Met onder meer: “Ik ga het het probleem met buitenschoolse opvang in Nederland oplossen en daar stinkend rijk mee worden”. “Kinderplan geïntroduceerd, is een Winterthur polis voor de kinderen gefinancierd door de fiscus uit de kinderopvangtoeslag.”
Hof Arnhem-Leeuwarden, 10-10-2018, nr. 21-003508-15
ECLI:NL:GHARL:2018:8833, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
10-10-2018
- Zaaknummer
21-003508-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:8833, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 10‑10‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:734
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:2667, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 10‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Fraude met kinderopvangtoeslag. Medeplegen van oplichting. Medeplegen van valsheid in geschrift. Gewoontewitwassen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003508-15
Uitspraak d.d.: 10 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 juni 2015 met parketnummer 19-996515-09 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1955] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 januari 2018 en 26 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde - partieel - en ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde - geheel - nietig verklaard. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting zijn voornoemde onderdelen van de dagvaarding niet meer aan de orde in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mrs. M. Schlepers en J.T. Schlepers, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld omdat hij zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechtbank omtrent de opgelegde straf.
Verdachte is in eerste aanleg, ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde, vrijgesproken van de vermeende valsheid van het document D-404. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor verdachte geen hoger beroep open tegen die deelvrijspraak. Het openbaar ministerie heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de vrijspraak ten aanzien van dit document. Gelet hierop zal het hof verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen voormelde deelvrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1. primair:hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 25 oktober 2009 in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen, bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen
D-039, D-040, D-178, D-179, D-183, D-196, D-197, D-236, D-237, D-268, D-269, D-276, D-277, D-330, D-342, D-343, D-377, D-378, D-381, D-406, D-407, D-496 en/of
D-498, zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben laten opmaken, dan wel heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben laten vervalsen, (telkens) met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid hierin dat verdachte en/of [naam] en/of één of meer andere(n) (telkens):
- op de bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen een onjuiste datum en/of onjuiste data heeft/hebben opgenomen/laten opnemen;
1. subsidiair:de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (h.o.d.n. [gastouderbureau] ) op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 25 oktober 2009 in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen, bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen
D-039, D-040, D-178, D-179, D-183, D-196, D-197, D-236, D-237, D-268, D-269, D-276, D-277, D-330, D-342, D-343, D-377, D-378, D-381, D-406, D-407, D-496 en/of
D-498, zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben laten opmaken, dan wel heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben laten vervalsen, (telkens) met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid hierin dat [bedrijf] B.V. en/of [naam] en/of één of meer andere(n) (telkens):
- op de bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen een onjuiste datum en/of onjuiste data en/of onjuist aantal uren heeft/hebben opgenomen/laten opnemen;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verbodengedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
3 primair:hij op één of meer tijdstippen in de periode van 31 oktober 2007 tot en met 25 oktober 2009 in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, inhoudende dat verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) hebben doen voorkomen:
A. dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag zonder dat er daadwerkelijk kosten werden gemaakt door de vraagouder voor de oppasouder, althans dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag terwijl de hoogte van de kosten lager was dan de gevraagde kinderopvangtoeslag, en/of;
B. dat er een uurtarief tussen de oppasouder en de vraagouder was afgesproken, en/of;
C. dat de vraagouder en gastouder de kinderopvangtoeslag dusdanig konden verdelen dat iedereen er profijt van had en het de vraagouder geen geld zou kosten en hiermee vraagouder en gastouder werden overgehaald om kinderopvangtoeslag aan te vragen
(D-029a, D-086, D-361), en/of;
D. dat de vraagouder(s) en/of gastouder(s) voldeden aan de eisen gesteld in de Wet Kinderopvang en aanverwante regelingen en besluiten, zoals het hebben van een verklaring omtrent gedrag, en/of;
E. dat er, al dan niet met terugwerkende kracht, voor de diensten verleend in het kader van de oppasrelatie tussen de oppasouder, de vraagouder en het/de kind(eren), recht bestond op kinderopvangtoeslag, waardoor de belastingdienst is bewogen tot de afgifte van in totaal EUR 17.386.241,00 althans van enig geldbedrag, en/of waardoor de vraagouder(s) is/zijn bewogen tot de afgifte van EUR 0,70 en/of EUR 1,00 per oppasuur en/of tot het aangaan van een schuld, van in totaal EUR 17.386.241,00, althans van enig geldbedrag (AH-81) en/of het ter beschikking stellen van gegevens;
3 subsidiair:de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (h.o.d.n. [gastouderbureau] ) op één of meer tijdstippen in de periode van 31 oktober 2007 tot en met 25 oktober 2009 in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, inhoudende dat [bedrijf] B.V. en/of haar mededader(s), (telkens) hebben doen voorkomen:
A. dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag zonder dat er daadwerkelijk kosten werden gemaakt door de vraagouder voor de oppasouder, althans dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag terwijl de hoogte van de kosten lager was dan de gevraagde kinderopvangtoeslag, en/of;
B. dat er een uurtarief tussen de oppasouder en de vraagouder was afgesproken, en/of;
C. dat de vraagouder en gastouder de kinderopvangtoeslag dusdanig konden verdelen dat iedereen er profijt van had en het de vraagouder geen geld zou kosten en hiermee vraagouder en gastouder zijn overgehaald om kinderopvangtoeslag aan te vragen (D-029a, D-086, D-361), en/of;
D. dat de vraagouder(s) en/of gastouder(s) voldeden aan de eisen gesteld in de Wet Kinderopvang en aanverwante regelingen en besluiten, zoals het hebben van een verklaring omtrent gedrag, en/of;
E. dat er, al dan niet met terugwerkende kracht, voor de diensten verleend in het kader van de oppasrelatie tussen de oppasouder, de vraagouder en het/de kind(eren), recht bestond op kinderopvangtoeslag, en/of; waardoor de belastingdienst is bewogen tot de afgifte van in totaal EUR 17.386.241,00 althans van enig geldbedrag, en/of waardoor de vraagouder(s) is/zijn bewogen tot de afgifte van EUR 0,70 en/of EUR 1,00 per oppasuur en/of tot het aangaan van een schuld, van in totaal EUR 17.386.241,00, althans van enig geldbedrag (AH-81) en/of het ter beschikking stellen van gegevens; tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
4:hij op één of meer tijdstippen in de periode van 28 maart 2008 tot en met 30 juni 2008 in de gemeente Midden-Drenthe en/of Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [mededader 1] en/of één of meer andere(n), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens):
A. van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 410.000 althans EUR 360.000, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats of de verplaatsing, verborgen of verhuld, dan wel verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is of wie het voorhanden heeft, en/of;
B. (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 410.000 althans EUR 360.000, verworven of voorhanden heeft/hebben gehad of heeft/hebben overgedragen of van een voorwerp gebruik heeft/hebben gemaakt,
door te storten en/of te ontvangen en/of te houden en/of op te nemen op/van rekeningnummer(s): [rekeningnummer 1] (t.n.v. [gastouderbureau] ) en/of [rekeningnummer 2] (t.n.v. [gastouderbureau] ) en/of [rekeningnummer 3] (t.n.v. [verdachte] e/o) en/of enig ander rekeningnummer, van diverse contante geldbedragen van EUR 1.500, EUR 5.000, EUR 9.500, EUR 10.000, EUR 13.000, EUR 13.500, EUR 14.500, EUR 20.000 EUR althans van enig(e) contant(e) geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van EUR 410.000 (D-672) en/of door van dit totaal bedrag van EUR 410.000 (D-672) een bedrag van 360.000 EUR (D-678) althans enig geldbedrag over te boeken en/of door te betalen naar bankrekening [rekeningnummer 4] (t.n.v. [mededader 1] ), ten behoeve van de aankoop van een appartement/woning in Brazilië, terwijl hij/zij wist(en) dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Het hof kan zich vinden in de navolgende (bewijs)overwegingen zoals de rechtbank die in haar beslissing heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
“Relevante wetgeving
Verdachte wordt verweten dat hij valsheid in geschrift en oplichting heeft gepleegd bij de
aanvragen kinderopvangtoeslag die door zijn gastouderbureau namens de vraagouders zijn
gedaan. Voor een beoordeling van de regels waaraan een aanvraag kinderopvangtoeslag
destijds diende te voldoen zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang. In het
navolgende wordt uitgegaan van de wetsteksten zoals die destijds luidden.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: WKO) is een
inkomensafhankelijke regeling aangaande een tegemoetkoming in de kosten van
kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang en is in 2006 opgenomen in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). In het Besluit
kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen (hierna: Besl. WKO) worden nadere regels
gesteld omtrent de uitvoering van de wetgeving ten aanzien van de kinderopvangtoeslag.
In de wetten zijn de volgende definities opgenomen, voor zover hier van belang:
art. 1 WKO b. kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
c. gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5, eerste lid, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;
e. gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt;
f. gastouder: de natuurlijke persoon die gastouderopvang biedt;
n. kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van de kinderopvang;
art. 2 Awir b. berekeningsjaar: het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;
i. tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een
inkomensafhankelijke regeling;
Ten aanzien van de kinderopvangtoeslag zijn de volgende wettelijke bepalingen relevant:
art. 5 WKO 1. Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
art. 15 Awir 1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot het berekeningsjaar kan tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.
art. 7 WKO 1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van de kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
2. De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per soort kinderopvang verschillend worden vastgesteld en kan voor kinderopvang die plaatsvindt in landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie dan wel geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte lager worden vastgesteld.
art. 4 Besl. WKO
1. De maximumprijs voor dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang bedraagt € 6,10.
2. Indien de prijs per uur kinderopvang hoger ligt dan de maximum uurprijs wordt bij de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag per kind in plaats van de prijs per uur kinderopvang de maximum uurprijs in aanmerking genomen.
Met betrekking tot de verklaring omtrent het gedrag zijn de volgende bepalingen van belang:
art. 56 WKO 3. Op personen werkzaam bij een gastouderbureau en op gastouders is artikel 50, tweede, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
art. 50 WKO 2. Personen werkzaam bij een kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
3. De verklaring, als bedoeld in het tweede lid, wordt aan de houder overgelegd, voordat een persoon als bedoeld in het tweede lid, zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd, niet ouder dan twee maanden.
En daarnaast zijn nog de volgende algemene bepalingen in deze wetten opgenomen:
art. 1a WKO 1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regeling, met uitzondering van artikel 5, van toepassing, met dien verstande dat met de aanwezigheid van een partner geen rekening wordt gehouden in de kalendermaand waarin het partnerschap aanvangt of eindigt.
2. De uitvoering van toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Art. 49 WKO 2. Een houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
Art. 52 WKO Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Oordeel van de rechtbank
Uit bovenstaande wetgeving kan het volgende worden afgeleid.
De houder van een geregistreerd gastouderbureau brengt gastouderopvang tot stand. Voordat iemand als gastouder zijn werk kan aanvangen moet hij/zij in het bezit zijn van een
verklaring omtrent het gedrag, welke aan de houder van het gastouderbureau moet worden
overgelegd en die niet ouder mag zijn dan twee maanden. De opvang geschiedt op basis van
een schriftelijke overeenkomst. Nadat aan - onder andere - deze voorwaarden is voldaan kan de vraagouder (of het gastouderbureau namens die vraagouder) een tegemoetkoming in de kosten aanvragen, waarvoor in 2008 en 2009 een maximale uurvergoeding was vastgesteld van € 6,10.
Hieruit kan worden afgeleid dat, ook al was er voordat gastouderbureau [gastouderbureau] in beeld kwam bij de vraagouders (nog) geen sprake van betaling aan de gastouder(s), bij de ingang van het contract met het gastouderbureau wel moest zijn voldaan aan -onder andere - de volgende voorwaarden:
- -
er moest een schriftelijke overeenkomst zijn, en
- -
de gastouder moest voorafgaand aan de werkzaamheden in het bezit zijn van een
verklaring omtrent het gedrag.
Hiernaast werden er ook regels gesteld aan de veiligheid van de oppasomgeving en de
pedagogische voorwaarden voor het oppassen, maar daar ziet de tenlastelegging niet op.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande zonneklaar dat eerst nadat aan alle wettelijke voorwaarden was voldaan, de vraagouder, mits er daadwerkelijk kosten
werden gemaakt voor de gastouderopvang, een tegemoetkoming in die kosten kon
aanvragen: de kinderopvangtoeslag. Een andere uitleg van de wettelijke bepalingen, zoals die door de verdediging wordt voorgestaan en die inhoudt dat ook recht op kinderopvangtoeslag zou kunnen bestaan over een periode waarin door de ouders geen kosten werden gemaakt en voordat gastouderopvang plaatsvond door tussenkomst van en op basis van een schriftelijke overeenkomst met een geregistreerd gastouderbureau, is evident in strijd met de tekst van de bepalingen en met de doelstelling van de WKO.
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Uit de bevindingen van de FIOD met betrekking tot de klantdossiers, de eigen verklaring van verdachte, de verklaringen van de consulenten van [gastouderbureau] en de verklaringen van de verschillende vraag- en gastouders, blijkt dat het staande praktijk was bij [gastouderbureau]
om de overeenkomsten met vraag- en gastouders en de bij behorende
machtigingen te antedateren indien de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht werd
aangevraagd. Hoewel uit de stukken ook blijkt dat deze geschriften - in ieder geval voor wat
betreft de relevante onderdelen daarvan - werden opgemaakt door de consulenten van [gastouderbureau]
en niet door de verdachte zelf, is de rechtbank van oordeel dat de rol van de
verdachte bij het (laten) antedateren van de overeenkomsten en machtigingen van zodanig
gewicht was, dat van nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Het was
immers de verdachte die de digitale formulieren heeft ontwikkeld die door de consulenten
verplicht werden gebruikt bij het afsluiten van deze overeenkomsten, en waarin de
ingevoerde datum van aanvraag automatisch werd overgenomen als dagtekening van de
overeenkomst en machtiging. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van de consulenten en
andere medewerkers van [gastouderbureau] dat de verdachte hen er ook regelmatig op wees
dat de overeenkomsten en machtigingen van dezelfde datum moesten worden voorzien als de aanvraagdatum.
Gelet op de bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel
dat de overeenkomsten van de vraag- of gastouders met [gastouderbureau] (en de bijbehorende machtigingen) doelbewust met een valse ingangsdatum en een valse datum van ondertekening zijn opgemaakt. De stelling van verdachte dat aan de onjuiste dagtekening uitsluitend een fout in het digitale formulier ten grondslag lag, verhoudt zich niet met het zeer grote aantal, zowel in absolute zin als verhoudingsgewijs, overeenkomsten en machtigingen die van een (evident) onjuiste datum zijn voorzien.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze documenten een
bewijsbestemming hebben, nu zij konden dienen ter onderbouwing van hetgeen in de
aanvraag om kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst werd voorgewend, namelijk dat
overeenkomstig de wettelijke bepalingen al vanaf de beoogde ingangsdatum van de
kinderopvangtoeslag door tussenkomst van gastouderbureau [gastouderbureau] kinderopvang werd verleend. Dit geldt ook voor de machtigingen aangezien de informatie in die documenten de bewijsbestemming van de overeenkomsten versterkt.
Uit al het voorgaande kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de verdachte (in nauwe en bewuste samenwerking met de consulenten) bij het (laten) antedateren van de
betreffende documenten gehandeld heeft met het oogmerk een verkeerde voorstelling van
zaken te geven van de ingangsdatum van het contract van de vraag- en gastouders met [gastouderbureau]
.
(…)
De rechtbank is resumerend van oordeel dat verdachte dient te worden veroordeeld voor
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen overweegt het hof als volgt.
Het hof acht de verklaring van verdachte, inhoudende dat de onjuiste dagtekening van de bemiddelingsovereenkomsten per ongeluk is gebeurd omdat er na 1 juni 2008 een fout was ontstaan in de software, niet geloofwaardig. Bij bemiddelingsovereenkomsten waarvan vaststaat dat die vóór juni 2008 zijn getekend doet zich namelijk hetzelfde voor. Als voorbeeld wijst het hof op de formulieren D039 en D040. Als datum van ondertekening vermelden die formulieren 1 april 2008, terwijl getuige [getuige] (G012a) heeft verklaard dat die formulieren op 14 of 15 april 2008 zijn getekend.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
De omvang en ernst van de fraude is veel groter dan door de rechtbank is vastgesteld. Niet alleen de tegemoetkoming in de uren die werden gedeclareerd vóórdat een overeenkomst met [gastouderbureau] werd getekend werd ten onrechte aangevraagd. Ook tegemoetkoming voor de uren die ná het sluiten van de overeenkomst met [gastouderbureau] werden gedeclareerd is ten onrechte aangevraagd.
Het hof zal dit toelichten aan de hand van een voorbeeldberekening uit het dossier. Deze berekening is te vinden als document D043. Dit document ziet er zo uit:
KINDEROPVANGSUBSIDIE
Uitgangspunten op maandbasis
Deklaratie uren bij de belastingdienst 484 tarief €6,10 € 2.952
Per maand heeft u recht op de volgende subsidie: € 2.756
(op basis van de door u opgegeven inkomens, woonlasten en pensioenpremies)
De ouderbijdrage is derhalve € 197
Schenking krachtens leveringsvoorwaarden van oppas aan ouder € 197
De kosten voor de ouder zijn per saldo € 0
BETAALSCHEMA
Beschikbaar gesteld door fiscus: € 2.756
Vergoeding voor gastouderbureau € 407
Beschikbaar voor de oppas € 2.349
Sparen:
Beschikbaar voor:
Beschikbaar voor:
Beschikbaar voor:
Reserveren voor belastingbetaling voor de oppas€ 705 30%
Besteedbaar: € 1.644
Voor ouders € 822 50%
Resteert netto voor oppas € 822
Resumé:
Ouders ontvangen besteedbaar € 822 per maand
Oppas ontvangt voor belastingbetaling € 705 per maand
Oppas ontvangt besteedbaar € 822 per maand
Kinderen sparen € 0 per maand
Op het formulier is tevens in het gedeelte een betaalschema opgenomen waaruit volgt dat het geld van de fiscus wordt ontvangen door [gastouderbureau] die de tegemoetkoming onder inhouding van de vergoeding voor [gastouderbureau] doorbetaalt.
Alle zich in het dossier bevindende betaalschema’s hebben dezelfde structuur als het hierboven weergegeven voorbeeld. Overal is als uurtarief € 6,10 ingevuld (het maximum bedrag per uur dat gedeclareerd kan worden in het betreffende jaar), is vermeld dat de ouderbijdrage door de oppas krachtens leveringsvoorwaarden aan de vraagouders wordt geschonken en worden de percentages van 30% en 50% genoemd. De uiteindelijk in de formulieren opgenomen bedragen variëren uiteraard omdat die afhankelijk zijn van het aantal kinderen en het aantal uren. Ook wordt in een aantal gevallen in het formulier nog een schenking aan de kinderen opgenomen voor bijv. € 50 per kind per maand.
Het formulier is opgesteld door verdachte en door hem verstrekt aan de vertegenwoordigers van [gastouderbureau] ten behoeve van de werving van klanten.
Uit het dossier blijkt dat in geen enkele overeenkomst een uurtarief tussen vraagouder en gastouder (of tussen [gastouderbureau] en de gastouder) is overeengekomen. Veelal werd er al opgepast door de gastouder op grond van een familierelatie en werd daarvoor door de gastouder geen of een geringe vergoeding ontvangen. In die gevallen waarin, veelal pas na bemiddeling door [gastouderbureau] , wel aan de gastouder een vergoeding werd verstrekt, was dat of het in het betaalschema genoemde bedrag of het al van [gastouderbureau] ontvangen bedrag. In geen enkel geval is er sprake van dat de vraagouder daadwerkelijk alle gedeclareerde kosten maakt voor kinderopvang.
De regeling gaat er vanuit dat de vraagouder in het aangehaalde voorbeeld € 2.952 aan kosten maakt (inclusief de kosten van bemiddeling door het gastouderbureau die ook gedeclareerd kunnen worden) en na ontvangst van de toelage per saldo € 197 (de ouderbijdrage) aan kosten heeft gehad. Door de werkwijze van [gastouderbureau] heeft de vraagouder echter niet € 197 aan kosten, maar ontvangt deze nota bene € 822 per maand.
Het hoeft geen betoog dat dit evident in strijd is met het doel, de strekking en de tekst van de regeling. Verdachte vraagt met zijn bedrijf voor de vraagouders een vergoeding aan voor kosten die zij niet maken.
Verdachte heeft gesteld dat er geen sprake was van opzet. Hij meent dat de gastouders recht hadden op de vergoeding en dat zij die vervolgens mochten schenken aan de vraagouders of de kinderen waar zij op pasten. In ieder geval zou dat volgens verdachte een pleitbaar standpunt zijn en was er sprake van een verschoonbare dwaling over de uitleg van de regeling.
Het hof volgt verdachte niet. Uit een namens verdachte zelf in het geding gebrachte toelichting voor zijn medewerkers wordt er op gewezen dat er “op papier” betaald dient te worden aan de gastouders. Verder is opvallend dat in het schema wel rekening wordt gehouden met ongeveer 30% door de gastouder te betalen belasting over het bedrag dat in het schema genoemd wordt als beschikbaar voor oppas. Op geen enkele wijze wordt rekening gehouden met de belasting die de gastouder zou moeten betalen over het bedrag van de ouderbijdrage dat door de gastouder aan de vraagouder geschonken zou moeten worden volgens het schema. Dat er geen sprake is van een serieuze schenking blijkt ook uit het feit dat die schenking plaatsvindt “volgens leveringsvoorwaarden”. Nergens wordt door verdachte op de formulieren gewezen op de fiscale gevolgen van schenkingen. Daarnaast pasten de gastouders in zeer veel gevallen al op voor de vraagouders zonder er een vergoeding voor te willen hebben. Veelal wilde men die vergoeding ook niet in verband met de familierelatie. Verdachte heeft er nog op gewezen dat het de gastouders vrijstaat zelf te bepalen wat zij met de door hen ontvangen gelden doen. Daarbij gaat verdachte er echter aan voorbij dat door hem in het rekenschema van tevoren al is ingevuld wat er met de aan toelage ontvangen gelden zou dienen te gebeuren. De regeling laat geen ruimte voor het door verdachte ingenomen standpunt. Anders dan verdachte meent, kan daar geen misverstand over bestaan.
Verdachte stuurde zijn medewerkers op pad met overeenkomsten, machtigingen en berekeningsschema’s. Tevens gaf hij zijn medewerkers instructie. De in de tenlastelegging genoemde bescheiden zijn ook door de betrokkenen ingevuld conform die instructies en aan de hand van de schema’s. Er is daardoor in elk van die gevallen van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medewerkers en – in die gevallen waarin sprake is van opzet bij vraag- of gastouders – met de ouders.
Verdachte heeft met zijn wijze van handelen ook de vraagouders misleid. Hij deed het voorkomen als zouden de vraagouders recht hebben op een vergoeding waardoor zij zijn bewogen tot het afstaan van een deel van de vergoeding aan het gastouderbureau.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Het hof kan zich vinden in de volgende overwegingen van de rechtbank en neemt die over.
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het geld dat in de tenlastelegging
wordt bedoeld, van misdrijf afkomstig is. De rechtbank overweegt dat een duidelijke
criminele herkomst van het geld dat in de tenlastelegging wordt bedoeld, ontbreekt, in die zin dat op grond van de beschikbare stukken niet met zekerheid valt te zeggen uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig zou zijn. Volgens vaste rechtspraak kan het bestanddeel “uit enig misdrijf afkomstig” niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de
vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf
afkomstig is.
Uit de processtukken blijkt dat op de rekening van verdachte en de rekeningen van zijn
bedrijf [bedrijf] B.V. vanuit verschillende plaatsen in het land meerdere
kasstortingen zijn gedaan variërend van € 5.000,- tot € 20.000,- per keer. Het gaat in totaal
om 64 stortingen in een periode van twee maanden tijd. Verdachte heeft aangegeven dat hij
denkt dat deze stortingen gedaan zijn door [mededader 2] , een kennis uit de zakenwereld.
Van deze [mededader 2] heeft verdachte daarnaast in een restaurant een bedrag van E 100.000,- contant, in coupures van € 500,- ontvangen. Verdachte heeft niet gevraagd waar dit geld vandaan kwam en heeft het in gedeeltes contant op zijn eigen rekening(en) gestort. In totaal is een bedrag van € 410.000,- middels kasstortingen bijgeboekt op de rekeningen van verdachte en zijn bedrijf.
Op verzoek van [mededader 2] heeft verdachte vanaf de rekening(en) van zijn bedrijf twee
stortingen van € 50.000,- gedaan aan een voor hem onbekend bedrijf in Zwitserland.
Verdachte wist niet wat hiervan de reden was en heeft hier ook niet naar gevraagd. Hij
heeft een nota van deze betaling verzocht en heeft deze (valse) nota in de administratie van
zijn bedrijf opgenomen om daarmee de ontvangst en de betaling van het bedrag van
€ 100.000,- te kunnen verantwoorden.
Daarnaast heeft verdachte, eveneens op verzoek van [mededader 2] , een bedrag van in totaal
€ 360.000,- overgemaakt naar de rekening van een hem verder onbekende persoon genaamd
[mededader 1] ten behoeve van de aankoop van een pand in Brazilië. Dit deed verdachte nadat
een eerdere rechtstreekse overboeking naar Brazilië niet was geslaagd. Verdachte heeft
aangeven met deze transacties in totaal € 4.000,- te hebben verdiend
De rechtbank overweegt dat het zeer ongebruikelijk is om in een restaurant een bedrag van
€ 100.000,- in coupures van € 500,- die in het normale betalingsverkeer nauwelijks
voorkomen en waarvan bekend is dat deze bij misdaad vaak gebruikt worden, te ontvangen
en vervolgens zonder opgaaf van reden per bank voor een ander naar een buitenlandse firma over te boeken. Eveneens is het zeer ongebruikelijk, zo heeft verdachte zelf ook verklaard, om zonder vermelding van of duidelijkheid omtrent de herkomst ervan, een bedrag van ongeveer € 360.000,- in tientallen relatief kleine bedragen door kasstortingen gestort te krijgen en het totale bedrag vervolgens, tegen een fors bedrag aan commissie, over te maken op de rekening van een onbekend persoon ten behoeve van de aankoop van een pand in Brazilië.
In aanvulling op deze overwegingen merkt het hof het volgende op. Bij meerdere kasstortingen staat een omschrijving zoals “lening”, “terugbetaling lening” of “terugbetaling voorschot”. Verdachte heeft geen verklaring voor deze omschrijving, die niet strookt met de verklaring die hij heeft gegeven voor de geldstroom.
Volgens verdachte lukte het niet om via zijn rekening, c.q. die van zijn bedrijf, geld over te boeken naar Brazilië en is om die reden het geld door hem doorgeboekt naar de rekening van [mededader 1] . Uit de stukken blijkt dat op 5 mei 2008 voor het eerst door verdachte geld naar de rekening van [mededader 1] is overgeboekt. Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat nadien ook nog geld is gestort op rekeningen waarover hij de beschikking had in plaats van rechtstreekse storting of overboeking op de rekening van [mededader 1] .
Net als de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig was en dat het opzet van verdachte, op zijn minst in voorwaardelijke zin, daarop ook was gericht.
Nu verdachte in een korte periode meerdere bedragen op zijn rekening gestort heeft gekregen en heeft afgestort en in diezelfde periode meerdere overboekingen heeft gedaan, is sprake van het medeplegen van gewoontewitwassen.
Voorwaardelijke verzoeken
Door de verdediging zijn tijdens pleidooi verzoeken gedaan.
Het verzoek tot voeging van alle stukken uit de zaak tegen [mededader 2] wordt afgewezen. Het staat het openbaar ministerie vrij op grond van capaciteitsproblemen een keuze te maken tegen wie wel en niet nader onderzoek wordt verricht en wie wel of niet wordt vervolgd. Er is geen aanwijzing dat de keuze om tegen [mededader 2] geen verder onderzoek te verrichten op oneigenlijke gronden is gebaseerd. Evenmin is er aanleiding te veronderstellen dat er onder de stukken met betrekking tot [mededader 2] stukken aanwezig zijn die van belang zijn voor de zaak tegen verdachte.
Het verzoek tot het horen van getuigen/deskundigen wordt eveneens afgewezen. Uitleg van wetgeving is bij uitstek de taak van de rechter. Bijzondere omstandigheden die maken dat daarover deskundigen moeten worden gehoord zijn er niet.
De noodzaak tot het horen van getuigen is evenmin gebleken. Door de verdediging is aangegeven dat deze getuigen waarschijnlijk een ander licht doen schijnen op de motieven/handelwijze van verdachte. Er is niet concreet aangegeven welke vragen aan de getuigen gesteld dienen te worden en waarom en op welke onderdelen zij daarover een relevante verklaring kunnen afleggen. Daarnaast is het bij uitstek verdachte die iets kan zeggen over zijn eigen motieven. Het verzoek wordt afgewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair: hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 25 oktober 2009 in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen, bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen
D-039, D-040, D-178, D-179, D-183, D-196, D-197, D-236, D-237, D-268, D-269, D-276, D-277, D-330, D-342, D-343, D-377, D-378, D-381, D-406, D-407, D-496 en/of
D-498, zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben laten opmaken, dan wel heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben laten vervalsen, (telkens) met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid hierin dat verdachte en/of [naam] en/of één of meer andere(n) (telkens):
- op de bemiddelingsovereenkomsten en/of machtigingen een onjuiste datum en/of onjuiste data heeft/hebben opgenomen/laten opnemen;
3 primair: hij op één of meer tijdstippen in de periode van 31 oktober 2007 tot en met 25 oktober 2009 in de gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, inhoudende dat verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) hebben doen voorkomen:
A. dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag zonder dat er daadwerkelijk kosten werden gemaakt door de vraagouder voor de oppasouder, althans dat er recht bestond op kinderopvangtoeslag terwijl de hoogte van de kosten lager was dan de gevraagde kinderopvangtoeslag, en/of;
B. dat er een uurtarief tussen de oppasouder en de vraagouder was afgesproken, en/of;
C. dat de vraagouder en gastouder de kinderopvangtoeslag dusdanig konden verdelen dat iedereen er profijt van had en het de vraagouder geen geld zou kosten en hiermee vraagouder en gastouder werden overgehaald om kinderopvangtoeslag aan te vragen
(D-029a, D-086, D-361), en/of;
D. dat de vraagouder(s) en/of gastouder(s) voldeden aan de eisen gesteld in de Wet Kinderopvang en aanverwante regelingen en besluiten, zoals het hebben van een verklaring omtrent gedrag, en/of;
E. dat er, al dan niet met terugwerkende kracht, voor de diensten verleend in het kader van de oppasrelatie tussen de oppasouder, de vraagouder en het/de kind(eren), recht bestond op kinderopvangtoeslag, waardoor de belastingdienst is bewogen tot de afgifte van in totaal EUR 17.386.241,00 althans van enig geldbedrag, en/of waardoor de vraagouder(s) is/zijn bewogen tot de afgifte van EUR 0,70 en/of EUR 1,00 per oppasuur en/of tot het aangaan van een schuld, van in totaal EUR 17.386.241,00, althans van enig geldbedrag (AH-81) en/of het ter beschikking stellen van gegevens;
4: hij op één of meer tijdstippen in de periode van 28 maart 2008 tot en met 30 juni 2008 in de gemeente Midden-Drenthe en/of Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [mededader 1] en/of één of meer andere(n), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens):
A. van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 410.000 althans EUR 360.000, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats of de verplaatsing, verborgen of verhuld, dan wel verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is of wie het voorhanden heeft, en/of;
B. (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 410.000 althans EUR 360.000, verworven of voorhanden heeft/hebben gehad of heeft/hebben overgedragen of van een voorwerp gebruik heeft/hebben gemaakt,
door te storten en/of te ontvangen en/of te houden en/of op te nemen op/van rekeningnummer(s): [rekeningnummer 1] (t.n.v. [gastouderbureau] ) en/of [rekeningnummer 2] (t.n.v. [gastouderbureau] ) en/of [rekeningnummer 3] (t.n.v. [verdachte] e/o) en/of enig ander rekeningnummer, van diverse contante geldbedragen van EUR 1.500, EUR 5.000, EUR 9.500, EUR 10.000, EUR 13.000, EUR 13.500, EUR 14.500, EUR 20.000 EUR althans van enig(e) contant(e) geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van EUR 410.000 (D-672) en/of door van dit totaal bedrag van EUR 410.000 (D-672) een bedrag van 360.000 EUR (D-678) althans enig geldbedrag over te boeken en/of door te betalen naar bankrekening [rekeningnummer 4] (t.n.v. [mededader 1] ), ten behoeve van de aankoop van een appartement/woning in Brazilië, terwijl hij/zij wist(en) dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring, verdachte te veroordelen tot een (geheel) voorwaardelijke straf, althans een taakstraf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting. Verdachte heeft via zijn gastouderbureau [gastouderbureau] ouders benaderd met de vraag of zij ook van oppas gebruik maakten voor hun kind of kinderen. Indien dat het geval was, werd door de consulenten van [gastouderbureau] aan de ouders voorgehouden dat zij voor kinderopvangtoeslag in aanmerking konden komen als zij zich door middel van een overeenkomst bij het gastouderbureau aansloten. Tevens werd aan een groot aantal ouders voorgehouden dat de toeslag met terugwerkende kracht kon worden aangevraagd, ook al waren er in het verleden geen kosten gemaakt voor de oppas, was er destijds nog geen overeenkomst met een geregistreerd gastouderbureau en werd op het moment van aanvraag ook aan andere wettelijke voorwaarden nog niet voldaan. Vervolgens werden de overeenkomsten met de vraag- en gastouders geantedateerd, dat wil zeggen dat deze werden gedagtekend op de datum waarop met terugwerkende kracht de aanvraag om kinderopvangtoeslag werd gedaan. Op deze wijze werd tegenover de Belastingdienst voorgedaan alsof reeds vanaf de datum van aanvraag sprake was geweest van een overeenkomst met [gastouderbureau] , hetgeen voorwaarde was om voor de kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de in de bewezenverklaring beschreven werkwijze breed werd toegepast en niet beperkt was tot de in de bewezenverklaring genoemde gevallen. Daarmee mag en zal het hof bij de strafoplegging rekening houden.
Op grond van deze valse voorstelling van zaken heeft de Belastingdienst een aanzienlijk
bedrag aan kinderopvangtoeslag aan de betrokken ouders uitgekeerd, hoewel zij daar geen
recht op hadden. Een deel van dit geld vloeide in de vorm van bureaukosten naar [gastouderbureau] . Met de door bemiddeling van [gastouderbureau] aangevraagde toeslagen zijn vele miljoenen gemoeid.
Het handelen van verdachte is buitengewoon kwalijk te noemen. Via [gastouderbureau]
heeft hij op grote schaal misbruik gemaakt van een toeslagregeling, die bedoeld was om
werkende ouders te ondersteunen bij de opvang van hun kinderen. Ook veel ouders zijn uiteindelijk de dupe geworden, omdat zij het door de Belastingdienst ten onrechte verstrekte geld weer terug hebben moeten betalen. In dit verband illustratief voor de intentie waarmee verdachte heeft gehandeld, acht het hof de e-mail van verdachte aan [naam 2] van 27 oktober 2007, opgenomen in het dossier onder D-4661.. Daar komt bij dat verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen enkel inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen.
Voorts heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van in totaal € 410.000,--, door zijn rekeningen beschikbaar te stellen voor het ontvangen, storten en doorstorten van dat geld en door in zijn administratie documenten op te nemen waaruit zou moeten blijken dat het ging om legale overboekingen. Het witwassen van geld heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer en op de openbare orde. Daarnaast is witwassen een ondermijnend feit dat de maatschappij veel schade toebrengt. Met zijn handelen heeft verdachte meegewerkt aan het aan het zicht van justitie onttrekken van opbrengsten uit misdrijven.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor fraude. In deze oriëntatiepunten wordt bij een benadelingsbedrag van € 1.000.000,-- en hoger een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden of meer gehanteerd. Tegen deze achtergrond is relevant dat het benadelingsbedrag in deze zaak vele malen hoger is dan het in de oriëntatiepunten genoemde bedrag. Verder acht het hof van belang dat verdachte blijkens de bewezen verklaarde feiten zich op meerderlei vlak heeft begeven in financiële malversaties nu tussen enerzijds de feiten 1 en 3 en anderzijds feit 4 geen samenhang lijkt te bestaan.
Het hof houdt - in het voordeel van verdachte - rekening met het feit dat hij, zoals blijkt uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 augustus 2018, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 7 september 2018.
Aan verdachte zou door het hof een gevangenisstraf van 36 maanden zijn opgelegd indien zijn zaak binnen redelijke termijn zou zijn behandeld.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in eerste aanleg en in hoger beroep tezamen met ruim vier jaren is overschreden. Het hof is van oordeel dat deze ernstige overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, in het bijzonder gelet op voornoemde overschrijding van de redelijke termijn, acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 225, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover verdachte is vrijgesproken van het onder 1 ten aanzien van formulier D404 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 3 primair en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Muradov, griffier,
en op 10 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.A. Versteeg is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 10 oktober 2018.
Tegenwoordig:
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
B.J. Berendsen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑10‑2018