Rb. Haarlem, 05-07-2011, nr. 175374-10-3761
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR6141, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
175374-10-3761
- LJN
BR6141
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR6141, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 05‑07‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3844, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
echtscheiding, alimentatie: draagkracht, de man heeft meerdere ondernemingen.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
echtscheiding/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: 175374/10-3761 O
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 5 juli 2011
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.A. Hupkes, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.F.A. Mutsaers, kantoorhoudende te Haarlem.
1. Procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw van 8 november 2010, ingekomen op diezelfde datum waarin echtscheiding met nevenvoorzieningen is verzocht;
- -
het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man van 22 november 2010;
- -
de brief van de advocaat van de vrouw van 20 januari 2011;
- -
het e-mailbericht van de advocaat van de man van 21 januari 2011;
- -
de brief van de advocaat van de vrouw van 17 februari 2011;
- -
het e-mailbericht van de advocaat van de man van 23 februari 2011;
- -
de brief van de advocaat van de vrouw van 10 maart 2011;
- -
de brief van de advocaat van de vrouw van 3 mei 2011;
- -
de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 11 mei 2011;
- -
het e-mailbericht van de advocaat van de man van 16 mei 2011;
- -
de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 18 mei 2011;
- -
de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 19 mei 2011;
- -
het e-mailbericht van de advocaat van de man van 19 mei 2011;
- -
het e-mailbericht van de advocaat van de man van 25 mei 2011;
- -
de brief, met bijlage, van de advocaat van de man van 20 juni 2011;
- -
de brief van de advocaat van de vrouw van 22 juni 2011.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 mei 2011 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. Hupkes en de man door mr. Mutsaers.
1.3
Bij voornoemde brief van 20 juni 2011 is een ouderschapsplan overgelegd.
2. Feiten en omstandigheden
2.1
Partijen zijn op [datum] 2006 te [plaats] met elkaar gehuwd.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [naam]:
- -
[naam minderjarige 1], geboren op [datum] 1997 in de gemeente [plaats];
- -
[naam minderjarige 2], geboren op [datum] 1999 in de gemeente [plaats],
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
2.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 14 oktober 2010 heeft deze rechtbank, voorzover hier van belang, beslist dat:
- -
de minderjarigen worden toevertrouwd aan de vrouw;
- -
de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning;
- -
de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te betalen van € 587,50 per maand per kind;
- -
de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen van € 6.000 per maand;
- -
de man en de minderjarigen gerechtigd zijn een weekend per veertien dagen omgang met elkaar te hebben, waarbij de vriendin van de man het eerste weekend niet aanwezig zal zijn, het daaropvolgend weekend gedurende een paar uren en het daaropvolgend weekend gedurende een paar uren en één nacht en vervolgens gedurende het hele weekend.
3. Beoordeling
3.1
Het verzoek tot echtscheiding kan, als onweersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
3.2
Tussen partijen zijn de volgende nevenvoorzieningen niet of niet langer in geschil:
- -
de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen;
- -
de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen;
- -
het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
De rechtbank zal beslissen op de wijze als door partijen aangegeven. Zij acht daarbij de nevenvoorzieningen met betrekking tot de minderjarigen niet strijdig met hun belang.
verdeling zorg- en opvoedingstaken (ook: omgangsregeling)
3.3
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn partijen tot overeenstemming gekomen. Deze overeenstemming is neergelegd in voornoemd ouderschapsplan. Het hiervoor bedoelde ouderschapsplan zal de rechtbank aanhechten. De rechtbank zal bepalen dat partijen, de één tegenover de ander, gehouden zijn dit na te leven.
de partnerbijdrage
3.4
De vrouw heeft verzocht een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 7.000 per maand.
3.5
De man heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
De man bestrijdt de juistheid van het door de vrouw overgelegde behoeftelijstje in het kader van de voorlopige voorzieningen. Een groot aantal uitgaven, zijn volgens de man niet gedaan. Partijen leefden volgens de man van het inkomen dat op zijn loonstrook staat. De man voert aan dat het netto besteedbaar gezinsinkomen afgerond € 4.500 netto per maand bedroeg. Na aftrek van de kosten van de kinderen resteert een behoefte aan de zijde van de vrouw van € 3.305 x 60% = € 1.983 netto per maand. De man voert aan dat de vrouw ten minste 20 uur per week kan werken waarmee zij ongeveer € 13.000 bruto per jaar inclusief vakantiegeld kan verdienen. Daarnaast kan de vrouw thuis, wanneer de kinderen niet haar directe aandacht behoeven, haar praktijk als schoonheidsspecialiste uitoefenen, waarmee zij meer dan € 5.000 bruto op jaarbasis kan verdienen.
behoefte vrouw
3.6
Voor de bepaling van de hoogte van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw dient de rechtbank rekening te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de vrouw redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechtbank op vorenbedoelde wijze is vastgesteld. Het gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk geeft een aanwijzing voor die welstand.
3.7
De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat partijen leefden van het inkomen van de man dat op zijn loonstrook staat, een overzicht van de uitgaven van partijen (productie 5 bij brief van 10 mei 2011) over de jaren 2008 en 2009 overgelegd. Uit het overzicht blijkt dat partijen in 2008 aan de huishouding € 87.560 en in 2009 € 96.848 hebben uitgegeven. De vrouw heeft de juistheid van het overzicht niet betwist en ter zitting verklaard dat een uitgavenpatroon van € 8.000 netto per maand zeker kan kloppen. Gezien het voorgaande zal de rechtbank bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw dan ook uitgaan van de uitgaven gedaan in 2009, nu partijen in november 2009 uit elkaar zijn gegaan en de vrouw haar behoefte zoals die zou moeten blijken uit het door haar overgelegde behoeftelijstje tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende nader heeft onderbouwd. Blijkens het overzicht bedroegen de uitgaven van partijen in dat jaar gemiddeld € 8.071 per maand. De man heeft aangevoerd dat in het overzicht geen rekening is gehouden met het belastingvoordeel, zodat uitgegaan moet worden van een bedrag van (€ 96.000 - € 12.000) € 84.000 netto per jaar. Gelet op de mate van welstand van partijen en de verklaring van de man dat binnen het gezin opgenomen werd wat nodig was, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een correctie, zodat zal worden uitgegaan van een gezinsinkomen van € 96.000 per jaar of € 8.000 netto per maand. Hierop komen de kosten van de minderjarigen van in totaal € 1.175 per maand in mindering. Dan resteert € 6.825 per maand ter besteding voor de man en de vrouw. Aangezien de splitsing van één huishouden in twee huishoudens extra kosten meebrengt, acht de rechtbank het redelijk de behoefte van de vrouw op 60% van het resterende bedrag te bepalen. De rechtbank berekent de behoefte van de vrouw dan ook op € 4.095 netto per maand.
Rekening houdende met de aan haar toekomende heffingskortingen (arbeidskorting, alleenstaande ouderkorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting), heeft de vrouw per saldo een netto behoefte van € 3.691 netto, omgerekend € 6.358 bruto per maand. Daarop komt haar eigen inkomen in mindering. Uit de door de vrouw overgelegde jaarrekening 2009 blijkt dat het resultaat in dat jaar van haar eenmanszaak, [naam eenmanszaak], € 2.937 bedroeg. De rechtbank is echter van oordeel dat rekening moet worden gehouden met een hogere verdiencapaciteit, gezien de leeftijd van de vrouw en de omstandigheid dat zij haar werkzaamheden kan afstemmen op de verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank zal uitgaan van een verdiencapaciteit van € 1.200 bruto per maand. De behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man bedraagt dan (€ 6.358 - € 1.200) € 5.158 bruto per maand. De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw (nog) niet verwacht kan worden dat zij, omdat zij het grootste deel van de zorg voor de kinderen heeft, haar werkzaamheden binnen afzienbare termijn zodanig zal kunnen uitbreiden, dat zij voor een groter gedeelte in de kosten van haar levensonderhoud zal kunnen voorzien.
draagkracht
3.8
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de besloten vennootschap [naam bv 1] op 31 maart 1996 is opgericht. De holding is voor 85% aandeelhouder in de besloten vennootschappen [naam bv 2] en [naam bv 3].
[naam bv 3] is op haar beurt voor 27,50% aandeelhouder in [naam bv 4]
3.9
De man heeft in 2010 een inkomen als directeur groot-aandeelhouder (dga)genoten van € 82.809 bruto.
Uit de overgelegde jaarstukken 2010 blijkt dat het resultaat na belastingen van [naam bv 1] in 2010 € 130.107 was en in 2009 € 469.036.
Het resultaat na belastingen van [naam bv 2] was in 2010 € 32.475 , in 2009 € 339.172 en in 2008 € 205.939. Het eigen vermogen bedroeg in 2008 € 743.305, in 2009 € 1.082.477 en in 2010 € 1.114.952.
Het resultaat na belastingen van [naam bv 3] was in 2010 € 503, in 2009 € 904 en in 2008 € 1.963.
3.10
De man heeft onder verwijzing naar de vermogensverklaring (productie 20 ) ondertekend op 30 januari 2008 betoogd dat zijn bedrijf door haar financier, de [naam bank], niet toegestaan is dividend uit te keren, zodat hiermee geen rekening mag worden gehouden bij de draagkrachtberekening.
3.11
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd en aangevoerd dat de man niet met informatie van de bank komt, zodat er vanuit kan worden gegaan dat de vennootschappen vrij kunnen putten uit hun reserves. Uit geen enkel stuk blijkt aan welke solvabiliteitseisen voldaan dient te worden en aan vrije reserves ontbreekt het de vennootschap niet, aldus de vrouw.
3.12
De rechtbank is van oordeel dat de man de noodzaak om de winsten ten gunste te brengen van de overige reserves en geen dividend uit te keren onvoldoende heeft onderbouwd. Tegen over de gemotiveerde betwisting door de vrouw had het op zijn weg gelegen om recente stukken in het geding te brengen waaruit deze noodzaak zou kunnen blijken. De ‘vermogensverklaring’ van de [naam bank] waarop de man zich beroept (productie 19 bij voorlopige voorzieningen) is ondertekend op 30 januari 2008 en derhalve gedateerd, temeer nu vast staat dat over 2007 een dividend is uitgekeerd van € 100.000 en in 2008 van € 120.000. Daarbij komt dat het eigen vermogen ieder boekjaar is gestegen en een groot percentage van het totale vermogen beslaat. Uit de jaarstukken 2010 van [naam bv 2] blijkt een verhouding eigen vermogen/ totaal vermogen van 0,46 ten opzichte van 0,44 in 2009. Van correcties op de jaarrekeningen is niet gebleken. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de [naam bank] aan de man, naast de reeds op de echtelijke woning rustende hypotheek, een nieuwe hypothecaire lening heeft verstrekt voor zijn nieuwe woning in [plaats], waaruit de rechtbank opmaakt dat (ruimschoots) aan de eisen van de bank wordt voldaan.
3.13
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het redelijk om gelet op de hoogte van de dividenduitkeringen in 2007 en 2008 van respectievelijk € 100.000 en € 120.000 aan de zijde van de man uit te gaan van het dga-salaris én een dividenduitkering van € 100.000 per jaar.
3.14
Bij de draagkrachtberekening houdt de rechtbank voorts rekening met de volgende bijtellingen of aftrekposten:
- -
premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 246 per maand;
- -
premie lijfrente van € 50 per maand.
Verder houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- -
algemene heffingskorting;
- -
arbeidskorting;
De rechtbank houdt tevens rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60.
Voorts worden de volgende niet, of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking genomen:
- -
de premie Zorgverzekeringswet van € 135, waarbij rekening wordt gehouden met het in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag;
- -
een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 587,50 per maand per kind en een fiscaal voordeel van € 116 per maand.
3.15
Ten aanzien van de lasten van de echtelijke woning ([adres]) wordt aan de zijde van de man gedurende het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de vrouw gedurende zes maanden na datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking rekening gehouden met de volgende door de man te betalen lasten te weten:
- -
een aftrekbare hypotheekrente van € 981 per maand;
- -
een niet aftrekbare hypotheekrente van € 981 per maand.
3.16
In geschil zijn de in aanmerking te nemen woonlasten van de man van de met zijn partner bewoonde woning aan de [adres]. De vrouw voert aan dat de man de woonlasten kan delen met zijn partner. Nu de man tegenover deze betwisting door de vrouw van de draagkracht van de man niet heeft onderbouwd dat zijn partner niet in eigen onderhoud kan voorzien, zal de rechtbank de fiscale aftrek bij de man in aanmerking nemen en de netto woonlast tussen de partners verdelen en rekening houden met de volgende woonlasten:
- -
een eigen woningforfait van € 3.553 op jaarbasis;
- -
een aftrekbare hypotheekrente van € 2.343 per maand;
- -
het forfait overige eigenaarslasten van € 95 per maand;
- -
premie levensverzekering van € 50 per maand;
- -
een bijdrage van de partner in de woonlasten van € 674 per maand.
3.17
De vrouw heeft aangevoerd dat de man geen commerciële huurafrekening heeft overgelegd van het appartement in Oostenrijk en dat om die reden uitgegaan dient te worden van € 14.000 inkomsten uit onroerende zaak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man met overlegging van de ‘Überschussrechnung’ en ‘Einkommensteuerbescheid 2008 en 2009’ (productie 23) voldoende onderbouwd dat de kosten hoger zijn dan de inkomsten uit verhuur, zodat geen rekening zal worden gehouden met inkomsten uit verhuur van het appartement in Oostenrijk.
3.18
Op grond van voormelde gegevens en rekening houdend met het te realiseren fiscaal voordeel wordt de man in staat geacht tot betaling van een partnerbijdrage van € 5.158 per maand. Ter voorkoming van de situatie dat de vrouw financieel in een gunstiger positie zal komen te verkeren dan de man gedurende de periode dat zij het voortgezet gebruik heeft van de echtelijke woning en de man de lasten van deze woning betaalt, zal de rechtbank een jusvergelijking maken, waarbij aan de zijde van de vrouw rekening wordt gehouden met inkomsten van € 1.200 per maand bruto alsmede:
- -
een eigen woningforfait van € 3.636;
- -
een inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van 5,65 % bij voornoemd inkomen
- -
een premie ziektekostenverzekering van € 150 per maand.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met een bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent en een draagkrachtpercentage van 60%.
3.19
Uit het voorgaande blijkt dat bij een partnerbijdrage van € 4.677 per maand de vrouw niet over meer vrije bestedingsruimte zal beschikken dan de man. De partnerbijdrage zal daarom op voormeld bedrag worden bepaald zolang de vrouw het voorgezet gebruik van de woning heeft en de man de lasten van deze woning betaalt.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1
Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2006 in de gemeente [plaats] met elkaar gehuwd.
4.2
Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [naam]:
- -
[naam minderjarige 1], geboren op [datum] 1997 in de gemeente [plaats];
- -
[naam minderjarige 2], geboren op [datum] 1999 in de gemeente [plaats],
is bij de vrouw.
4.3
Bepaalt dat partijen, de één tegenover de ander, gehouden zijn tot naleving van de door hen getroffen regelingen, zoals opgenomen in het door hen ondertekende ouderschapsplan. Een gewaarmerkte fotokopie van dit ouderschapsplan is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan in zoverre deel uit.
4.4
Bepaalt dat de vrouw, indien deze op de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de woning aan de [adres] nog bewoont, tegenover de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na die inschrijving voort te zetten.
4.5
Bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen telkens bij vooruitbetaling zal voldoen € 587,50 per maand per kind, met ingang van de datum waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De hiervoor vastgestelde bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
4.6
Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud telkens bij vooruitbetaling zal voldoen van € 4.677 per maand, met ingang van de datum waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en gedurende zes maanden dat de vrouw tegenover de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken na die inschrijving voort te zetten.
4.7
Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud telkens bij vooruitbetaling zal voldoen van € 5.158 per maand, na afloop van de zes maanden dat de vrouw tegenover de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken na de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand voort te zetten.
4.8
Verklaart deze beschikking, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad.
4.9
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Flipse, als voorzitter en mrs. C.A.M. van de Rest- van der Heijden en A.M. Ayal, als leden van deze kamer en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 5 juli 2011, in tegenwoordigheid van mr. M. Geschiere als griffier.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.