Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/9.5.2
9.5.2 Smartengeld en dienstbetrekking
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor complicaties die kunnen rijzen in verband met winst uit onderneming als het gaat om een vergoeding voor letselschade aan een ondernemer Kapelle 1996, p. 114.
Vgl. voor een toewijzing van schadevergoeding in een dergelijk geval Walker v. Northumberland CC, NL/ 1994, 1659.
Zij heeft nogal wat pennen in beweging gebracht. Zie Weber 1992; De Kramer 1993; Roelofs 1994; Becker 1995; Rensema 1995 en Vollenbroek 1996.
In de praktijk is dat doorgaans aan de werknemer.
Zie hiervoor § 3.3.3.
Vgl. voor de eisen die worden gesteld aan het begrip 'persoonsaantasting' hiervoor hfdst. 5. Aan dergelijke eisen zal bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst op zichzelf niet snel zijn voldaan, zodat voor toekenning van een bedrag o.g.v. art. 6:106 doorgaans geen plaats zal zijn.
HR 29 juni 1983, bnb 1984, 2
Zie voor een overzicht van jurisprudentie en literatuur op dit terrein Fiscale encyclopedie De Vakstudie, Wet IB, art. 31, aant. 10.
Ook werd de vergoeding wel aangeduid als een vergoeding van 'in eer en goede naam geleden schade'. Vgl. HR 6 juli 1994, bnb 1994, 266, waarin de Hoge Raad aangaf dat voor aantasting van eer en goede naam niet is vereist dat die eer en goede naam bij derden zijn beschadigd. Schade door schending van de goede naam hoeft overigens bepaald niet steeds immateriële schade te zijn. Zie hiervoor § 4.2.4.
Aldus HR 26 mei 1993, bnb 1993, 233.
De last om te bewijzen dat dat niet het geval is, wordt doorgaans gelegd bij de belanghebbende. De vraag of een bepaalde vergoeding daadwerkelijk dient tot vergoeding van immateriële schade rekent de Hoge Raad tot waardering van de feiten. Vgl. HR 26 mei 1993, bnb 1993, 233.
Zie HR 14 april 1993, bnb 1993, 210, Hof Amsterdam 19 augustus 1993, v-N 1993, p. 4000 e.v. en Hof Amsterdam 12 oktober 1994, v-N 1995, p. 397.
Zie onder meer Hof 's-Gravenhage 29 september 1992, V-N 1993, p. 299 e.v. In dezelfde zin Rensema 1994, p. 14. In dat verband wordt wel gesproken van 'bovenbronnelijke fenomenen'. Zie Rensema 1994, p. 110 en Van Dijck 1996, p. 83.
Hetzelfde geldt voor andere wettelijke bepalingen die een recht op smartengeld erkennen.
In het kader van een dienstbetrekking kan op uiteenlopende wijzen schade ontstaan.1 Het kan daarbij - uiteraard - ook gaan om immateriële schade. In de eerste plaats kunnen in verband met de te verrichten arbeid ongevallen ontstaan. Voorzover de werkgever voor de gevolgen daarvan aansprakelijk is, is hij ook gehouden om in de in de wet bepaalde gevallen de immateriële schade te vergoeden.2 Ook op andere wijze kunnen handelingen van de werkgever (of van andere werknemers) evenwel schade veroorzaken. Men denke bijvoorbeeld aan ongewenste intimiteiten en aan veroorzaking van psychische schade door treiteren of door het voortdurend overladen van iemand met een onacceptabele hoeveelheid werk.3 Voorzover in die gevallen aansprakelijkheid kan worden aangenomen dient ook dan volgens de bepalingen van afdeling 6.1.10 te worden bepaald welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. In die gevallen kan weliswaar worden gezegd dat de schade verband houdt met de dienstbetrekking, maar in de gevallen waarin artikel 6:106 recht geeft op vergoeding van immateriële schade kan mijns inziens niet worden volgehouden dat de vergoeding zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten voordeel in de zin van de Wet IB kan worden aangemerkt. De vergoeding houdt dan immers onmiddellijk verband met ernstige personenschade en men zou kunnen zeggen dat dan het 'fiscaal causaal verband' met de bron ontbreekt.
Een afzonderlijke problematiek wordt gevormd door de beëindiging van de dienstbetiekking.4 Een dergelijke beëindiging kan op verschillende gronden plaatsvinden, waarbij dikwijls de mogelijkheid bestaat van de toekenning van een vergoeding aan een der partijen.5 Men denke aan de kennelijk onredelijke beëindiging (artikel 7:681), de ontbmding wegens gewichtige redenen (artikel 7:685) en aan de ontbinding wegens tekortkoming in de nakoming (artikel 7:686). In die gevallen waarin de wet een recht op schadevergoeding kent, zal tevens een recht op vergoeding van immateriële schade bestaan indien is voldaan aan de door afdeling 6.1.10 gestelde eisen. In dat verband vergt artikel 6:95 dat een wettelijke bepaling expliciet recht geeft op vergoeding van immateriële schade. De bepalingen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst doen dat niet met zoveel woorden, zodat moet worden aangenomen dat dient te zijn voldaan aan de meer algemene eisen die artikel 6:106 stelt met betrekking tot het bestaan van een recht op smartengeld.6 Het enkele feit dat men dikwijls (en soms ernstig) leed ondervindt van beëindiging van een dienstbetrekking valt daar niet onder.7 De zware eisen die dat artikel stelt brengen mee dat in de gevallen waarin wel recht bestaat op vergoeding van immateriële schade sprake zal zijn van betrekkelijk ernstige personenschade waarbij mijns inziens doorgaans tevens zal kunnen worden gesproken van handelen dat ook onafhankelijk van het bestaan van de contractuele relatie onrechtmatig is. In die gevallen zal kunnen worden aangenomen dat de vergoeding voor immateriële schade niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking, dat zij als daaruit genoten voordeel moet worden aangemerkt.8 Dat geldt derhalve niet voor de vergoeding die staat tegenover te derven inkomen of die de prijs vormt voor de beëindiging van het dienstverband. Deze zal steeds worden belast omdat zij onmiddellijk verband houdt met de dienstbetrekking als bron van inkomen, ongeacht hoe die vergoeding door partijen wordt bestempeld.
De jurisprudentie van de belastingrechter volgt het hier geschetste beeld in grote lijnen.9 In het verleden werden bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten door kantonrechters nogal eens forse bedragen toegewezen onder de benaming Vergoeding voor immateriële schade', vermoedelijk vooral vanuit de gedachte dat deze om die reden onbelast zouden blijven.10 Die praktijk is evenwel door de belastingrechter aan banden gelegd. Deze hoeft zich volgens de Hoge Raad niet gebonden te achten aan de kwalificatie van de vergoeding door de kantonrechter als 'vergoeding voor immateriële schade'11 en dient steeds zelfstandig te toetsen of de vergoeding zodanig verband houdt met de dienstbetrekking dat zij moet worden aangemerkt als te zijn genoten uit die dienstbetrekking.12 Ook wanneer wordt aangenomen dat daadwerkelijk immateriële schade is geleden, sluit dat belastingheffing over de vergoeding niet uit, omdat de vergoeding ook dan zodanig met de dienstbetrekking verband kan houden dat zij als daaruit genoten voordeel moet worden aangemerkt. Zo is het enkele feit dat iemand 'psychisch leed' ondervindt door de afwikkeling van de dienstbetrekking door onvrijwillig ontslag onvoldoende geacht om de vergoeding onbelast te laten.13 In de lagere jurisprudentie en in de literatuur is op dit terrein wel als criterium gehanteerd of het schadeveroorzakende handelen van de werkgever ook buiten de sfeer van de arbeidsverhouding als onrechtmatig jegens de belanghebbende is aan te merken.14 Het enthousiasme om op dit terrein betrekkelijk royale 'smartengelden' toe te kennen is als gevolg van deze jurisprudentie sterk afgenomen.
Aldus ontstaat mijns inziens het beeld dat de vergoeding voor immateriële schade op grond van artikel 6:10615 niet belastbaar is voor de inkomstenbelasting, ook niet wanneer de schade is toegebracht in het kader van een dienstbetrekking. Men denke bijvoorbeeld aan vergoedingen voor lichamelijk letsel, schending van eer en goede naam, ongewenste mtimiteiten en discriminatie. Vergoedingen in het kader van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst die schuilgaan onder de vlag van 'smartengeld', terwijl artikel 6:106 daarvoor geen grond biedt, lopen het risico te worden aangemerkt als 'prijs voor de beëindiging' en kunnen worden geacht zozeer verband te houden met de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten voordelen zullen worden belast.