Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/3.3.2.1
3.3.2.1 Wanneer is er sprake van een schijnlening: criteria
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS585168:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Met andere woorden, er bestaat een discrepantie tussen de (economische) realiteit (dat is de commerciële of civielrechtelijke wil) en de fiscale wil. Haberham komt in Haberham, A.M.; Fiscale aspecten van vreemd vermogen versterkt door aandeelhouders, Fiscale monografieën nr. 65, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 193 tot een vergelijkbare conclusie.
Omwille van beperking van de omvang van dit onderzoek komt slechts een beperkt aantal van deze arresten beknopt aan de orde. Voor een overzicht en een behandeling van de jurisprudentie inzake schijnleningen tot 1993, verwijs ik naar Haberham, A.M.; Fiscale aspecten van vreemd vermogen verstrekt door aandeelhouders, Fiscale monografieën nr. 65, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 172-192. Opgemerkt zij dat ik bij de bespreking van de arresten dezelfde negatieve selectieprocedure aanhoud als Haberham. Deze procedure houdt in dat, tenzij expliciet komt vast te staan dat er sprake is van de uitzonderingen deelnemerschap of bodemloze put, ik er in geval van een herkwalificatie van uit ga, dat de uitzondering ‘schijn’ aan de orde was. Deze negatieve selectieprocedure is noodzakelijk, aangezien tot BNB 1988/217 geen vastomlijnd kader bestond. De gewezen
Hét criterium voor het aannemen van een schijnlening is dat de wil van de contract-sluitende partijen in werkelijkheid is gericht op een kapitaalverstrekking. Zonder deze ‘andersluidende wilsovereenstemming’ kan van een schijnhandeling geen sprake zijn.1 Een schijnhandeling is slechts aan de orde, indien beide bij de overeenkomst betrokken partijen iets anders tot stand willen brengen dan zij pretenderen.2
Het criterium van de ‘andersluidende wilsovereenstemming’ is echter geen objectief waarneembaar criterium. De invulling van dit criterium dient daarom plaats te vinden aan de hand van feiten en omstandigheden, die wel objectief waarneembaar zijn. In de volgende subparagraaf zal ik deze factoren uit de jurisprudentie proberen af te leiden.