Hof Amsterdam, 21-10-2016, nr. 23-000461-16
ECLI:NL:GHAMS:2016:5096, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-10-2016
- Zaaknummer
23-000461-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:5096, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑10‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1130, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 21‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Hennepteelt
parketnummer: 23-000461-16
datum uitspraak: 21 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-710061-13 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 14 december 2012 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 422, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 14 december 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 3]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 230, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 14 december 2012 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk in een door hem, verdachte, gehuurde woning aan de [adres 2], een of meer kozijn(en) en/of wand(en) en/of vloer(en) en/of plafond(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door een of meer ra(a)m(en) dicht te timmeren en/of te kitten en/of een of meer gat(en) in/door (een) wand(en) en/of (een) plafond(s) te maken en/of (een grote hoeveelheid) water langs (een) wand(en) en/of over (een) vloer(en) te laten lopen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 14 december 2012 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) 422 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij op 14 december 2012 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 3]) 230 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 14 december 2012 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk in een door hem, verdachte, gehuurde woning aan de [adres 2], een of meer kozijn(en) en/of wand(en) en/of vloer(en) en/of plafond(s), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield en/of beschadigd, door een of meer ra(a)m(en) dicht te timmeren en/of te kitten en/of een of meer gat(en) in/door (een) wand(en) en/of (een) plafond(s) te maken en/of (een grote hoeveelheid) water langs (een) wand(en) en/of over (een) vloer(en) te laten lopen.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Bewijsverweer ten aanzien van feit 3
Ter terechtzitting heeft de raadsman – op gronden als nader weergegeven in zijn ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota – betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Op basis van de stukken kan immers niet worden vastgesteld dat de verdachte de vernielingen heeft gepleegd dan wel samen met anderen die vernielingen heeft gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
In de woning die de verdachte huurde aan de [adres 2] te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer is een hennepkwekrij opgezet en geëxploiteerd. De verdachte was de enige bewoner van de woning. Gelet hierop houdt het hof het ervoor dat de verdachte alleen verantwoordelijk is geweest voor de ter plaatse geconstateerde vernielingen en beschadigingen die klaarblijkelijk zijn veroorzaakt bij het opzetten van de hennepkwekerij. Dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen bij het opzetten van de hennepkwekerij is onvoldoende gemotiveerd gesteld en niet gebleken. Wat betreft het standpunt van de verdediging dat de verdachte onder druk van anderen zijn woning ter beschikking heeft gesteld voor de hennepkwekerij verwijst het hof naar hetgeen is overwogen onder het kopje ‘psychische overmacht’.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Psychische overmacht
Ter terechtzitting heeft de raadsman – op gronden als nader weergegeven in zijn ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota – betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte is bedreigd en onder druk is gezet de beide panden ter beschikking te stellen voor het kweken van hennep.
Het hof acht het door de verdediging gestelde niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft geen verdere gegevens van de personen overgelegd die hem zouden hebben bedreigd dan hun voornamen. De verdachte heeft geen aangifte van afpersing of bedreiging tegen de betreffende personen gedaan. Evenmin heeft de verdachte de hennepkwekerijen op enig moment anoniem gemeld, eventueel via tussenkomst van een vriend of familielid. De verdachte heeft zelfs zijn vader, die werkzaam is bij de marechaussee, niet ingelicht over de bedreigingen, terwijl hij zegt erg bang te zijn geweest voor de mannen en hoopte dat de hennepkwekerijen door de politie zouden worden ontdekt. Dat de verdachte erg bang was voor zijn bedreigers, staat evenwel haaks op de vele signalen die de verdachte zou hebben gegeven om ontdekt te worden en op zijn gestelde poging de oogst te vernietigen met spiritus. Daar komt bij dat ook uit de sms-contacten die zich in het dossier bevinden niet volgt dat sprake is geweest van enige bedreiging.
Het hof gaat voorbij aan de op 2 juni 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] nu deze verklaring eerst bijna 2,5 na de bewezenverklaarde periode zijn afgelegd en beide verklaringen (bijna volledig) zijn gebaseerd op hetgeen zij –de getuigen– van de verdachte hebben gehoord. Ook de door de verdediging overgelegde stukken van Mentaalbeheer zijn louter gebaseerd op de verklaring van de verdachte zodat deze stukken evenmin kunnen worden aangemerkt als een objectieve onderbouwing van zijn verhaal.
Het hof verwerpt het verweer.
Er is ook overigens geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uur, subsidiair 70 dagen hechtenis, waarvan 70 uur, subsidiair 35 dagen hechtenis voorwaardelijk.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft een grote hoeveelheid hennepplanten in twee verschillende woningen voorhanden gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in hennep een ontwrichtende werking heeft op de maatschappij en leidt tot andere vormen van crimineel gedrag.
Aan een van de door de verdachte gehuurde woningen is bovendien aanzienlijke schade toegebracht door het opzetten en in bedrijf houden van de illegale hennepkwekerij. De verdachte heeft zodoende misbruik gemaakt van het vertrouwen van de verhuurder van de woning en deze financieel benadeeld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2016 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Redelijke termijn
De verdachte is ter zake van het tenlastegelegde op 14 december 2012 in verzekering gesteld. De politierechter heeft op 23 september 2015 vonnis gewezen en dit hof wijst op 21 oktober 2016 arrest.
Het hof stelt op grond hiervan vast dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM ter grootte van ruim negen maanden. Hierdoor is inbreuk gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. Gelet evenwel op de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep zal het hof volstaan met de enkele constatering van deze inbreuk.
Alles afwegende, acht het hof een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Prins, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 oktober 2016.
mr. Van Rijn is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
[..............]