Rb. Zeeland-West-Brabant, 04-11-2022, nr. BRE-21, 619
ECLI:NL:RBZWB:2022:6443
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
04-11-2022
- Zaaknummer
BRE-21_619
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2022:6443, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04‑11‑2022; (Verzet)
Uitspraak 04‑11‑2022
Inhoudsindicatie
verzet gegrond; beroep ten onrechte vereenvoudigd afgedaan.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND- WEST- BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/619
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2022 op het verzet van
[belanghebbende] , te [plaats 1] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).
Procesverloop
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere van 23 december 2020, betreffende de in de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) vastgestelde waarde voor het kalenderjaar 2020 van het object [adres] te [plaats 2] , beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 2 februari 2022 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 21 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar hebben deelgenomen [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
Overwegingen
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht omdat er sprake is van een vaststellingsovereenkomst en de WOZ-waarde conform het compromis is vastgesteld.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep kennelijk ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat met belanghebbende een meerjarig compromis is afgesloten. Belanghebbende heeft dit ook niet betwist. Het bezwaar van belanghebbende tegen de – volgens het compromis – vastgestelde WOZ-waarde voor het object voor het jaar 2020 is daardoor ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld.
Bij brief van 18 oktober 2021 is aan belanghebbende gevraagd wat het procesbelang is bij (voortzetting van) de beroepsprocedure. Belanghebbende heeft aangevoerd dat er een totaal andere situatie is ontstaan door Covid-19 Corona en dat de oorspronkelijke omstandigheden dateren van voor Corona. Belanghebbende voegt daarbij een advies van de procureur-generaal aan de Hoge Raad toe, waarin de procureur-generaal Corona een gebrek en een onvoorziene omstandigheid noemt.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens kennelijk ongegrond verklaard.
Tijdens de verzetzitting heeft belanghebbende aangevoerd dat de Hoge Raad in de uitspraak van 24 december 2021 (alsnog) heeft geoordeeld dat Corona een onvoorziene omstandigheid is. Volgens belanghebbende kan hierdoor het compromis worden opengebroken. In de vaststellingsovereenkomst is het volgende opgenomen: “(…) Voor de jaren 2018, 2019 en 2020 wordt bij de waardebepaling alleen uitgegaan van trendmatige aanpassing/marktontwikkeling. Tenzij sprake is van ver- of nieuwbouw (…).” Volgens belanghebbende is corona een marktontwikkeling die geldt vanaf (in ieder geval) 12 maart 2020. Volgens belanghebbende is hier bij de uitspraak van de rechtbank geen rekening mee gehouden.
De rechtbank moet bij de beslissing op het verzet rekening houden met hetgeen in verzet naar voren wordt gebracht. De toetsing in verzet van een uitspraak die is gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Awb dient namelijk te gebeuren op basis van de in verzet beschikbare informatie. Hiertoe behoort ook informatie die eerst in die fase van het geding naar voren is gebracht (ex nunc). Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Als dat het geval is, dient de verzetzaak gegrond te worden verklaard opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat de argumenten die belanghebbende in verzet heeft aangevoerd aanleiding geven tot twijfel omtrent de juistheid van de kennelijk ongegrondverklaring van het beroep. Daaruit volgt dat de uitspraak van 2 februari 2022 niet in stand kan blijven. Het verzet wordt daarom gegrond verklaard. De in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De rechtbank ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van verzet. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van het verzet van belanghebbende tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 4 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open (artikel 28, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).