CRvB, 21-06-2006, nr. 04/2951 WAO, nr. 05/909 WAO
ECLI:NL:CRVB:2006:AX9605
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
21-06-2006
- Magistraten
Ch. van Voorst, M.S.E. Wulffraat-van Dijk, M.C. Bruning
- Zaaknummer
04/2951 WAO
05/909 WAO
- LJN
AX9605
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:AX9605, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 21‑06‑2006; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JB 2006/261
Uitspraak 21‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Verzoek om uitstel zitting ten onrechte afgewezen. Rechtbank heeft gehandeld in strijd met een goede procesorde. WAO-schatting. Belastbaarheid. Geschiktheid geselecteerde functies. Rechtsgevolgen.
Ch. van Voorst, M.S.E. Wulffraat-van Dijk, M.C. Bruning
Partij(en)
UITSPRAAK
op de hoger beroepen van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 5 april 2004, 03/2467 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 3 januari 2005, 04/2081 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
I. Procesverloop
Namens appellante heeft mr. E.E.M. Messink, advocaat te Arnhem, in beide gedingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bonnier, kantoorgenoot van mr. Messink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Smid.
II. Overwegingen
Appellante was voltijds werkzaam als sociaal pedagogisch hulpverlener via een uitzendbureau, toen zij op 18 maart 2002 uitviel met klachten van vermoeidheid, hoofdpijn, concentratiestoornissen en geheugenstoornissen samenhangend met een post-whiplashsyndroom. Op 7 januari 2003 is zij onderzocht door verzekeringsarts M.M. Schuckman, die mede op basis van informatie van de behandelend neuroloog fysieke en psychische beperkingen aannam, waaronder een urenbeperking tot 4 uur per dag, 20 uur per week, en die beperkingen vastlegde in een Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (KFML). Arbeidsdeskundige J.H. van den Bos berekende op basis van de parttime functies medewerker horeca, verkoper groothandel en telefonist, receptionist het verlies aan verdiencapaciteit van appellante op 48%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv appellante bij besluit van 14 maart 2003 per 17 maart 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 22 september 2003 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het tegen dit besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard op arbeidskundige gronden, het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op 58,7% en de arbeidsongeschiktheidsklasse nader vastgesteld op 55 tot 65%.
Op 21 januari 2004 is appellante in het kader van de eerstejaarsherbeoordeling onderzocht door verzekeringsarts L.H.M. Peters, die de psychische beperkingen ongewijzigd achtte maar de urenbeperking wijzigde in 6 uur per dag, 30 uur per week. Vervolgens is het verlies aan verdiencapaciteit van appellante bepaald op 40,9%. Bij besluit van 25 maart 2004 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 7 april 2004 vastgesteld op 35 tot 45%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 augustus 2004 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de tegen bestreden besluit 1 respectievelijk bestreden besluit 2 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
04/2951 WAO
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting van het beroep tegen bestreden besluit 1 bepaald op 1 april 2004. Op 31 maart 2004 heeft de gemachtigde van appellante de rechtbank telefonisch en per fax verzocht de zaak aan te houden, omdat zij wegens ziekte niet in staat was de zitting bij te wonen en geen van haar twee kantoorgenoten haar kon vervangen. Bij brief van eveneens 31 maart 2004 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Appellante is zonder haar gemachtigde ter zitting van de rechtbank verschenen en heeft de rechtbank nogmaals verzocht de behandeling van de zaak uit te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek niet gehonoreerd.
In artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat partijen zich door een gemachtigde kunnen laten bijstaan of vertegenwoordigen. Appellante heeft voor bijstand door een advocaat, werkzaam bij een klein advocatenkantoor (3 advocaten), gekozen. In het bijzonder bij een klein advocatenkantoor kan zich in geval van plotselinge ziekte van een van de advocaten de situatie voordoen dat geen van de collega's als vervanger kan optreden. In het onderhavige geval deed die situatie zich voor. Weliswaar is appellante zelf ter zitting verschenen, maar zij achtte zich niet in staat haar eigen belangen adequaat te behartigen en heeft daarom nogmaals verzocht om uitstel van de zitting. De Raad is van oordeel dat het in een dergelijke situatie op de weg van de rechtbank ligt de behandeling van de zaak ter zitting met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb te schorsen en een nieuwe zittingsdag vast te stellen. Door dit niet te doen heeft de rechtbank gehandeld in strijd met een goede procesorde. De Raad zal, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 8 januari 2002, LJN: AD9983, aangevallen uitspraak 1 op die grond vernietigen.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante de Raad verzocht de zaak niet terug te wijzen naar de rechtbank maar deze inhoudelijk af te doen. De Raad ziet geen aanleiding dit verzoek niet te honoreren.
De Raad is van oordeel dat bestreden besluit 1 berust op een adequate medische en arbeidskundige onderbouwing. Bezwaarverzekeringsarts F.J.J. van Gulick heeft de door verzekeringsarts Schuckman aangenomen beperkingen onderschreven. Bij dat oordeel heeft hij alle beschikbare medische informatie en zijn bevindingen op de hoorzitting betrokken. Appellante, die niet meer onder medische behandeling was en is, heeft geen nadere objectief medische informatie ingezonden. De Raad ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding om te oordelen dat de (bezwaar)verzekeringsarts de beperkingen van appellante heeft onderschat.
Bezwaararbeidsdeskundige J.K.J. Hettinga heeft de omvang van de maatgevende arbeid opnieuw vastgesteld en opnieuw functies geselecteerd, hetgeen heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Hettinga heeft de aanvaardbaarheid van de op de functiebelastingen van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies aangegeven overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante uitgebreid toegelicht. De Raad ziet geen aanleiding aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. Nu deze functies ook overigens voor appellante geschikt kunnen worden geacht, kan bestreden besluit 1 in stand blijven.
05/909 WAO
De Raad is van oordeel dat ook bestreden besluit 2 op een adequate medische en arbeidskundige onderbouwing berust. Ook dit besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek waarbij informatie van de behandelaars van appellante is betrokken. De Raad ziet geen aanleiding te oordelen dat met de per 7 april 2004 vastgestelde beperkingen, waaronder een urenbeperking tot 30 uur per week, de belastbaarheid van appellante is overschat. Appellante heeft geen enkel objectief medisch gegeven ingebracht dat haar claim onderbouwt dat zij een arbeidsduur van 30 uur in de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd niet aankan vanwege concentratieproblemen.
Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van bestreden besluit 2 stelt de Raad vast dat het Uwv noch primair, noch in bezwaar, noch in eerste aanleg een adequate toelichting heeft gegeven op de niet met de belastbaarheid van appellante matchende punten in de functiebelastingen van de aan dit besluit ten grondslag liggende functies. Gelet daarop zal de Raad onder verwijzing naar zijn uitspraken van 9 november 2004, LJN: AR4716 t/m 4719, zowel bestreden besluit 2 als aangevallen uitspraak 2 vernietigen.
Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv in hoger beroep adequaat heeft toegelicht dat de voor de schatting per 7 april 2004 gebruikte functies door appellante kunnen worden verricht. Gelet hierop ziet de Raad aanleiding om met toepassingen van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand te laten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.932,-.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraken;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 22 september 2003 ongegrond;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2004 gegrond;
Vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 augustus 2004 geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en hoger beroep tot een bedrag groot € 1.932,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 272,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006.
(get.) Ch. Van Voorst.
(get.) . A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen.