NJB 2019/1216:Aanwezigheidsrecht art. 6 EVRM en niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging bij schending van dit recht: niet-ontvankelijkverklaring wegens een vormverzuim komt slechts in uitzonderlijke situaties in aanmerking, zowel bij een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv maar ook indien het een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte betreft die niet onder het bereik van art. 359a Sv valt. In beide gevallen moet het in ieder geval gaan om een onherstelbaar vormverzuim onderscheidenlijk onherstelbare inbreuk. Nu het Hof i.c. niets heeft vastgesteld omtrent de (on)mogelijkheid het aanwezigheidsrecht van de verdachte alsnog te effectueren en daarmee evenmin over de vraag of sprake was van een onherstelbare inbreuk, is de niet-ontvankelijkverklaring reeds daarom niet begrijpelijk