ABRvS, 28-02-2007, nr. 200605014/1
ECLI:NL:RVS:2007:AZ9515
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-02-2007
- Zaaknummer
200605014/1
- LJN
AZ9515
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:AZ9515, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑02‑2007; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd (hierna: het college) [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Partij(en)
200605014/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Nijefurd,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Wûnseradiel,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Nijefurd,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], gemeente Nijefurd, en
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats[, gemeente Nijefurd,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1877 van de rechtbank Leeuwarden van 1 juni 2006 in het geding tussen:
1. [verzoekers sub 1],
2. [verzoeker sub 2],
3. [verzoeker sub 3] en
4. [verzoeker sub 4]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd (hierna: het college) [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 juli 2005 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 juli 2005 vernietigd.
Bij besluit van 11 oktober 2005 heeft het college de tegen het besluit van 20 december 2004 gemaakte bezwaren wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 17 juli 2006, van 5 oktober 2006 en van 9 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2006, heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 21 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2006, heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en van [vergunninghouder]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2007, waar [verzoekers sub 1] en [appellant sub 4], in persoon zijn verschenen, bijgestaan door [architect] b.n.a., en het college, vertegenwoordigd door J.D. Slager, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. [vergunninghouder] is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank [verzoeker sub 2], die sinds 1 april 2006 elders woonachtig is, terecht als belanghebbende heeft aangemerkt, nu op voorhand niet geheel valt uit te sluiten dat zij als gevolg van de verleende bouwvergunning schade heeft geleden. Om die reden is zij ook in dit geding als belanghebbende aan te merken.
2.2.
Het bouwplan ziet op het oprichten van een garage/berging met een oppervlakte van 52,8 m² bij een bestaande woning op het perceel. De garage/berging en de woning zijn door middel van een ruimte van 7 m² met elkaar verbonden.
2.3.
Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Tweede partiële herziening (van het) bestemmingsplan Workum - Oer de Dolte" (hierna: het bestemmingsplan).
2.3.1.
Bij uitspraak van 1 september 2005 in zaak nos. 05/1312 en 05/1364 heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bebouwingsvoorschriften en de op het perceel rustende bestemming. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet aannemelijk is dat de op te richten garage/berging anders zal worden gebruikt dan als bijgebouw bij een woning.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003 in zaak no. <a target="_blank" href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=4452'>200206222/1a> (AB 2003, 355) heeft de omstandigheid dat appellanten geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak van 1 september 2005 tot gevolg dat de rechtbank in de thans aangevallen uitspraak van de juistheid van dat oordeel diende uit te gaan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
In verband hiermede kan het hiervoor onder 2.3. vermelde betoog van appellanten in dit geding geen rol spelen en zal dit betoog dan ook verder buiten beschouwing worden gelaten.
2.4.
Voorts betogen appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het welstandsadvies van de welstandscommissie "Hûs en Hiem" (hierna: de welstandscommissie) van 1 december 2004 aan zijn beslissing om bouwvergunning te verlenen ten grondslag heeft mogen leggen.
2.4.1.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van deze wet.
2.4.2.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.4.3.
Bij advies van 1 december 2004 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd over het bouwplan. Bij brief van 25 mei 2005, gericht aan het college, vermeldt de voorzitter van de welstandscommissie expliciet dat de welstandscommissie rekening heeft gehouden met de geldende gemeentelijke welstandscriteria in de welstandsnota. Bij brief van 9 september 2005 heeft de welstandscommissie onder meer aangegeven dat de garage/berging vanwege de breedte van het perceel, het verhoudingsgewijs nevengeschikte volume, de afstemming van de dakhelling en de materiaalkeuze en de verbinding met de woning door middel van een ondergeschikt, platgedekt tussenlid zeker ook als een eenheid met de woning wordt ervaren en zich voldoende voegt in het bebouwingsbeeld.
In het welstandsadvies van 16 juni 2004 over een eerder bouwplan van [vergunninghouder] heeft de welstandscommissie voorgesteld de garage op het perceel naar achteren te plaatsen om de in dat advies geuite kritiek over de positie van de garage ten opzichte van de woning te ondervangen. Nu in het onderhavige bouwplan de garage/berging op het perceel ten opzichte van het eerdere bouwplan naar achteren is geplaatst, behoefde het college, anders dan appellanten betogen, niet nader te motiveren waarom voor het onderhavige bouwplan - in tegenstelling tot het bouwplan waarover op 16 juni 2004 is geadviseerd - een positief welstandsadvies is afgegeven.
2.4.4.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 januari 2006 in zaak no. <a target="_blank" href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=12611'>200502588/1a> dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het welstandsoordeel mag niet leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Het door appellanten overgelegde tegenadvies van [deskundigen], nader toegelicht bij brief van 3 oktober 2006 en ter zitting door [architect], richt zich met name tegen de massaliteit van het bouwplan en het aanmerken van de garage/berging als een aangebouwd bijgebouw in de zin van het bestemmingsplan. Nu dit tegenadvies zich hiermee richt tegen de uit het bestemmingsplan voortvloeiende mogelijkheden ter plaatse een garage/berging op te richten, wordt hieraan, gelet op het voorgaande, voorbijgegaan.
Voor zover voormeld tegenadvies zich daarnaast richt tegen het niet aanmerken van de achterzijde als voorgevel in verband met het zicht hierop, is vast komen te staan dat de welstandsnota hierin niet voorziet. Zoals ter zitting door [architect] is erkend, komt hetgeen zij dienaangaande in haar tegenadvies heeft aangegeven er op neer dat zij zich niet met de welstandsnota op dit punt kan vinden. Nu de welstandsnota als zodanig niet ter toetsing voorligt, doch juist als uitgangspunt voor de toetsing heeft te gelden, dient hieraan eveneens te worden voorbijgegaan.
In verband met het vorenstaande kan aan het tegenadvies niet dat gewicht worden toegekend dat appellanten daaraan toegekend wensen te zien.
2.4.5.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen. Met de door [verzoeker sub 1] overgelegde telefoonnotitie van zijn gesprek met de voorzitter van de welstandscommissie, ir. J.A.F.A. Timmermans, van 8 december 2005 zijn zulke gebreken niet aannemelijk gemaakt, mede gelet op de bij brief van 2 maart 2006 door ir. J.A.F.A. Timmermans gegeven nadere toelichting.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college het advies van 1 december 2004, nader gemotiveerd bij brief van 9 september 2005, aan zijn besluit om bouwvergunning te verlenen ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.4.6.
Nu door de gemeenteraad een welstandsnota is vastgesteld kan, gelet op artikel 12a in samenhang met artikel 44 van de Woningwet, hetgeen appellanten hebben aangevoerd omtrent de strijdigheid van het bouwplan met het beeldkwaliteitsplan niet leiden tot een ander oordeel, nog daargelaten de vraag of voor het plangebied een dergelijk plan is vastgesteld.
2.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, gelet op het onder 2.3.1. overwogene, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waar deze op rust.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillesen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007
328-499.