Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-04-2015, nr. 21-002504-13
ECLI:NL:GHARL:2015:2965
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-04-2015
- Zaaknummer
21-002504-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:2965, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑04‑2015; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHARL:2014:8183, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑10‑2014; (Wraking)
ECLI:NL:GHARL:2013:6624, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑08‑2013; (Wraking)
- Vindplaatsen
EeR 2015, afl. 4, p. 151
Uitspraak 24‑04‑2015
Inhoudsindicatie
‘Utrechtse koevoetzaak’ Veroordeling wegens doodslag op echtgenote tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren. Vrijspraak van moord. Bijstelling conclusies deskundigen in hoger beroep. Onvoldoende aanwijzingen voorhanden om te concluderen dat verdachte anders heeft gehandeld dan op basis van een plotselinge emotie.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002504-13
Uitspraak d.d.: 24 april 2015
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 januari 2013 met parketnummer 16-655920-12 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 november 2014 en 13 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Koster, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te [plaats], gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg),
- met een breekijzer, althans een (soortgelijk en/of stomp) voorwerp, (meermalen) (met kracht) tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, en/of
- (met een voorwerp en/of met zijn, verdachtes, hand(en)) op de keel en/of de hals en/of de nek van die [slachtoffer] geslagen en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes hand(en)) de keel en/of de hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of de keel en/of de hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of samengedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, althans die [slachtoffer] gewurgd,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De discussie in hoger beroep heeft zicht toegespitst op de vraag of verdachte bij het doden van [slachtoffer] zijn echtgenote, heeft gehandeld met voorbedachte raad. Het hof overweegt daarover als volgt.
Op 10 juni 2012 is [slachtoffer]door geweld om het leven gekomen. Zij is dood in haar bed, in buikligging, onder een dekbed aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn echtgenote meermalen met een koevoet op het hoofd en de hals heeft geslagen terwijl zij in bed lag. Hij heeft steeds ontkend zijn echtgenote te hebben gewurgd.
Doodsoorzaak
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] zijn door dr. B. Kubat, arts en patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut, letsels aan het hoofd vastgesteld, die het gevolg waren van de inwerking van heftig, uitwendig, mechanisch, mogelijk kantig, botsend geweld op het hoofd. Uit onderzoek naar letseldatering is gebleken dat deze letsels enkele uren voor het overlijden zijn ontstaan. Het is zeer aannemelijk dat dit geweld heeft geleid tot vermindering of verlies van handelingsbekwaamheid door bewustzijnsverlies. Voorts heeft dr. Kubat bloeduitstortingen in de hals vastgesteld die het gevolg waren van inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend of botsend geweld op de hals (bijvoorbeeld wurgen of slaan). Dr. Kubat heeft in haar rapport van 12 december 2012 geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] zonder meer kan worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals (wurging) al dan niet in combinatie met de ernstige letsels aan het hoofd.
In hoger beroep is op verzoek van de verdediging nader onderzoek verricht. Drs. F.R.W. van de Goot, arts en (forensisch) patholoog, en drs. P.M.I. Van Driessche, arts en (forensisch) patholoog hebben in hun rapport van 8 april 2014 geconcludeerd, zakelijk weergegeven:
‘Alles overwegend kunnen aan de hand van de bevindingen van sectie en vervolgonderzoek de volgende doodsoorzaken worden overwogen:
Meermaals inwerking van mechanisch botsend geweld aan het hoofd heeft geleid tot zwelling van de hersenen, waarbij inklemming het overlijden kan verklaren;
Meermaals inwerking van mechanisch botsend geweld aan het hoofd heeft geleid tot zwelling van de hersenen en tot bewustzijnsverlies. Mogelijk heeft bewustzijnsverlies in buikligging geleid tot een verminderde zuurstofopname. Dit primair zuurstoftekort kan tezamen met de inklemming van de hersenen en hersenstam het overlijden verklaren;
Het valt niet uit te sluiten dat er samendrukkend mechanisch geweld is geweest aan de hals. Echter lijkt dit derde scenario op basis van de sectiebevindingen minder waarschijnlijk dan de twee hierboven afgegeven mogelijke scenario’s.’
Op respectievelijk 4 maart 2015 en 7 april 2015 zijn de deskundigen Kubat en Van Driessche en de deskundigen Niessen en Van de Goot gehoord door de raadsheer-commissaris. Tijdens haar verhoor heeft dr. Kubat haar eerdere conclusie anders geformuleerd en heeft zij aangegeven dat het overlijden van [slachtoffer] verklaard kan worden door geweld op de hals, al dan niet in combinatie met de letsels aan het hoofd, óf door verstikking, gelet op de positie bij het aantreffen, indien men ervan uitgaat dat de letsels aan het hoofd geleid hebben tot substantiële vermindering of verlies van het bewustzijn. De positie bij het aantreffen waar dr. Kubat op doelt, is de buikligging van het slachtoffer met haar gezicht grotendeels in het kussen.
Deskundige Van Driessche heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard zich te kunnen vinden in de herformulering van de conclusie die dr. Kubat had uitgesproken.
Gelet op het voorgaande kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [slachtoffer] door wurging is overleden. Het hof acht gelet op de bevindingen en conclusies van de deskundigen bewezen dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van het geweld dat met de koevoet door verdachte op haar is uitgeoefend.
Geen voorbedachten raad
De vraag die vervolgens aan de orde is, is of verdachte zijn echtgenote met voorbedachten rade met de koevoet heeft geslagen. Bij de beantwoording van die vraag heeft het hof in het bijzonder gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, waarin is overwogen dat “voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.”
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval - ook indien het zo zou zijn dat de koevoet niet naast of onder het bed van het slachtoffer lag, zoals verdachte heeft verklaard, maar dat verdachte deze uit de schuur zou hebben gehaald - er gelet op de inhoud van het dossier en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaringen onvoldoende aanwijzingen voorhanden zijn om te concluderen dat verdachte anders heeft gehandeld dan op basis van een plotselinge emotie.
Gelet hierop is niet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om zijn echtgenote van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van moord.
Het hof acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Onbetrouwbare verklaringen verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verhoormethoden, de omstandigheden waaronder de verhoren hebben plaatsgevonden en het gebrek aan actieve rechtsbijstand tijdens de verhoren hebben geleid tot het doen afleggen van onbetrouwbaar te achten verklaringen van verdachte. Op grond hiervan dienen de verklaringen van verdachte, zoals afgelegd tegenover de politie, uitgesloten te worden van het bewijs.
Het hof overweegt in dat verband dat gelet op de omstandigheid dat verdachte zowel tegenover de rechtbank als tegenover het hof heeft bekend dat hij zijn echtgenote met een koevoet heeft geslagen waardoor zij is komen te overlijden, de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs worden gebruikt en de omstandigheid dat het hof verdachte vrijspreekt van de voorbedachte raad, het verweer van de raadsvrouw geen bespreking behoeft.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2012 te [plaats], opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk
- met een breekijzermeermalen(met kracht) tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, en
- met een voorwerp op de hals van die [slachtoffer] geslagen
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte is hiertegen in hoger beroep gekomen.De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd verdachte te veroordelen wegens doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft - anders dan de rechtbank - bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft zijn echtgenote om het leven gebracht door haar, terwijl zij in bed lag, meermalen met een koevoet op het hoofd en de hals te slaan. Het door verdachte toegebrachte letsel heeft niet direct tot de dood van [slachtoffer] geleid. Verdachte heeft echter nagelaten hulp voor haar te halen.
Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft niet alleen het slachtoffer het leven ontnomen maar ook aan hun kinderen hun moeder. Verdachte heeft door zijn handelen aan de kinderen, andere familieleden en aan vrienden van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed toegebracht. Aan te nemen valt dat zij dat leed en de mede als gevolg daarvan ontstane psychische schade nog lang, mogelijk de rest van hun leven, zullen ervaren.
De ernst van het bewezenverklaarde en de wijze waarop dit is uitgevoerd, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen, en in de omgeving van het slachtoffer in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.Doodslag is één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven.
Het hof is dan ook van oordeel dat het door verdachte gepleegde feit een zeer ernstig feit is, waarvoor een aanzienlijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof ten gunste van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie hem betreffende, niet eerder is veroordeeld.Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de omtrent verdachte opgemaakte rapportage van P.E. Geurkink (psycholoog) en J.M.J.F. Offermans (psychiater), gedateerd 1 oktober 2012, onder meer inhoudende als conclusie van voormelde deskundigen - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een karakterneurotische ontwikkeling in het omgaan met gevoelens en hechting en dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd voor het tenlastegelegde. Het hof neemt voormelde conclusie over.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn, welke in de strafmaat verdisconteerd moet worden.
Het hof verwerpt dit verweer. De behandeling in hoger beroep heeft weliswaar enige tijd geduurd, te weten 2 jaar en 3 maanden tussen de datum van het instellen van het hoger beroep en de datum van de uitspraak van het hof, doch dit wordt gecompenseerd door de omstandigheid dat de behandeling in eerste aanleg relatief snel heeft plaatsgevonden, te weten ruim 7 maanden tussen de datum van het tenlastegelegde feit en de datum van het vonnis van de rechtbank.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 47.785,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 14.285,30, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting van het hof heeft de benadeelde partij de vordering verminderd tot een bedrag van € 41.285,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen erfgenamen van een overledene een vordering tot schadevergoeding indienen voor ter zake een hun onder algemene titel verkregen vordering. Daarnaast is in artikel 108, tweede lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat indien iemand die ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, de aansprakelijke verplicht is aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden. Deze persoon wordt eveneens in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemd.
Op grond van bovenstaande bepalingen is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor de begrafenis, de grafsteen en de bloemen voor toewijzing in aanmerking komen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor het geleden arbeidsverlies, de onderhoudskosten van het woonhuis en de kosten van de notaris met betrekking tot de verkoop van het woonhuis niet vallen onder de posten die ingevolge de hierboven genoemde bepalingen voor vergoeding in aanmerking komen, op grond waarvan de vordering voor dat deel dient te worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 7.785,30 (zevenduizend zevenhonderdvijfentachtig euro en dertig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 7.785,30 (zevenduizend zevenhonderdvijfentachtig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 73 (drieënzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 24 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Uitspraak 03‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Toewijzing wrakingsverzoek
Wrakingskamer
Parketnummer: 21-002504-13
Wrakingsnummer: 200.154.331
Uitspraakdatum: 3 oktober 2014
Beslissing gewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [PPC].
De procedure
Op 5 augustus 2013 is namens verzoeker om wraking verzocht van mr. R. de Groot. Dat verzoek is door de wrakingskamer op 27 augustus 2013 toegewezen. Op 4 juli 2014 is namens verzoeker om wraking verzocht van mr. M. Otte. Dat verzoek is door de wrakingskamer op 7 juli 2014, voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, afgewezen.
Ter terechtzitting van 7 juli 2014 is namens verzoeker om wraking verzocht van
mrs. M. Otte, B.J.J. Melssen en J.W. Rijkers. Deze raadsheren hebben niet in de wraking berust en hebben te kennen gegeven niet te willen worden gehoord.
De wrakingskamer heeft ter zitting van 19 september 2014 verzoeker en zijn raadsvrouw gehoord. De advocaat-generaal was op die zitting niet aanwezig.
Ontvankelijkheid
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Ter terechtzitting van 7 juli 2014 heeft het hof het verzoek van de verdediging om drie deskundigen te horen, afgewezen. De verdediging heeft betoogd dat die beslissing, mede gelet op de voorgeschiedenis, onbegrijpelijk is en betekent dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces. De van belang geachte feiten en omstandigheden die vóór de terechtzitting zijn voorgevallen en die deels ook aan de twee eerdere wrakingsverzoeken ten grondslag zijn gelegd, houden het volgende in.
Verzoeker is door de rechtbank tot een gevangenisstraf van 15 jaar veroordeeld wegens moord op zijn echtgenote. Verzoeker erkent dat hij zijn echtgenote om het leven heeft gebracht, maar de verdediging stelt zich op het standpunt dat niet van moord maar van doodslag sprake is, hetgeen in hoger beroep tot de oplegging van een aanzienlijk kortere vrijheidsstraf zou moeten leiden. Voor de keuze van de kwalificatie zijn de resultaten van het forensisch medisch onderzoek van doorslaggevend belang. De rechtbank heeft haar beslissing mede gegrond op de rapportage van de deskundige dr. Kubat. Tijdens de behandeling in hoger beroep is op - dringend - verzoek van de verdediging door de deskundigen dr. Van de Goot en drs. Van Driessche een contra-expertise verricht. De uitkomst van die contra-expertise onderbouwt - volgens de verdediging - het standpunt van verzoeker.
Bij e-mailbericht van 6 juni 2014 heeft advocaat-generaal mr. Grimbergen aan het hof laten weten dat de deskundige Van de Goot een contra-expertise heeft verricht, waarvan de uitkomsten afwijken van eerder door deskundigen uitgebrachte rapportages. Voor de uitkomst van de strafzaak kan een en ander naar de inschatting van de advocaat-generaal van groot belang zijn. Verder heeft de advocaat-generaal in die e-mail aangegeven dat hij contact heeft gehad met de raadsvrouw en dat zij het beiden noodzakelijk achten dat de deskundigen ter terechtzitting worden gehoord.
Bij brief van 26 juni 2014 heeft de raadsvrouw nogmaals (formeel) verzocht om de drie deskundigen ter terechtzitting van 7 juli 2014 te horen. In die brief heeft zij ook aangegeven dat ze op de hoogte is gesteld dat het hof heeft geïnformeerd naar de beschikbaarheid van de deskundigen om op de terechtzitting van 7 juli 2014 gehoord te kunnen worden en dat de uitkomst daarvan is dat dit niet het geval is. Bij e-mailbericht van 1 juli 2014 is namens de voorzitter aan de raadsvrouw bericht dat het verzoek voorlopig is afgewezen en het hof in beginsel koerst op een inhoudelijke behandeling van de zaak. Tevens is gevraagd of de raadsvrouwe gebruik wilde maken van een avondmaaltijd.
Het op 4 juli 2014 ingekomen verzoek tot wraking van mr. Otte is afgewezen, kort gezegd omdat sprake was van een voorlopige beslissing op een verzoek, die niet vooruitloopt op een door het hof als meervoudige kamer te nemen beslissing op de onderzoekswensen van verzoeker.
Ter terechtzitting van 7 juli 2014 heeft de raadsvrouw haar verzoek tot het horen van de drie deskundigen herhaald. Advocaat-generaal mr. Gonzales heeft geconcludeerd tot toewijzing van dat verzoek, waarbij ze heeft aangegeven dat de rechtbank zwaar heeft geleund op het rapport en de verklaring van de deskundige Kubat. De advocaat-generaal heeft voorts aangegeven dat de beide deskundigenrapportages op een aantal cruciale punten met elkaar in strijd zijn en dat het voor de waarheidsvinding van groot belang is dat de deskundigen ter terechtzitting van het hof worden gehoord. De advocaat-generaal heeft de deskundigen niet voor de terechtzitting van 7 juli 2014 opgeroepen omdat zij verhinderd waren.
Vervolgens heeft het hof op die terechtzitting het verzoek tot het horen van de drie deskundigen afgewezen.
Daarop heeft de raadsvrouw de wraking verzocht van de drie genoemde raadsheren, omdat haar cliënt uit de afwijzing van het verzoek de vrees heeft bekomen dat het hof vooringenomen is ten aanzien van de te beantwoorden vragen als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering. De reden van de wraking is gelegen in het feit dat de afwijzing van het verzoek om deskundigen te horen gebaseerd is op het oordeel dat het hof zich voldoende voorgelicht acht, terwijl sprake is van verschillende conclusies gebaseerd op dezelfde feiten.
Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer op 19 september 2014 gezegd dat hij vanaf het eerste moment het gevoel heeft dat het hof zijn oordeel al klaar heeft en dat hij geen eerlijk proces krijgt.
Het hof heeft hetzelfde verzoek van de verdediging vóór de terechtzitting van 7 juli 2014 (voorlopig) afgewezen, terwijl het - zonder de verdediging daarover te informeren - eerder wel aan de deskundigen had gevraagd of zij beschikbaar waren om op de terechtzitting van 7 juli 2014 te worden gehoord, hetgeen niet het geval bleek te zijn. Ook van belang is dat de advocaat-generaal het eens was met het verzoek om de deskundigen te horen. Ten slotte heeft de verdediging de omstandigheid genoemd dat het hof door gevoerde correspondentie en vanwege de plaatsing van de onderhavige strafzaak in het zogenaamde A12-project duidelijk heeft gemaakt dat het hof het een eenvoudige zaak vindt, hetgeen niet het geval is.
Namens verzoeker is geconcludeerd dat de bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat mrs. Otte, Melssen en Rijkers jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer stelt voorts voorop, dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen - de verzoeker onwelgevallige - (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen over (onder meer) het al dan niet horen van getuigen en deskundigen. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
De wrakingskamer overweegt met betrekking tot de aangevoerde wrakingsgronden als volgt.
De wrakingskamer stelt vast dat het hof een verzoek tot het horen van drie deskundigen heeft afgewezen, terwijl de verdediging en twee advocaten-generaal het horen van die deskundigen ter terechtzitting voor de waarheidsvinding van groot belang achtten. De wrakingskamer stelt ook vast dat hetgeen volgens de verdediging aan de terechtzitting van 7 juli 2014 is voorafgegaan, de zogenaamde voorgeschiedenis, door de verdediging correct is weergegeven. Het is echter een misvatting dat in het project A-12 uitsluitend eenvoudige zaken behandeld zouden worden.
Op grond van het bovenstaande is bij de verzoeker de vrees ontstaan dat de raadsheren om wier wraking is verzocht, de voortvarende afdoening van zijn zaak belangrijker vinden dan de mogelijk ontlastende resultaten van de contra-expertise en dat zij - om die reden - jegens hem een vooringenomenheid koesteren. De wrakingskamer is van oordeel dat de afwijzende beslissing van het hof - gelet op het standpunt van het openbaar ministerie en de op verschillende onderdelen moeilijk te begrijpen gang van zaken die aan de afwijzende beslissing is vooraf gegaan - een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat die bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden toegewezen.
BESLISSING
Het hof (wrakingskamer):
Wijst het verzoek tot wraking van mrs. M. Otte, B.J.J. Melssen en J.W. Rijkers toe.
Aldus gewezen door
mr. R. van den Heuvel, voorzitter,
mrs. M. Barels en R.F.C. Spek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok, griffier,
en op 3 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Uitspraak 27‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Toewijzing wrakingsverzoek
Wrakingskamer
Parketnummer: 21-002504-13
Wrakingsnummer: 200.131.387/01
Uitspraakdatum: 27 augustus 2013
Beslissing gewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [kliniek] te [plaats].
De procedure
Bij brief van 5 augustus 2013 is namens verzoeker om wraking verzocht van mr. R. de Groot. Mr. De Groot heeft bij e-mail van 14 augustus 2013 aangegeven dat hij niet in de wraking berust en dat hij er geen behoefte aan heeft om te worden gehoord bij de behandeling van het wrakingsverzoek. Voorts heeft hij in een notitie van 14 augustus 2013 een inhoudelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft ter zitting van 19 augustus 2013 gehoord de raadsvrouw van verzoeker en de advocaat-generaal, die heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Ontvankelijkheid
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Na enige correspondentie tussen de raadsvrouw en het hof over het indienen van onderzoekswensen door de raadsvrouw, is op 3 juni 2013 door het ressortsparket aan de raadsvrouw doorgegeven dat de zaak inhoudelijk zal worden behandeld op 27 september 2013. Deze zittingsdatum is niet in overleg met de raadsvrouw tot stand gekomen. De raadsvrouw heeft daarop direct aan het hof en het ressortsparket laten weten op die dag verhinderd te zijn. De raadsvrouw heeft bij brief van 11 juli 2013 haar onderzoekswensen ingediend. Bij brief van 24 juli 2013 heeft het hof de raadsvrouw laten weten dat zij haar verzoeken ter terechtzitting van 27 september 2013 kan doen en dat zij er rekening mee dient te houden dat de zaak op die terechtzitting inhoudelijk behandeld zal worden; in dat geval zal dus ook gerekwireerd en gepleit worden. Bij brief van 25 juli 2013 heeft de raadsvrouw nogmaals laten weten dat zij op 27 september 2013 verhinderd is. Voorts heeft zij in die brief verzocht om - gelet op haar verzoeken - een regiezitting te plannen. Bij brief van 30 juli 2013 heeft mr. De Groot aan de raadsvrouw bericht dat de onderhavige zaak naar het oordeel van het hof niet gecompliceerd is, waarbij hij heeft verwezen naar de lengte van het vonnis van de rechtbank. Namens verzoeker is geconcludeerd dat de bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat mr De Groot jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer stelt voorts voorop, dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, beslissingen te nemen over (onder meer) de planning van de zaak. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
Ter zitting heeft de raadsvrouw erkend dat het niet nakomen van afspraken van haar zijde mogelijk heeft geleid tot het vasthouden aan de vastgestelde datum voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Uit de inhoud van de brief van mr. De Groot van 30 juli 2013 blijkt naar haar mening echter dat niet slechts organisatorische maar ook inhoudelijke redenen aan zijn beslissingen ten grondslag hebben gelegen.
De wrakingskamer overweegt met betrekking tot de aangevoerde wrakingsgronden als volgt.
Verzoeker is door de rechtbank tot een gevangenisstraf van 15 jaar veroordeeld wegens moord op zijn echtgenote. Verzoeker erkent dat hij zijn echtgenote om het leven heeft gebracht, maar de verdediging stelt zich op het standpunt dat niet van moord maar van doodslag sprake is, hetgeen in hoger beroep tot de oplegging van een aanzienlijk kortere vrijheidsstraf zou moeten leiden. Voor de keuze van de kwalificatie zijn de resultaten van het forensisch medisch onderzoek van groot belang.
Mr. De Groot heeft in zijn brief van 30 juli 2013 aan de raadsvrouw van verzoeker medegedeeld dat naar het oordeel “van het hof” haar brief van 25 juli 2013 geen aanleiding geeft het eerdere standpunt te herzien en dat de zaak niet gecompliceerd is. Mr. De Groot heeft daarbij verwezen naar (de geringe lengte van) het rechtbankvonnis.
Dit is naar het oordeel van de wrakingskamer opmerkelijk te noemen, aangezien de procedure in appel nu juist - in beginsel - ertoe dient de zaak opnieuw te onderzoeken en te beoordelen. In dat licht bezien - en nog daargelaten dat de lengte van een vonnis niets hoeft te zeggen over de complexiteit van een zaak - is de wrakingskamer van oordeel dat deze
- kennelijk namens de gehele strafkamer gemaakte - opmerking van mr. De Groot over de geringe complexiteit van de zaak onder verwijzing naar het bestreden rechtbankvonnis, een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees dat mr. De Groot jegens hem een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Dit geldt te meer nu, naar objectieve maatstaven gesproken, in de gemaakte opmerking een (voor verzoeker negatief) oordeel besloten zou kunnen liggen omtrent de inmiddels door de raadsvrouw ingediende, van een uitgebreide motivering voorziene, onderzoekswensen.
Deze vrees bij verzoeker is naar het oordeel van de wrakingskamer mede gevoed door de gang van zaken met betrekking tot de planning van de zaak. De zittingsdatum in deze zaak, waarbij grote belangen voor verzoeker op het spel staan, is namelijk gepland zonder enig overleg met de raadsvrouw. Aan deze datum is vervolgens onverkort vastgehouden, ook nadat de raadsvrouw (meermalen) had aangegeven dat zij op die dag verhinderd is. De wrakingskamer merkt daarbij overigens op dat de stelling van de raadsvrouw ter zitting, dat uit de bijlage 1 bij de notitie van mr. De Groot blijkt dat het ressortsparket bij het vaststellen van de zittingsdag reeds bekend was met haar verhindering op 27 september 2013, berust op een onjuiste lezing van die bijlage, gezien de tijdsvolgorde waarin de in die bijlage afgedrukte elektronische berichten zijn verzonden.
Daar komt ten slotte nog bij dat door mr. De Groot om (gezien de verzoeken) niet goed te begrijpen redenen is besloten om geen regiezitting te plannen.
Op grond van het vorenoverwogene zal het wrakingsverzoek worden toegewezen.
BESLISSING
Het hof (wrakingskamer):
Wijst het verzoek tot wraking van mr. R. de Groot toe.
Aldus gewezen door
mr. R. van den Heuvel, voorzitter,
mrs. J.P.M. Kooijmans en R. den Ouden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok, griffier,
en op 27 augustus 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.