaakt (genummerd in het dossier: D-377 t/m D-381) stelt de rechtbank vast dat alle documenten op 1 januari 2008 zijn gedateerd en gaat er derhalve vanuit dat ook het document D-378 gedateerd is op 1 januari 2008.
35
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 12 onder kenmerk D-380 op p. 5276 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een machtiging voor "de Appelbloesem":
De machtiging is ondertekend door [getuige 15] op 1 januari 2008.
36
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 11 december 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G054-01 op p. 1522 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 15], zakelijk weergegeven:
De aanvraag voor deze toeslag hebben wij ondertekend in mei 2008 en had betrekking op de periode van 1 januari 2008, met terugwerkende kracht, tot heden in 2009. Mijn vrouw en ik hebben de formulieren ondertekend in mei 2008 maar gedateerd op 1 januari 2008. Dit mocht van [persoon 14] namens Appelbloesem en zou geen probleem opleveren.
V: Wij tonen de overeenkomst tussen De Appelbloesem en u als ouder, d.d. 1 jan. 2008 (D-377).
A: Deze overeenkomst is door mij niet opgemaakt en ondertekend op 1 januari 2008 maar op hoogstwaarschijnlijk op de dag dat [persoon 14] bij ons was, in ieder geval na het eerste bezoek van [persoon 14] van Appelbloesem. Op deze overeenkomst staan de handtekeningen van mij en mij vrouw. Deze overeenkomst kan nimmer getekend zijn voor de dag dat [persoon 14] bij ons was en dat was in mei 2008.
V: Wij tonen de overeenkomst tussen De Appelbloesem en [persoon 15] als oppas; d.d. 1 jan. 2008 (D-378).
A: lk ben niet bij het afsluiten en ondertekenen van deze overeenkomst niet aanwezig geweest. lk zie deze overeenkomst voor het eerst. lk zie dat er twee handtekening op vermeld staan en dat deze gelijkenis vertonen met de handtekeningen van mijn vrouw en mij. Het lijkt mij echter dat dit op de een of andere wijze is gekopieerd.
V: Wij tonen een machtiging die is afgesloten tussen De Appelbloesem en u als ouder en uw oppas [persoon 15] (D-381).
A: lk heb deze machtiging niet op 1 januari 2008 ondertekend. Het zijn wel de handtekeningen van mij en mijn moeder. lk heb hier niet op gelet. Het kan nooit eerder geweest zijn dan mei 2008.
37
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 22 december 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G054a op p. 1535 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 17], zakelijk weergegeven:
V: Wij tonen de bemiddelingsovereenkomst tussen De Appelbloesem en de oppas (D-378).
A: lk zie dit document voor het eerst. lk herken het echter niet. De handtekening rechtsonder aan dit blad ken ik niet. Het is niet mijn handtekening. De handtekening aan de linkerzijde is waarschijnlijk die van mijn zoon want er staat een letter P in.
V: Wij tonen een machtiging D-381 die mede door u is verleend aan De Appelbloesem en die getekend is door u als oppas en de ouder van de twee kinderen met als dagtekening 1 januari 2008.
A: lk herken dit document niet. lk heb dit nooit gelezen. Het is wel mijn handtekening rechtsonder op dit blad.
38
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 12 onder kenmerk D-406 op p. 5352 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en oppas:
De machtiging overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [getuige 18] en heeft als ingangsdatum 1 mei 2008 en als ondertekeningsdatum 1 mei 2008.
39
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 12 onder kenmerk D-407 op p. 5354 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een machtiging voor "de Appelbloesem":
De is ondertekend door [getuige 18] op 1 mei 2008.
40
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 4 december 2009, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk G058a-01 op p. 1570 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 18], zakelijk weergegeven:
Vanaf mei 2008 ben ik als oppas gaan werken voor de kinderen [persoon 16], [persoon 17] en [persoon 18]. Ik verrichtte de werkzaamheden op het adres van de kinderen, [adres 1]. Wij maken gebruik van het gastouderbureau de Appelbloesem. Via [persoon 19] ben ik met de Appelbloesem ik contact gekomen.
V: Wij tonen de overeenkomst tussen De Appelbloesem en u als oppas (D-406).
A: Ik herken mijn handtekening. lk heb eind vorig jaar deze overeenkomst getekend. lk zie nu pas, dat als dagtekening 1 mei 2008 vermeld staat. Dat heb ik op het moment dat ik de overeenkomst heb ondertekend, nooit gezien. Het valt me nu pas op.
V: Wij tonen een machtiging D-0407 die is afgesloten tussen De Appelbloesem, de ouder en u als oppas. A: Dit is mijn handtekening, maar ik zie nu pas dat als datum 1 mei 2008 staat vermeld. lk heb de machtiging namelijk ondertekend eind vorig jaar.
41
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 12 onder kenmerk D-496 op p. 5512 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overeenkomst voor bemiddeling tussen "de Appelbloesem" en ouder:
De overeenkomst is aangegaan tussen De Appelbloesem en [persoon 20] en heeft als ingangsdatum 1 januari 2008 en als ondertekeningsdatum 1 januari 2008.
42
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 12 onder kenmerk D-498 op p. 5516 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een machtiging voor "de Appelbloesem":
De machtiging is ondertekend door [persoon 20] op 1 januari 2008.
43
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 3 februari 2010, opgenomen in ordner 3 onder kenmerk V049-01 op p. 1501 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 19], zakelijk weergegeven:
V: Wij tonen u de overeenkomst tussen de Appelbloesem en u als ouder (D-496). Heeft u deze overeenkomst op 1 januari 2008 met de Appelbloesem gesloten en zo ja, zijn de vermelde gegevens juist?
A: Mijn vriend heeft het contract ondertekend. Ik herken zijn handtekening. Het contract is niet op 1 januari 2008 afgesloten. Het contract is ondertekend op het moment dat de heer [persoon 11] bij ons op bezoek is geweest, in maart of april van 2008.
V: Wij tonen u een machtiging die is afgesloten tussen de Appelbloesem en uw oppas en waar ook uw handtekening bij staat geplaatst bij "voor akkoord ouder" (D-498). De machtiging is gedagtekend 1 januari 2008. Hebben u en uw oppas deze machtiging op 1 januari 2008 ondertekend en zo niet wanneer is de machtiging dan ondertekend?
A: Dit formulier is ook in maart of april 2008 ondertekend. De dagtekening 1 januari 2008 is niet juist. Aan de rechterkant van het formulier staat de handtekening van mijn vader en aan de linkerkant staat de handtekening van mijn vriend geschreven.
44
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 12 onder kenmerk D-489 op p. 5495 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel, zakelijk weergegeven:
De besloten vennootschap [besloten vennootschap]., gevestigd aan de [adres 2], heeft - onder meer - als handelsnaam De Appelbloesem. De enige aandeelhouder is [B.V.].
45
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 12 onder kenmerk D-490 op p. 5496 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel, zakelijk weergegeven:
Van de besloten vennootschap [B.V.]., gevestigd [adres 3], is [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], de directeur.
Ten aanzien van feit 3
Bewijsoverweging
De rechtbank heeft bij de bewezenverklaring van feit 3 allereerst gelet op de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van feit 1 hebben geleid. Op grond daarvan is bewezen dat het handelwijze van de Appelbloesem was om met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag aan te vragen, terwijl er vanaf de datum aanvraag geen overeenkomst en/of contact was met de Appelbloesem en dat er, voordat de Appelbloesem in beeld kwam, geen kosten werden gemaakt door de vraagouders. Voorts heeft de rechtbank de volgende bewijsmiddelen redengevend geacht.
1
De verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 14 april 2015 afgelegd, voorzover inhoudelijk, zakelijk weergegeven:
De aanvragen om kinderopvangtoeslag werden door medewerkers van De Appelbloesem verricht.
Ook voor de aanvragen die met terugwerkende kracht werden gedaan werd bij de aangesloten ouders € 0,70 en later € 1,- in rekening gebracht. De kosten werden gewoon gemaakt en hiermee werden de salarissen van het personeel betaald.
Mijn standpunt was dat de datum op het contract gelijk moest lopen met de datum van ingang van de werkzaamheden van de oppasouders, zoals dat op de aanvragen om kinderopvangtoeslag werd aangegeven.
2
Een proces-verbaal selectie spreadsheet d.d. 18 november 2010, opgenomen in ordner 6 onder kenmerk AH-71 op p. 3005 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant], zakelijk weergegeven:
In de periode 14 januari 2010 tot en met 5 februari 2010 zijn de klantendossiers van gastouderbureau de Appelbloesem geïnventariseerd, waarbij de gegevens van de verschillende documenten zijn ingevoerd in een spreadsheet.
Op het bestand van 2060 dossiers is er in 1351 dossiers een bemiddelingsovereenkomst aangetroffen waarvan de dagtekening gelijk is aan de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag. Op basis van getuigen- en verdachtenverklaringen wordt vermoed dat, met betrekking tot de 1351 bemiddelingsovereenkomsten, sprake is van antedatering van de dagtekening van de betrokken bemiddelingsovereenkomsten.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat op het bestand van 2060 dossiers er in 1888 gevallen aanvragen kinderopvangtoeslag zijn ingediend waarbij de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht is aangevraagd. In een percentage vertaald, is dit 91,7% van de 2060 dossiers.
De spreadsheet is als bijlage D-464 bij het proces-verbaal gevoegd.
3
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 10 maart 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G081-01 op p. 1674 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 20], zakelijk weergegeven:
[verdachte] was mijn leidinggevende. Hij gaf de voorlichting en instructies en als er problemen waren moest ik mij richten tot [verdachte].
4
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 10 maart 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G081-02 op p. 1680 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 20], zakelijk weergegeven:
V: Er zijn vele overeenkomsten gesloten waarbij de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht is aangevraagd. Welke instructie heeft u gehad met betrekking tot het voorlichten van de vraagouders ter zake de aanvragen kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht?A: [verdachte] heeft ons verteld dat het van de overheid mocht, hij zei dan ook dat je toch ook belasting kon terugvragen over een voorgaand jaar. Wij consulenten moesten de kinderopvangtoeslag altijd met terugwerkende kracht indienen, [verdachte] verplichtte ons daartoe. Het was zelfs zo dat, als ik een contract afsloot zonder terugwerkende kracht, dan belde [verdachte] mij direct en dan kreeg ik op mijn donder dat ik niet met terugwerkende kracht had aangevraagd. Ja, dit hield [verdachte] heel goed in de gaten.
5
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 18 maart 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G082-02 op p. 1716 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 21], zakelijk weergegeven:
V: Als een gastouder gratis - om niet - oppast op één of meer kinderen van een (aanvraag)ouder, bestaat er dan recht op kinderopvangtoeslag?
A: Nee. Maar in de visie van 'De Appelbloesem' is het antwoord echter: Ja. In de visie van 'De Appelbloesem' wordt er een formeel jasje aan gegeven, met inschrijving bij een gastouderbureau en contracten en dergelijke. Je ging dan met terugwerkende kracht een voorschot aanvragen en vanuit dat voorschot betaalde je met terugwerkende kracht de gastouder. Dat was het systeem bij 'De Appelbloesem'.
V: Is het mogelijk met betrekking tot een reeds verstreken periode alsnog kinderopvangtoeslag aan te vragen als een gastouder in die reeds versterken periode gratis - om niet - heeft opgepast op één of meer kinderen van een vraagouder?
A: Kijk, als je de vraag zo stelt, dan zeg ik nee. Maar in de visie van 'De Appelbloesem' kon het wel. En als medewerker van 'De Appelbloesem' heb ik gehandeld overeenkomstig die visie. [verdachte] zei namelijk met stelligheid dat het wel kon.
Ik moest wel op enig moment vragen aan de ouders of er in het verleden ook is opgepast. De achterliggende gedachte daarbij was om met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag aan te vragen. Op vergaderingen werd daar op gehamerd.
6
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 29 maart 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G082-02 op p. 1826 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 22], zakelijk weergegeven:
V: Wat houdt het verzorgen van de aanvraag kinderopvangtoeslag in?A: Het aan de hand van het contract invullen van het aanvraagprogramma van de belastingdienst. Vervolgens wordt de aanvraag verstuurd met de Digi-D code van [verdachte] of [persoon 1].
7
Een proces-verbaal verhoor van een getuige d.d. 14 september 2010, opgenomen in ordner 4 onder kenmerk G093-01 op p. 1934 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 23], zakelijk weergegeven:
Het ging zo, als een pakketje binnen van de consulenten dan werd dit gecontroleerd en vervolgens werd een Aanvraag KOT ingediend, met als ingangsdatum de datum van het contract. De Aanvraag KOT werd ook ingediend ook als er bijvoorbeeld een VOG ontbrak of als er nog geen inspectierapport bijzat. Er werd geen Aanvraag KOT ingediend als er geen getekende overeenkomst bijzat. Wanneer een Aanvraag KOT was ingediend en de Belastingdienst stortte het geld op de rekening van De Appelbloesem en het contract was nog niet compleet, bijvoorbeeld omdat dat de
VOG ontbrak, dan werd het bedrag geblokkeerd en niet doorbetaald aan de vraagouder. Het geld werd dan op een rekening van De Appelbloesem gestald.
Ten aanzien van feit 4
1
De verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 14 april 2015 afgelegd, voorzover inhoudelijk, zakelijk weergegeven:
Ik ken [medeverdachte 1] al lang, zeker sinds 2002. Hij is een kennis van mij uit de zakenwereld. Het klopt dat hij via kasstortingen geld heeft gestort op mijn rekening en die van De Appelbloesem. Daarnaast heeft hij mij een keer in een restaurant contant een bedrag van € 100.000,-- gegeven in coupures van € 500,--.
De bedragen die op de rekeningen werden gestort, in totaal € 360.000,--, heb ik op verzoek van [medeverdachte 1] getracht door te boeken naar Brazilië. Toen dat niet lukte en het geld weer terugkwam, heb ik dit geld doorgestort naar een rekeningnummer dat ik van [medeverdachte 1] had gekregen. Dat bleek later het rekeningnummer van [medeverdachte] te zijn. Ik ken [medeverdachte] niet.
Het bedrag van € 100.000,-- heb ik in gedeeltes van € 20.000,-- op mijn rekening gestort. Ik heb dat geld op verzoek van [medeverdachte 1] in twee gedeeltes overgemaakt naar een bedrijf in Zwitserland dat ik verder niet ken. Om deze overboekingen te kunnen verantwoorden in de administratie heb ik om nota’s verzocht. Dat is ook gebeurd. Het klopt dat er tegenover deze nota’s geen werkelijke prestaties van het Zwitserse bedrijf stonden. Ik heb deze nota’s vervolgens in de administratie verwerkt.
Ik heb voor dit alles een vergoeding gekregen van € 4.000,--.
2
Een proces-verbaal van bevindingen witwassen d.d. 24 juni 2010, opgenomen onder kenmerk AH-46 in ordner 6 op p. 2897 e.v., inhoudende de relatering van [opsporingsambtenaar] Belastingdienst/FIOD, kantoor Groningen, zakelijk weergegeven:
In het bestand Financiële Rapportage Appelbloesem.xls zag ik dat in de periode 28 maart 2008 tot en met 28 mei 2008 contante stortingen hebben plaatsgevonden op twee bankrekeningen van Appelbloesem. Het gaat om bankrekeningen met de bankrekeningnummers [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 1]. Van beide bankrekeningen zijn afschriften aangetroffen in de in beslag genomen administratie. Beide bankrekeningen worden aangehouden bij de [bank 3] bank. De tenaamstelling van beide bankrekeningen is [besloten vennootschap], [adres 3].
Voorts heb ik onderzoek gedaan in de in beslag genomen afschriften van een privé-bankrekening genummerd [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte], [adres 4]. Deze bankrekening wordt eveneens aangehouden bij de [bank 3] bank.
lk zag dat in de periode maart - mei 2008 bij 64 transacties via bankrekeningen [bank 3] [rekeningnummer 3], [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 1] in totaal € 410.000 aan contanten is gestort op deze bankrekeningen (bijlage D-672). lk merk hierbij op dat de bedrijfsinkomsten van Appelbloesem bestaan uit kinderopvangtoeslagen die door de Belastingdienst per bank worden uitbetaald aan Appelbloesem. In de door mij onderzochte boekhouding heb ik geen aanwijzingen gevonden in verband met de bron van het contante geld.
Op het adres [adres 5], het bedrijfsadres van de Appelbloesem, is een in een buitenlandse taal opgemaakt document aangetroffen (bijlage D-673). Het document is desgevraagd vertaald door [naam 4], beëdigd vertaalster Portugees-Nederlands (bijlage D-674). Uit het vertaalde document komt naar voren dat [medeverdachte], Nederlander, ongehuwd, directeur, houder van BSN nummer [rekeningnummer 5], [adres 6] Nederland, [paspoortnummer], met datum 14 maart 2008, een maisonnette nr. [nummer 1] van het [gebouw] heeft gekocht voor een prijs van omgerekend € 360.000 van [naam 5].
Bij het document werd een formulier "Wijzigen buitenlands adres" aangetroffen, vermoedelijk afkomstig van de [bank 1], met daarop ondermeer de naam [naam 5] en een bankrekeningnummer [rekeningnummer 6]. [bankcode] en de [naam 6] (bijlage D-675).
Voorts werd een faxbericht afkomstig van [medeverdachte] gericht aan [naam 5], aangetroffen met daarop gegevens over een betaling van een appartement. De fax is gesteld in de Engelse taal (bijlage D-676).
In de fax staat ondermeer;" we announce a payment of two separate payments of € 50.000 from a dutch company named [besloten vennootschap]" De fax is gedateerd 7 april 2008.
In het computerbestand Financiële Rapportage Appelbloesem.xls trof ik de naam [medeverdachte] aan. In totaal is in de periode 5 mei 2008 tot en met 26 mei 2008 in totaal € 300.000 in 6 boekingen overgeboekt naar een girorekening [rekeningnummer 4] ten name van [medeverdachte]. Onderstaand overzicht heb ik gemaakt aan de hand van het excelbestand.
Datum bedrag omschrijving
20080505 -50000 GIRO [rekeningnummer 4] [medeverdachte]
20080505 -50000 GIRO [rekeningnummer 4]
20080507 -50000 GIRO [rekeningnummer 4] [medeverdachte]
20080508 -50000 GIRO [rekeningnummer 4]
20080520 -50000 GIRO [rekeningnummer 4] [medeverdachte]
20080526 -50000 GIRO [rekeningnummer 4]
Uit onderzoek in de privé-bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] van [verdachte] komt naar voren dat met datum 02-06-08 2 maal € 30.000 wordt overgemaakt naar [medeverdachte]. lk heb aan de hand van de rekeningafschriften en het bovengenoemd excelbestand vastgesteld dat vanaf de bankrekeningen genummerd [rekeningnummer 1], [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] in totaal € 360.000 wordt overgemaakt naar girorekening [rekeningnummer 4] ten name van [medeverdachte].
Op een afschrift van bankrekening genummerd 122410 met datum 16-05-2008 zag ik dat dit het afschrift nummer 1 was van genoemde bankrekening en dat tevens het vorige saldo 0,00 was. Op afschrift 2 van genoemde bankrekening zag ik bijboekingen tot € 360.000 afkomstig van De Appelbloesem en [verdachte] en afboekingen tot een totaal van 359.700 met vermelding van [naam 5]. Per saldo blijft, na afschrijving van transactiekosten, per 20-06-2008 een bedrag van € 165,75 over.
Met datum 6-03-2009 wordt dit saldo overgeboekt naar een betaalrekening genummerd [nummer 2] onder vermelding van [medeverdachte 1] [plaats 1] en wordt de bankrekening vervolgens opgeheven (bijlagen D-678).
3
Een schriftelijk stuk, opgenomen in ordner 2 onder kenmerk D-672 op p. 5856 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een overzicht van stortingen:
Datum storting bankrekening bedrag omschrijving
28-03-2008 [rekeningnummer 2] 5000 kasstorting bij kantoor [plaats 1]
28-03-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
28-03-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
28-03-2008 [rekeningnummer 1] 5000 kasstorting bij kantoor [plaats 1]
31-03-2008 [rekeningnummer 1] 5000 kasstorting bij kantoor [plaats 2]
31-03-2008 [rekeningnummer 2] 5000 kasstorting bij kantoor [plaats 2]
01-04-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
01-04-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
01-04-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
01-04-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
01-04-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 3]
01-04-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 3]
02-04-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 2]
09-04-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 4]
09-04-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 5]
09-04-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 6]
09-04-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 7]
09-04-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 7]
09-04-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 4]
09-04-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 6]
09-04-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 5]
09-04-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 3]
09-04-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 3]
10-04-2008 [rekeningnummer 3] 10000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 2]
11-04-2008 [rekeningnummer 3] 10000 storting geldautomaat [plaats 8]
11-04-2008 [rekeningnummer 3] 10000 storting geldautomaat [plaats 8]
11-04-2008 [rekeningnummer 1] 10000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 2]
02-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 6]
02-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 7]
02-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 7]
02-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 6]
02-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 5]
02-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 5]
06-05-2008 [rekeningnummer 3] 20000 storting geldautomaat [plaats 9]
06-05-2008 [rekeningnummer 3] 9500 storting geldautomaat [plaats 10]
06-05-2008 [rekeningnummer 3] 9500 storting geldautomaat [plaats 10]
06-05-2008 [rekeningnummer 3] 1500 uw kasstorting bij kantoor [plaats 2]
06-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 11]
06-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 11]
06-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 3]
06-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 3]
20-05-2008 [rekeningnummer 1] 13500 storting geldautomaat [plaats 12]
20-05-2008 [rekeningnummer 2] 14500 storting geldautomaat [plaats 12]
20-05-2008 [rekeningnummer 2] 13500 storting geldautomaat [plaats 9]
20-05-2008 [rekeningnummer 1] 13000 storting geldautomaat [plaats 9]
20-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 6]
20-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 7]
20-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 7]
20-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 6]
21-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 11]
21-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 13]
21-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 11]
21-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 13]
23-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
23-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
26-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 14]
26-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [pleegplaats 1]
26-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 14]
26-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
27-05-2008 [rekeningnummer 1] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
27-05-2008 [rekeningnummer 2] 5000 uw kasstorting bij kantoor [plaats 1]
28-05-2008 [rekeningnummer 2] 10000 storting geldautomaat [plaats 8]
28-05-2008 [rekeningnummer 3] 10000 storting geldautomaat [plaats 8]
28-05-2008 [rekeningnummer 3] 10000 storting geldautomaat [plaats 8]
som 410000
4
Een schriftelijk stuk gedateerd 16 mei 2008, opgenomen onder als bijlage van het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen onder kenmerk D-678 in ordner 13 op p. 5886 van voornoemd dossier, zakelijk weergegeven:
Afschrift Girorekening [bank 2], ten name van [medeverdachte], [adres 7] [pleegplaats 1], girorekening nummer [rekeningnummer 4]:
Totaal bijgeschreven bedrag 200.000,00 Totaal afgeschreven bedrag 100.130,00
Vorig saldo 0,00 Nieuw saldo 99.870,00
Geboekt op Naam/omschrijving rekeningnummer Af/Bij Bedrag
5 mei DE APPELBLOESEM [adres 4] [rekeningnummer 1] BIJ 50.000,00
5 mei DE APPELBLOESEM [adres 4] [rekeningnummer 1] BIJ 50.000,00
7 mei DE APPELBLOESEM [adres 4] [rekeningnummer 1] BIJ 50.000,00
8 mei DE APPELBLOESEM [adres 4] [rekeningnummer 1] BIJ 50.000,00
14 mei [bank 1] NV BUITENL BET VERK TRANSAKTIE AF 50.000,00
[rekeningnummer 7] EUR 50.000,00 1,0
[naam 5]
15 mei [bank 1] NV BUITENL BET VERK TRANSAKTIE AF 50.000,00
[rekeningnummer 8] EUR 50.000,00 1,0
[naam 5]
5
Een schriftelijk stuk gedateerd 20 juni 2008, opgenomen onder als bijlage van het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen onder kenmerk D-678 in ordner 13 op p. 5887 en 5888 van voornoemd dossier, zakelijk weergegeven:
Afschrift Girorekening [bank 2], ten name van [medeverdachte], [adres 7] [pleegplaats 1], girorekening nummer [rekeningnummer 4]:
Totaal bijgeschreven bedrag 160.000,00 Totaal afgeschreven bedrag 259.704,25
Vorig saldo 99.870,00 Nieuw saldo 165,75
Geboekt op Naam/omschrijving rekeningnummer Af/Bij Bedrag
16 mei [bank 1] NV BUITENL BET VERK TRANSAKTIE AF 50.000,00
[rekeningnummer 9] EUR 50.000,00 1,0
[naam 5]
19 mei [bank 1] NV BUITENL BET VERK TRANSAKTIE AF 40.000,00
[rekeningnummer 14] EUR 40.000,00 1,0
[naam 5]
21 mei DE APPELBLOESEM [adres 4] [rekeningnummer 2] BIJ 50.000,00
21 mei [bank 1] NV BUITENL BET VERK TRANSAKTIE AF 50.000,00
[rekeningnummer 10] EUR 50.000,00 1,0
[naam 5]
26 mei DE APPELBLOESEM [adres 4] [rekeningnummer 2] BIJ 50.000,00
30 mei [bank 1] NV BUITENL BET VERK TRANSAKTIE AF 50.000,00
[rekeningnummer 11] EUR 50.000,00 1,0
[naam 5]
3 jun [verdachte] CJ [adres 4] [rekeningnummer 3] BIJ 30.000,00
3 jun [verdachte] CJ [adres 4] [rekeningnummer 3] BIJ 30.000,00
9 jun [bank 1] NV BUITENL BET VERK TRANSAKTIE AF 50.000,00
[rekeningnummer 12] EUR 50.000,00 1,0
[naam 5]
18 jun [bank 1] NV BUITENL BET VERK TRANSAKTIE AF 19.300,00
[rekeningnummer 13] EUR 19.300,00 1,0
[naam 5]