Rb. Zeeland-West-Brabant, 11-07-2023, nr. 21/619
ECLI:NL:RBZWB:2023:4607
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
11-07-2023
- Zaaknummer
21/619
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2023:4607, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11‑07‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/619
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats 1], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 december 2020.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 19 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 2] (de onroerende zaak) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 4.200.000 (de beschikking). Gelijktijdig met de waardevaststelling zijn aan belanghebbende ook de aanslagen in de onroerendezaakbelasting gebruiker en eigenaar en rioolheffing eigenaar en gebruiker van de gemeente Veere voor het jaar 2020 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Bij uitspraak buiten zitting van 2 februari 20221.heeft de rechtbank het beroep op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht kennelijk ongegrond verklaard.
1.5.
Bij uitspraak van 4 november 20222.heeft de rechtbank het verzet van belanghebbende daartegen gegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] en [taxateur] (taxateur).
Feiten
2. In de onroerende zaak, bouwjaar 1985, is het [X] gevestigd. Het hotel beschikt naast 45 hotelkamers over onder meer een restaurant, vergaderzalen, zwembad, sauna, fietsenstalling, tennisbaan en een helikopterlandingsplaats. De perceeloppervlakte bedraagt 13.850 m². De onroerende zaak is gelegen aan de kust tussen [plaats 2] en [plaats 3].
2.1.
Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hieruit volgt dat de WOZ-waarde voor de jaren 2018, 2019, en 2020 overeenkomstig het voorstel van de gemachtigde wordt vastgesteld op respectievelijk € 4.000.000, € 4.100.000 en € 4.200.000. In de vaststellingsovereenkomst is verder het volgende opgenomen: “(…) Voor de jaren 2018, 2019 en 2020 wordt bij de waardebepaling alleen uitgegaan van trendmatige aanpassing/marktontwikkeling. Tenzij sprake is van ver- of nieuwbouw (…).”
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de WOZ-waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Belanghebbende heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
Coronapandemie
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de vaststellingsovereenkomst normaliter bepalend zou zijn voor de waardering van de onroerende zaak.
5.1.
Belanghebbende stelt dat de coronapandemie een marktontwikkeling is waarmee op grond van de vaststellingsovereenkomst rekening moet worden gehouden.
5.2.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar stelling. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2019. Op dat moment was nog geen sprake van een coronapandemie. Hetzelfde geldt indien op grond van artikel 18, derde lid, onder c, van de Wet WOZ zou worden uitgegaan van de toestandsdatum 1 januari 2020.
Gebruikersheffingen
6. Belanghebbende heeft eerst ter zitting aangevoerd dat [B.V.] de gebruiker is van de onroerende zaak en belanghebbende hiervoor ten onrechte is aangeslagen.
6.1.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat voor de gebruikersheffing wordt aangesloten bij de registratie bij de Kamer van Koophandel. Van belanghebbende is geen verzoek om wijziging van de tenaamstelling ontvangen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze door belanghebbende eerst ter zitting aangevoerde stelling tardief is. Belanghebbende had deze stelling eerder in haar stukken naar voren kunnen en moeten brengen en had deze moeten onderbouwen.
Vergoeding van immateriële schade
7. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
Ter zitting bleek dat de gevraagde vergoeding toe zal komen aan de gemachtigde en niet aan belanghebbende. Onder deze omstandigheid ziet de rechtbank geen reden over te gaan tot het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade bij belanghebbende. In het midden kan nog blijven of er sprake is geweest van spanning en frustratie bij belanghebbende, een rechtspersoon, te meer nu ter zitting bleek dat zij de aanslag op basis van de vastgestelde waarde al had betaald en er voor gekozen heeft zich niet meer gebonden te achten aan de vaststellingsovereenkomst.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beschikking en de aanslagen gehandhaafd blijven.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 11 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑07‑2023