ABRvS, 09-12-2020, nr. 201906920/1/A3
ECLI:NL:RVS:2020:2911
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-12-2020
- Zaaknummer
201906920/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:2911, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑12‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 april 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam het verzoek van [appellante] om inschrijving van de haar betreffende geboorteakte in de basisregistratie personen afgewezen. [appellante] staat sinds 6 februari 2015 in de brp geregistreerd met de naam [appellante], geboortedatum [geboortedatum] 1979 en geboorteplaats Kumasi, Ghana. Deze persoonsgegevens zijn gebaseerd op haar Ghanese paspoort. In de brp staan geen ouders van [appellante] geregistreerd. [appellante] heeft op 29 april 2015 een verzoek gedaan om haar Ghanese geboorteakte in te schrijven in de brp. De geboorteakte is afgegeven door de Ghanese autoriteiten en is gelegaliseerd. De gegevens in de geboorteakte komen overeen met de [appellante] betreffende persoonsgegevens in de brp. In de geboorteakte zijn daarnaast [persoon A] als moeder en [persoon B] als vader opgenomen.
201906920/1/A3.
Datum uitspraak: 9 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2019 in zaak nr. 18/5749 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2016 heeft het college het verzoek van [appellante] om inschrijving van de haar betreffende geboorteakte in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] staat sinds 6 februari 2015 in de brp geregistreerd met de naam [appellante], geboortedatum [geboortedatum] 1979 en geboorteplaats Kumasi, Ghana. Deze persoonsgegevens zijn gebaseerd op haar Ghanese paspoort. In de brp staan geen ouders van [appellante] geregistreerd. [appellante] heeft op 29 april 2015 een verzoek gedaan om haar Ghanese geboorteakte in te schrijven in de brp. De geboorteakte is afgegeven door de Ghanese autoriteiten en is gelegaliseerd. De gegevens in de geboorteakte komen overeen met de [appellante] betreffende persoonsgegevens in de brp. In de geboorteakte zijn daarnaast [persoon A] als moeder en [persoon B] als vader opgenomen.
Besluitvorming
2. Het college heeft het verzoek van [appellante] afgewezen bij het besluit van 13 april 2016 en heeft deze afwijzing bij besluit van 21 augustus 2018 gehandhaafd. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat het uitgangspunt is dat alleen de oorspronkelijke registratie van de geboorte in Ghana als rechtsgeldig moet worden beschouwd. [appellante] heeft zelf naar voren gebracht dat de overgelegde registratie niet de oorspronkelijke is omdat het afschrift dat zij had van de oorspronkelijke registratie verloren is gegaan bij een overstroming. In plaats van een nieuw afschrift van de oorspronkelijke registratie op te vragen heeft zij een afschrift van een nieuwe registratie overgelegd. Deze registratie is van 31 oktober 2001, ruim 22 jaar na haar geboorte. In deze nieuwe registratie is [persoon B] als vader vermeld, maar vast staat dat [Persoon B] haar oom is en [persoon C] haar biologische vader. Omdat het registreren van gegevens in de brp waarvan de inhoud mogelijk onjuist is, voorkomen moet worden en het weergeven van een onjuiste afstamming in strijd is met de Nederlandse rechtsorde, kan de geboorteakte uit 2001 niet worden ingeschreven in de brp, aldus het college.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de geboorteakte terecht niet heeft ingeschreven in de brp. Volgens [appellante] moet het college, als het twijfelt aan de inhoud van de geboorteakte, zelf onderzoek doen bij de Ghanese autoriteiten. De geboorteakte is namelijk afgegeven door de bevoegde autoriteiten en is gelegaliseerd. Volgens [appellante] kan de verzorging door [persoon B] na het overlijden van haar biologische vader worden beschouwd als een gewoonterechtelijke adoptie. Uit de geboorteakte uit 2001 blijkt ook dat de Ghanese autoriteiten daarmee akkoord zijn gegaan. Daarom is het verklaarbaar dat hij op de geboorteakte wordt genoemd als vader. Volgens [appellante] is het niet mogelijk voor haar om te bewijzen dat zij is geadopteerd.
Beoordeling
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1988), is het doel van de brp dat de daarin vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn.
Niet in geschil is dat de door [appellante] overgelegde geboorteakte een authentiek en rechtsgeldig document is, afgegeven door de bevoegde Ghanese autoriteiten. Het college is hiervan ook uitgegaan. Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3087, geldt voor een authentiek document dat de inhoud in beginsel juist is totdat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat dit niet het geval is. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college de onjuistheid van de inhoud van de geboorteakte aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel de gegevens die de persoon van [appellante] zelf betreffen, zoals haar naam, geboortedatum en plaats van de geboorte op de geboorteakte overeenkomen met de in de brp geregistreerde gegevens en met de gegevens op het door haar overgelegde Ghanese paspoort, is aannemelijk dat de in de geboorteakte opgenomen gegevens over haar vader onjuist zijn. Vast staat dat [persoon B] niet de biologische vader van [appellante] is. De biologische vader van [appellante] is [persoon C], de broer van [appellante]. De biologische vader is volgens de door [appellante] overgelegde verklaring van [persoon B] twintig jaar geleden overleden. Hierna is [appellante] bij [persoon B] gaan wonen. Volgens de verklaring heeft deze oom haar opleiding bekostigd en haar toestemming gegeven om - naast de naam van haar biologische vader - ook zijn achternaam te dragen. Anders dan [appellante] betoogt is hiermee niet aangetoond dat zij door [persoon B] is geadopteerd. De adoptie berust alleen op de enkele stelling van [appellante] en wordt verder met geen enkel gegeven onderbouwd. Dat de Ghanese autoriteiten kennelijk de tweede aangifte van geboorte van 31 oktober 2001 hebben geaccepteerd bewijst ook niet dat adoptie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Nu sprake is van twee registraties van de geboorte met een verschillende inhoud is het aan [appellante] om hiervoor een verklaring te geven en de juistheid van deze verklaring ook met stukken te onderbouwen. Anders dan [appellante] betoogt, bestond voor het college geen verplichting om onderzoek te doen naar de gestelde gewoonterechtelijke adoptie. Als het college de twijfel aan de juistheid van de inhoud van de geboorteakte aannemelijk heeft gemaakt, is het vervolgens aan [appellante] om die te ontkrachten. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de geboorteakte terecht niet in de brp heeft ingeschreven.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020
317-898.