HR, 29-10-2013, nr. 12/01274
ECLI:NL:HR:2013:1072, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-10-2013
- Zaaknummer
12/01274
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1072, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1087, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:1087, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1072, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0417
Uitspraak 29‑10‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO. Ambtshalve: strafoplegging art. 197 (oud) Sr en terugkeerrichtlijn. HR stelt ECLI:NL:HR:2013:BY3151 en ECLI:NL:HR:2013:705 voorop. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het Hof zich ervan heeft vergewist dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen. HR vernietigt het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging.
Partij(en)
29 oktober 2013
Strafkamer
nr. 12/01274
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 november 2011, nummer 23/000080-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.
In zijn arrest van 21 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3151, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt wegens handelen in strijd met art. 197 (oud) Sr, zich ervan dient te vergewissen dat de stappen van de in de terugkeerrichtlijn vastgelegde terugkeerprocedure zijn doorlopen en daarvan in de motivering van zijn beslissing dient blijk te geven. De Hoge Raad heeft aanleiding gezien in zaken waarin de cassatieschriftuur is ingekomen vóór 21 mei 2013 de naleving van deze regels ambtshalve te onderzoeken (vgl. HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:705).
3.2.
Het Hof heeft de verdachte wegens handelen in strijd met art. 197 (oud) Sr veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het Hof zich ervan heeft vergewist dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen.
3.3.
Nu de cassatieschriftuur vóór 21 mei 2013 bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen, zal de Hoge Raad het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging ambtshalve vernietigen.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2013.
Conclusie 10‑09‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO. Ambtshalve: strafoplegging art. 197 (oud) Sr en terugkeerrichtlijn. HR stelt ECLI:NL:HR:2013:BY3151 en ECLI:NL:HR:2013:705 voorop. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het Hof zich ervan heeft vergewist dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen. HR vernietigt het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging.
Nr. 12/01274
Mr. Wortel
Zitting 10 september 2013
conclusie inzake
[verdachte]
1.1 Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld tegen een op 28 november 2011 uitgesproken arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij met aanvulling van gronden is bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Alkmaar van 5 januari 2011 waarbij de verdachte wegens ‘als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard’ is veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
1.2 Namens de verdachte heeft mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
2.1 Het middel klaagt over de verwerping van een verweer primair strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte, of subsidiair tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens overmacht dan wel afwezigheid van alle schuld.
2.2 Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof niet heeft beslist op het primaire onderdeel van het verweer mist het feitelijke grondslag. Dat verweer is in eerste aanleg verworpen, en door de bevestiging van het vonnis heeft het Hof zich met die beslissing verenigd.
2.3 In de bestreden uitspraak is voorts overwogen:
“Volgens de raadsman kan de verdachte Nederland niet verlaten. Hij stelt dat sprake is van een overmachtsituatie, dan wel van afwezigheid van alle schuld. Ter onderbouwing van het verweer heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte er alles aan heeft gedaan om Nederland te verlaten. Verder stelt hij dat de verdachte herhaaldelijk in vreemdelingenbewaring heeft gezeten en dat het Justitie niet is gelukt om de verdachte uit te zetten.
De advocaat-generaal heeft een en ander bestreden en zich op het standpunt gesteld dat het beroep op overmacht dan wel afwezigheid van alle schuld onvoldoende door de verdediging is onderbouwd.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Om overmacht dan wel afwezigheid van alle schuld aan te kunnen nemen, dient vast komen te staan dat de verdachte al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om Nederland te kunnen verlaten. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte geen identiteits- of reisdocumenten krijgt of kan krijgen van de Russische autoriteiten. Ter onderbouwing hiervan is een aantal stukken overgelegd - uitdraaien van kennelijk e-mailverkeer - waaronder een kennelijk van de Federale Migratiedienst van Rusland/ Bestuur van de Federale Migratiedienst voor de Republiek Tsjetsjenië afkomstig bericht van 21 april 2011. Hierin wordt meegedeeld dat de verdachte met de door hem opgegeven persoonlijke gegevens niet voorkomt als gedocumenteerd, geregistreerd, of verwijderd uit de registratie van de Republiek Tsjetsjenië. Evenmin beschikt de burgerlijke stand van die republiek over gegevens dat een geboorteakte van de verdachte is geregistreerd. Ten slotte wordt meegedeeld dat de door de verdachte genoemde straat niet in de door de verdachte genoemde stad voorkomt. Op grond van deze gegevens is kennelijk het hoofd van de consulaire afdeling van de Russische ambassade in Den Haag op 25 mei 2011 tot de conclusie gekomen dat het onmogelijk is vast te stellen of de verdachte al dan niet het staatsburgerschap heeft van de Russische Federatie.
Noch daargelaten dat de overgelegde stukken geen originelen betreffen, is van de zijde van de verdediging gesteld noch gebleken dat de verdachte na de ontvangst van de hiervoor genoemde stukken nog andere inspanningen heeft verricht om Nederland te kunnen verlaten, bijvoorbeeld door daartoe contact op te nemen met familieleden of andere personen en organisaties in zijn herkomstland, die hem daarbij behulpzaam zouden kunnen zijn. Niet valt uit te sluiten op grond van de thans voorhanden zijnde informatie, dat de verdachte, al dan niet per abuis, onvolledige of onjuiste gegevens heeft verstrekt aan de Russische autoriteiten.
Evenmin zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden aangevoerd die aan een vertrek uit Nederland in de weg staan of stonden.
Het verweer van de raadsman dat de verdachte niet uitzetbaar is, is evenmin aan de hand van stukken of anderszins onderbouwd.
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt mitsdien in al zijn onderdelen en in onderling verband en samenhang beschouwd, verworpen.”
2.4 Aldus heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte niet al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om Nederland te verlaten. Dat is bij de beoordeling van verweren als in deze zaak gevoerd een geschikte maatstaf. Overigens is dit oordeel niet onbegrijpelijk. In verdergaande mate kan het, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet worden onderzocht.
Het middel faalt.
3.1 Het middel leent zich voor toepassing van art. 81 RO.
3.2 Voortvarende (verdere) behandeling van dit beroep kan voorkomen dat de daarvoor geldende redelijke termijn wordt overschreden. Met die kanttekening strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
wnd A-G