Als bijlage B gevoegd bij de schriftelijke reactie van het openbaar ministerie op het klaagschrift.
HR, 21-12-2021, nr. 21/01449
ECLI:NL:HR:2021:1937
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-12-2021
- Zaaknummer
21/01449
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1937, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑12‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1218
ECLI:NL:PHR:2021:1218, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1937
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑12‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01449 Br
Datum 21 december 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 9 februari 2021, nummer RK 20/1729, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2021.
Conclusie 30‑11‑2021
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01449 Br
Zitting 30 november 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de klager.
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 9 februari 2021 de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van de diverse administratie (pagina 1, kavelnummer 039) en het beklag voor het overige ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank bij de beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, althans dat de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
In deze zaak heeft op 2 december 2020 een doorzoeking van de woning van de klager plaatsgevonden ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) dat is uitgevaardigd door de justitiële autoriteiten van Duitsland. Daarbij zijn diverse voorwerpen in beslag genomen, waaronder elektronische apparaten (gsm, computer, laptop), administratie en bank-en betaalpassen. Namens de klager is een klaagschrift op grond van art. 5.4.10 in verbinding met art. 552a Sv ingediend. De rechtbank heeft het beklag, met uitzondering van de diverse administratie (pagina 1, kavelnummer 039), ongegrond verklaard.
3.3.
Het onder 3.2 genoemde EOB1.houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Hierbij verzoek ik om tenuitvoerlegging van de volgende onderzoeksmaatregel(en) met inachtneming van de geheimhouding van het onderzoek en om toezending van het bewijsmateriaal dat als resultaat van de tenuitvoerlegging van het EOB is verkregen.
(…)Deel C: Uit te voeren onderzoeksmaatregel(en)(…)Doorzoeking van de woning van de beschuldigde in Venlo.
De doorzoeking is noodzakelijk, teneinde bewijsmiddelen te vinden, veilig te stellen en over te dragen, met name
stukken en voorwerpen, die inzicht geven betreffende de betrokkenheid bij het feit van de beschuldigde [klager], diens financiële situatie alsmede aangaande zijn auteurschap betreffende de vanuit het e-mail-account [geboortedatum] verstuurde e-mail berichten, met name schriftelijke stukken, notities betreffende transacties (tevens in cryptovaluta), bankrekeningstukken (met name bij de bankrekening [001] bij de Trustcom Financial UAB), e-mails en elektronische apparaten (mobiele telefoons, computers enz.).(…)Deel G: Gronden voor de uitvaardiging van het EOB1. Overzicht van de feiten(…)Overeenkomstig het opsporingsonderzoek tot dusver bestaat tegen de beschuldigde [klager], handelend tenminste tegenover het bedrijf [A] Gesellschaft mit beschränkter Haftung ([A] GmbH) onder de persoonsgegevens van de getuige [betrokkene 1] de verdenking van opzettelijk witwassen van geld (paragraaf 261 lid 1 cijfer 4 van het Duitse Wetboek van Strafrecht (StGB)).De getuige [betrokkene 1] is sedert 09 oktober 2019 rekeninghouder van de bankrekening [002] bij de Commerzbank Aktiengesellschaft. Op de bankrekening kwamen van de kant van twee verschillende personen gedurende de periode van 16 oktober 2019 tot en met 17 oktober 2019 in totaal tenminste de volgende bedragen binnen:- [benadeelde 1] 50.000 EUR (zes overschrijvingen)- [benadeelde 2] 5.000 EUR (één overschrijving)Totaal: 55.000 EURBovendien werd op 16/17 oktober 2019 gepoogd om nog twee overschrijvingen ten laste van de bankrekening van de benadeelde [benadeelde 2] ter hoogte van nog eens 5.000 EUR en nog eens 10.000 EUR ten bate van de bankrekening van de getuige [betrokkene 1] teweeg te brengen, hetgeen mislukte.Van de binnengekomen bedragen werd respectievelijk op dezelfde dag van het binnenkomen van de overschrijving 30.000 EUR op de bankrekening [003] bij de solarisBank, die als referentierekening voor voor de zogenaamde “Bison-App” dient, overgemaakt. Door middel van deze “Bison-App” kocht een onder de naam van de getuige [betrokkene 1] agerende onbekende persoon, waarbij het overeenkomstig de situatie aangaande de verdenking om de beschuldigde [klager] gaat, crypto-valuta bij de [A] GmbH, concreet Bitcoin (BTC), met een volume van 4,12 BTC. Deze dienden naar een andere Wallet (“portemonnee”) van een andere onbekende derde overgemaakt te worden. De [A] GmbH had dienaangaande inmiddels aangifte gedaan vanwege de verdenking van het witwassen van geld en heeft deze geplande transactie gestopt.Nog eens 25.100 EUR werd op een bankrekening van ene [betrokkene 2] bij de Fidor-Bank overgemaakt, van waaruit het geld tevens rechtstreeks in crypto-valuta overgemaakt werd. Inzoverre werd van de kant van de Fidor-Bank tevens aangifte gedaan vanwege de verdenking van het witwassen van geld bij de Duitse FIU, die ondertussen niet aan de strafvervolgingsautoriteiten doorgestuurd werd.Tot nu toe konden dankzij pandingsmaatregelen vermogenswaarden ter hoogte van circa 26.600 EUR voorlopig veiliggesteld worden.Er bestaat de verdenking dat de bovenstaand genoemde personen slachtoffer van beroepsmatige (computer-)oplichtingsfeiten (paragraaf 263a lid 1 en 2 c.q. paragraaf 263 lid 1 in combinatie met paragraaf 263 lid 3 cijfer 1 van het Duitse Wetboek van Strafrecht) zijn geworden. De benadeelden [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben respectievelijk aangifte gedaan, omdat hun bankrekeningen ten onrechte belast zijn. Het tot dusver vastgestelde gebeuren duidt erop dat er sprake van frauduleus gedrag is, met het oog op het niet alleen tijdelijke verkrijgen van niet onaanzienlijke inkomsten, in het nadeel van de verschillende benadeelde, van de kant van de nog onbekende dader. Het gebeuren laat conclusies toe dat de op naam van de getuige [betrokkene 1] geopende bankrekeningen slechts voor versluieringsdoeleinden voor het verdere overmaken van geld uit strafbare feiten geopend en gebruikt werd en dat dankzij de transacties via de bankrekeningen van de getuige [betrokkene 1] tenminste het veiligstellen van de winsten opgrond vande oplichting in gevaar gebracht wordt. De daadwerkelijk in het kader van het bijhouden van de op naam van de getuige [betrokkene 1] geopende bankrekeningen alsmede van de Wallet bij de [A] GmbH handelende personen staan om die reden tenminste onder de verdenking om het feit van opzettelijk witwassen van geld vervuld te hebben.Door middel van een e-mail vanuit het e-mail account “[geboortedatum]” van 23 juni 2020 vroeg een om te beginnen onbekende persoon om het uitbetalen van een vermeend nog bestaand crypto-valuta tegoed op een vermeend aan de getuige [betrokkene 1] toebehorende Litouwse bankrekening [001] bij de Trustcom Financial UAB. De feitelijke rekeninghouder van deze Litouwse bankrekening is de beschuldigde [klager], wiens juiste persoonsgegevens en adres als gegevens van de financiëel gerechtigden achterlegd zijn.Uit de bewaking van het e-mail account bleek dat gedurende de bewakingsperiode om te beginnen slechts toegang door IP-adressen werd verkregen, die bij Nederlandse aanbieders horen. De laatste keren dat toegang werd verkregen (op het laatst op 12 augustus 2020) hadden vanuit Duitse IP-adressen plaats, die bij het netwerk “VPN-Consumer-Network” horen, hetgeen op een doelgerichte versluiering van de identiteit duidt. De in Nederland ingeschreven beschuldigde [klager] werd overeenkomstig de informatie verstrekt door de Nederlandse autoriteiten op 08 augustus 2020 bij de luchthaven Amsterdam-Schiphol vanwege een SIS-opsporing gedurende de immigratie aangehouden en later voorwaardelijk vrijgelaten.Hieruit resulterend bestaat om die reden overeenkomstig de stand van het opsporingsonderzoek tot dusver tegen de beschuldigde [klager], handelend onder de persoonsgegevens van de getuige [betrokkene 1] de verdenking van opzettelijk witwassen van geld (paragraaf 261 lid 1 cijfer 4 van het Duitse Wetboek van Strafrecht (StGB)).Teneinde deze strafbare handelingen te kunnen bewijzen, zijn met name de door de beschuldigde actueel gebruikte elektronische apparaten noodzakelijk. Er dreigt bewijsmiddelverlies, aangezien de door de beschuldigde gebruikte elektronische apparaten bij de overlevering van de beschuldigde waarschijnlijk niet langer aanwezig zullen zijn.”
3.4.
Het ingediende klaagschrift houdt het volgende in:
“1. Op 2 december 2020 is onder klager, naar aanleiding van een rechtshulpverzoek vanuit Duitsland, een aantal voorwerpen in beslag genomen. Onder deze voorwerpen bevinden zich onder andere een ordner met correspondentie tussen klager en zijn Nederlandse en Duitse raadsmannen (zijnde geprivilegieerde contacten en dus geheimhouderstukken), administratie van klager zijn bedrijf [B], verschillende computers, meerdere bankkaarten op naam van klager en zijn bedrijf [B] en een GSM 1+, kleur zwart, met hierin twee simkaarten. De zaak is bekend onder parketnummer 03/702058-20. Dit klaagschrift strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen;
2. Klager heeft belang bij de teruggave van voornoemde voorwerpen. Hij voelt zich ernstig bezwaard door het beslag;
3. Gelet op het voorgaande verzoekt klager het klaagschrift gegrond te verklaren en de voorwerpen aan klager te doen teruggeven.”
3.5.
De schriftelijke reactie van het openbaar ministerie op het klaagschrift houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Wat betreft de ordner met correspondentie tussen klager en zijn raadsmannen, heeft de officier van justitie op 19 januari 2021 besloten dat deze ordner retour moet worden gegeven aan klager. De politie heeft de ordner in opdracht van het Openbaar Ministerie geretourneerd aan klager
op 20-01-2021 (zie bijlage C voor het bewijs van ontvangst).
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat het overige beslag gehandhaafd dient te blijven in afwachting van de uitkomst van het Duitse onderzoek. Dit omdat de goederen enkel in beslag zijn genomen ten behoeve van rechtshulp, gevraagd vanuit Duitsland.De Duitse autoriteiten wensen onderzoek te verrichten aan deze goederen, echter kunnen zij dit onderzoek pas doen zodra zij de goederen van ons ontvangen hebben. De overdracht vindt echter pas plaats nadat er onherroepelijk is beslist op het klaagschrift (zie art. 5.4.9 Sv). De goederen
zijn derhalve nog niet overgedragen aan Duitsland. Om die reden heeft er nog geen onderzoek kunnen plaatsvinden aan de in beslag genomen goederen voor de Duitse strafzaak.
Verder is het te vroeg om op de uitkomst van dat onderzoek te anticiperen. Er wordt dan ook verzocht om het beslag te laten voortduren en het klaagschrift ongegrond te verklaren, zodat de goederen zo spoedig mogelijk aan Duitsland kunnen worden overgedragen.
Eindconclusie
Het belang van strafvordering vordert het voortduren van het beslag. Om die reden is het verzoek tot teruggave van het beslag ongegrond.
Het beslag is terecht gelegd op de genoemde goederen en dient in stand te blijven.”
3.6.
Het proces-verbaal van de behandeling door de raadkamer houdt, voor zover van belang, nog het volgende in:
“Mr. Kuijpers voert aan:
Het klaagschrift strekt tot teruggave van diverse voorwerpen, zoals deze staan vermeld op de kavellijst d.d. 2 december 2020. Cliënt wordt door het beslag ernstig benadeeld doordat hij de inbeslaggenomen voorwerpen nodig heeft bij de werkzaamheden voor zijn bedrijf. De administratie en meerdere bankkaarten op naam van cliënt en op naam van het bedrijf van cliënt, te weten [B], zijn in beslag genomen. Onder de in beslag genomen voorwerpen bevindt zich tevens een ordner met correspondentie tussen mijn cliënt en zijn Nederlandse advocaat en zijn Duitse advocaat. Dit zijn geprivilegieerde contacten; de correspondentie is gevoerd met een geheimhouder. Deze ordner moet daarom worden teruggegeven.
Subsidiair, indien de klacht dat de teruggave uitblijft ongegrond moet worden verklaard, verzoekt cliënt om kopieën van de data, vastgelegd op de harde schijven.
De officier van justitie brengt naar voren:
Het beslag is gelegd in het kader van de uitvoering van een EOB. De wettelijke plicht tot overgave van het beslag aan de Duitse justitiële autoriteit verzet zich tegen teruggave. Naar verluidt is het Duitse onderzoek nog in volle gang. Ik verzet mij ook tegen het subsidiaire verzoek om kopieën van de data, vastgelegd op de harde schijven, gelet op de aard van de verdenking jegens de klager, te weten: het beroepsmatig begaan van oplichting met behulp van de computer.
De klager verklaart:
Ik heb niks te verbergen. Ik wil weer graag op de oude voet terug aan het werk. Zonder de in beslag genomen voorwerpen kan ik niet terug aan het werk, waardoor het moeilijk wordt om inkomsten te verwerven en ik deze nodig heb om te overleven.”
3.7.
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“1. De feiten en het verloop van de procedure
Op 2 december 2020 zijn, bij een doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris in het kader van de uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) afkomstig van de Duitse autoriteit, diverse voorwerpen in beslag genomen, op het woonadres van de klager aan de [a-straat 1] te [plaats].
Op 15 december 2020 is een klaagschrift ingediend. De rechtbank heeft het klaagschrift op 26 januari 2021 in raadkamer behandeld. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie en de klager, bijgestaan door mr. S.W. Kuijpers, die verklaart waar te nemen voor de raadsman.
In raadkamer is toegelicht dat het klaagschrift strekt tot teruggave van de navolgende voorwerpen als genoemd in de kavellijst d.d. 2 december 2020:
- een gsm, zwart, in hoesje briefjes en losse simkaart (pagina 1, kavelnummer 001);
- 1 pasje [B] (pagina 1, kavelnummer 037);
- diverse bank- en betaalpassen (pagina 1, kavelnummer 038);
- diverse administratie (pagina 1, kavelnummer 039);
- diverse pasjes/kaarten (pagina 3, kavelnummer 032);
- administratie (pagina 3, kavelnummer 034);
- administratie (pagina 3, kavelnummer 035);
- computer “Legion” zwart (pagina 4, kavelnummer 001);
- laptop “MSI”, inclusief voeding (pagina 4, kavelnummer 002);
- diverse betaal- en bankpassen (pagina 5, kavelnummer 014);
- 10 stuks betaal- en bankpassen (pagina 5, kavelnummer 015);
- diverse administratie (pagina 6, kavelnummer 020).
De standpunten
De klager heeft aangevoerd dat hij door de inbeslagname ernstig wordt benadeeld in de uitvoering van zijn bedrijfswerkzaamheden. De administratie en meerdere bankkaarten op naam van de klager en het bedrijf van de klager, te weten [B], zijn in beslag genomen. Onder de in beslag genomen voorwerpen bevinden zich tevens een ordner met correspondentie tussen klager en zijn Nederlandse en Duitse raadslieden. Dit zijn geprivilegieerde contacten en dus geheimhouderstukken die aan hem moeten worden terug gegeven.
Subsidiair heeft de klager verzocht om kopieën van de harde schijven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag is gelegd in het kader van de uitvoering van een EOB en dat het Duitse belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Het Duitse onderzoek is nog in volle gang. Terzake het subsidiaire verzoek van de klager om kopieën van de harde schijven heeft de officier van justitie zich verzet, gelet op de aard van de verdenking jegens de klager, te weten beroepsmatige computeroplichtingsfeiten.
3. De beoordeling
Ten aanzien van de diverse administratie (pagina 1, kavelnummer 039)
Gebleken is dat de in beslag genomen diverse administratie (pagina 1, kavelnummer 039) inmiddels is teruggegeven aan de klager. Op de kavellijst d.d. 2 december 2020 is immers onder dit kavelnummer aangetekend dat de officier van justitie mr. D.J.M.M. Weymar op 19 januari 2021 heeft besloten de zwarte ordner met daarop de tekst “[...] etc” terug te geven aan de beslagene.
Gelet hierop zal de rechtbank de klager, bij gebrek aan belang, niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Ten aanzien van de overige voorwerpen
In artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat op de beklagprocedure in het kader van een dergelijk beslag de artikelen 552a, eerste tot en met zesde lid, 552d, eerste en tweede lid, en 552e, eerste lid, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van de klaagschriften.
Nu een EOB, gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (hierna: De Richtlijn) alleen de inbeslagneming van goederen mogelijk maakt met het oog op bewijsverkrijging, dient de rechter in zaken waar beklag tegen de inbeslagname in het kader van een EOB is gedaan:
a) te beoordelen of het belang van strafvordering, te weten de waarheidsvinding, in de uitvaardigende staat, het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b) de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd.
Het strafbare feit waarvoor het EOB d.d. 12 oktober 2020 2020 is uitgevaardigd betreft witwassen.
Uit het EOB d.d. 12 oktober 2020 is onder andere gebleken dat de klager wordt verdacht van witwassen van de opbrengst van beroepsmatige (computer-)oplichting van bedragen van € 50.000,- en € 5.000,-, onder de naam [betrokkene 1]. De geldbedragen werden in cryptomunten uitbetaald via een bankrekening in Litouwen op naam van [betrokkene 1], maar feitelijk was deze rekening van de klager.
Gelet hierop vordert het Duitse belang van strafvordering het voortduren van het beslag, nu de in beslag genomen voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen.
De rechtbank merkt op dat de klager zich voor het verzoek om kopieën van de harde schijven dient te wenden tot het onderzoeksteam in de strafzaak. Voor een bevel tot het verstrekken van kopieën bestaat immers geen wettelijke grondslag.
4. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag ten aanzien van de diverse administratie (pagina 1, kavelnummer 039);
- verklaart het beklag voor het overige ongegrond.”
3.8.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de rechtbank in het onderhavige geval de maatstaf zoals verwoord in de beschikking van de Hoge Raad van 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 had moeten toepassen, namelijk of de voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. Ook wordt betoogd dat uit de bestreden beschikking niet kan volgen dat de rechtbank heeft vastgesteld of de inbeslaggenomen voorwerpen - waarop het klaagschrift ziet - het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. De omstandigheid dat de rechtbank wel heeft vastgesteld dat het Duitse belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, omdat de in beslag genomen voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, zou dit niet anders maken. Daarbij komt volgens de steller van het middel dat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen dat het EOB specifiek ziet op een verdenking van witwassen van de opbrengst van beroepsmatige (computer-)oplichting van bedragen van € 50.000,- en € 5.000,- onder de naam [betrokkene 1], dat die geldbedragen in cryptomunten werden uitbetaald via een bankrekening in Litouwen op naam van [betrokkene 1], maar deze rekening feitelijk van de klager was, terwijl door de klager (onder meer) is aangevoerd dat de inbeslaggenomen voorwerpen de (gehele) administratie van zijn onderneming omvat.
3.9.
In de onderhavige zaak zijn ter uitvoering van een EOB voorwerpen in beslag genomen en moest de rechtbank, gelet op artikel 5.4.10 lid 3 Sv in verbinding met artikel 552a Sv, beoordelen of die voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.2.
3.10.
Uit het onder 3.3 weergegeven EOB volgt dat de verzochte onderzoeksmaatregel van doorzoeking van de woning van de klager was gericht op het vinden, veiligstellen en overdragen van met name stukken en voorwerpen die inzicht geven over (i) de betrokkenheid van de klager bij het feit waarvan hij wordt verdacht; (ii) de financiële situatie van de klager; (iii) het auteurschap van de klager ten aanzien van de vanuit het e-mail-account [geboortedatum] verstuurde e-mail berichten, m.n. schriftelijke stukken, notities betreffende transacties (tevens in cryptovaluta); (iv) bankrekeningstukken (met name bij de bankrekening [001] bij de Trustcom Financial UAB); (v) e-mails en (vi) elektronische apparaten (mobiele telefoons, computers enz.). Wat betreft de jegens de klager bestaande verdenking heeft de rechtbank - kort gezegd - vastgesteld dat uit het EOB onder andere is gebleken dat de klager wordt verdacht van witwassen van de opbrengst van beroepsmatige (computer-)oplichting van bedragen van € 50.000,- en € 5.000,-, onder de naam [betrokkene 1], dat deze geldbedragen in cryptomunten werden uitbetaald via een bankrekening in Litouwen op naam van [betrokkene 1], maar deze rekening feitelijk van de klager was.
3.11.
De rechtbank heeft geoordeeld dat gelet op de in het EOB verwoorde verdenking van witwassen, het Duitse belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, omdat de in beslag genomen voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. In dit oordeel ligt mijns inziens in voldoende mate besloten dat de in beslag genomen voorwerpen bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (als bedoeld in art. 5.4.10 lid 3 Sv). Gelet op hetgeen onder 3.10 is overwogen, is dat oordeel ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij merk ik nog op dat niet alle volgens de kavellijst van 2 december 2020 onder de klager in beslag genomen voorwerpen (waaronder ook administratie van de onderneming van de klager) nog onderdeel van onderhavig beklag uitmaken, terwijl door de verdediging in raadkamer geen beroep is gedaan op de omstandigheid dat de nog wel aan de orde zijnde stukken geen bewijsmateriaal zouden betreffen waarop het EOB betrekking heeft.3.
3.12.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende motivering.
4. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑11‑2021
HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744, NJ 2021/289 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679, NJ 2021/290. Overigens werd in deze zaken een met de onderhavige zaak vergelijkbare maatstaf gehanteerd.
In het kader van de verlofprocedure van art. 552p lid 2 (oud) Sv heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de omstandigheid dat na een selectie op voor de uitvoering van het rechtshulpverzoek relevante voorwerpen of gegevens die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen niet met zekerheid valt uit te sluiten dat zich onder de voor overdracht in aanmerking komende voorwerpen of gegevens ook nog voorwerpen of gegevens bevinden die niet relevant zijn voor het met het rechtshulpverzoek beoogde doel, op zichzelf niet aan verlofverlening in de weg staat (HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:486).