CRvB, 28-02-2018, nr. 15-5940 WIA-T
ECLI:NL:CRVB:2018:578
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-02-2018
- Zaaknummer
15-5940 WIA-T
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2018:578, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑02‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij. Herziening en terugvordering WIA-uitkering. Boete. Niet gemelde inkomsten uit hennepkwekerij. Uit het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) blijkt dat de opbrengst van hennep € 3,28 per gram bedraagt. Bij de berekening van de opbrengst van appellant is de politie op grond van informatie van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise (NND) evenwel uitgegaan van een opbrengst van € 5,58 per gram hennep. Het Uwv heeft uitdrukkelijk gesteld voor de schatting van de inkomsten te zijn uitgegaan van de uitgangspunten zoals die zijn terug te vinden in het BOOM-rapport. Door het Uwv is niet gemotiveerd waarom desalniettemin in afwijking van de gekozen benadering voor de opbrengst is uitgegaan van de informatie van het NND. Motivering is inconsistent en ontoereikend. De Raad draagt het Uwv op het gebrek te herstellen.
15/5940 WIA-T, 15/5942 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
4 augustus 2015, 15/132 en 15/133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. van Riet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van Riet. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant heeft vanaf 23 februari 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Met ingang van 21 februari 2011 ontvangt appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 4 april 2011 is op het woonadres van appellant, [adres] , door de politie regio Limburg-Zuid een hennepkwekerij met
30 hennepplanten aangetroffen. De politie heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld en op 2 september 2011 een proces-verbaal opgesteld, waarvan onderdeel uitmaken het
proces-verbaal van verhoor van appellant op 4 april 2011, het rapport van bevindingen van een fraude-inspecteur van Enexis B.V. en het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 28 juni 2011.
1.2.
In een dagvaarding van 8 januari 2014 heeft de officier van justitie appellant tenlastegelegd, voor zover van belang dat: “hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2011 tot en met 4 april 2011 (…) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (…) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 30 hennepplanten(…)”. Tevens heeft de officier van justitie in een ontnemingsvordering het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 2.439,40.
1.3.
De politierechter van de rechtbank Limburg heeft in een mondeling vonnis van
5 maart 2014 appellant, voor zover van belang, veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder b, van de Opiumwet gegeven verbod in de periode van
4 februari 2011 tot en met 4 april 2011. Op dezelfde dag heeft de politierechter een ontnemingsbeslissing gegeven waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is gesteld op
€ 359,51 en waarbij appellant is veroordeeld tot betaling van € 250,- aan de Staat.
1.4.
Op basis van het proces-verbaal van de politie van 2 september 2011 heeft het Uwv onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een ‘Rapport werknemersfraude’ (frauderapport) van 18 juni 2014. Het Uwv heeft, voor zover in deze procedure van belang, op basis van het frauderapport de volgende besluiten genomen.
1.5.
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant over de periode van 21 januari 2011 tot en met 3 april 2011 herzien in verband met inkomsten uit arbeid. Tevens heeft het Uwv € 1.968,16 (bruto) aan teveel ontvangen WIA-uitkering over de periode van 21 januari 2011 tot en met 3 april 2011 van appellant teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 8 december 2014 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gericht tegen het primaire besluit van 23 juni 2014 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft met een gewijzigd besluit op bezwaar van 30 april 2015 (bestreden besluit III) het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard, in die zin dat het door appellant terug te betalen bedrag is verlaagd naar € 1.531,50.
1.7.
Bij besluit van 31 juli 2014 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 200,- omdat appellant niet heeft gemeld dat hij in de periode van 21 januari 2011 tot en met
3 april 2011 inkomsten uit hennepteelt heeft gehad.
1.8.
Bij besluit van 8 december 2014 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gericht tegen het primaire besluit van 31 juli 2014 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft met een gewijzigd besluit op bezwaar van 30 april 2015 (bestreden besluit IV) het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard in die zin dat de boete is verlaagd naar
€ 160,-.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede gericht geacht tegen de bestreden besluiten III en IV. De rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en de beroepen voor zover gericht tegen de bestreden besluiten III en IV ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv er vanuit heeft kunnen gaan dat appellant betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en dat hij in dit verband werkzaamheden heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier activiteiten die aan te merken zijn als arbeid die in het economische verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht. Door geen melding te maken van deze werkzaamheden heeft appellant zijn inlichtingenplicht geschonden. Het Uwv is volgens de rechtbank in beginsel gerechtigd om de door appellant genoten inkomsten uit de hennepkwekerij op de uitbetaling van zijn WIA-uitkering in mindering te brengen en van appellant terug te vorderen. De rechtbank heeft geen reden gezien om de berekening van het Uwv van het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 3.246,24 onjuist te achten. De stelling van appellant dat de politierechter het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat op € 250,- (lees: € 359,51) kan niet slagen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK5967, heeft de rechtbank overwogen dat de bestuursrechter niet gebonden is aan hetgeen in een strafrechtelijk geding door de strafrechter is geoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in beginsel verplicht is de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering tot een bedrag van € 1.531,50 terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken. Doordat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden was het Uwv gehouden appellant een boete op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in redelijkheid kunnen besluiten tot het opleggen van een boete conform het Boetebesluit zoals dat gold tot
1 januari 2013. Uitgaande van het benadelingsbedrag van € 1.531,50 acht de rechtbank het opleggen van een boete van € 160,- in dit geval passend en geboden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat het Uwv bij de berekening van zijn inkomsten uit de hennepkwekerij ten onrechte is uitgegaan van het in het politierapport genoemde bedrag van € 4.343,28 aan wederrechtelijk verkregen voordeel, terwijl de officier van justitie voor wat betreft de ontnemingsvordering uitgaat van het bedrag van € 2.439,40. Uit het vonnis van de politierechter van 5 maart 2014 blijkt dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep vanaf 4 februari 2011 tot en met 4 april 2011. Het is appellant daarom niet duidelijk waarom het Uwv vasthoudt aan de in het politierapport genoemde datum van 21 januari 2011. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1824, heeft appellant gesteld dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omvang van de werkzaamheden. Ook heeft het Uwv, anders dan de politierechter, slechts gedeeltelijk rekening gehouden met de factuur van Enexis. Ter zitting heeft appellant erop gewezen dat het Uwv en de officier uitgaan van verschillende verkoopprijzen. De in het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij gehanteerde verkoopprijs van € 5,58 per gram is gebaseerd op informatie van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise (NND), terwijl de officier van justitie in de tenlastelegging is uitgegaan van € 3,28 per gram gebaseerd op het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM).
3.2.
Het Uwv heeft geconcludeerd tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 4 en 11 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant tot 4 april 2011 op zijn woonadres een hennepkwekerij heeft gehad en daarvoor werkzaamheden heeft verricht. Evenmin is in geschil dat appellant door geen melding te maken van die werkzaamheden zijn inlichtingenplicht op grond van de Wet WIA heeft geschonden. Partijen houdt uitsluitend nog verdeeld de hoogte van het door het Uwv vastgestelde bedrag van € 3.246,24 aan wederrechtelijk verkregen voordeel, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit III.
4.3.
Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op het Uwv de verplichting om niet alleen de feiten vast te stellen waarop het bestreden besluit steunt, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken (zie onder meer de uitspraak van de Raad van22 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1295).
4.4.
Het frauderapport van 18 juni 2014 biedt een toereikende grondslag voor het oordeel dat appellant in zijn woning vanaf 21 januari 2011 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Op basis van dit frauderapport is het Uwv er terecht van uitgegaan dat op 4 april 2011 1 week oude hennepplanten zijn aangetroffen en er sprake is geweest van één eerdere oogst met een gemiddelde kweekcyclus van 10 weken. Dat de politierechter in het vonnis van 5 maart 2014 is uitgegaan van de periode van 4 februari 2011 tot en met 4 april 2011, zoals door appellant gesteld, doet aan het voorgaande niet af. Zoals de Raad eerder heeft overwogen
(zie de uitspraak van 29 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2246) is de bestuursrechter in het algemeen niet gebonden aan een oordeel van de strafrechter of aan een uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In dergelijke procedures ligt een andere rechtsvraag voor, is een ander procesrecht van toepassing en gelden er van het bestuursrecht afwijkende bewijsregels.
4.5.
Appellant heeft geen concrete verifieerbare en relevante gegevens over zijn werkzaamheden en de daarmee verworven inkomsten verstrekt. Het Uwv was dan ook volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2083) bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Wel zal aan die schatting voldoende onderzoek moeten voorafgaan. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van appellant vallen geheel binnen diens risicosfeer.
4.6.
Het Uwv heeft de schatting van de inkomsten uit de hennepkwekerij gebaseerd op het door de politie berekende wederrechtelijk verkregen voordeel in het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 28 juni 2011. Daarbij heeft het Uwv rekening gehouden met een bedrag van € 1.097,04 aan energiekosten verbonden aan de teelt van de hennep. De stelling van appellant dat het Uwv, anders dan de politierechter, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de volledige factuur van Enexis van € 2.119,89 kan aan het voorgaande niet afdoen. Deze factuur bestaat voor een bedrag van € 1.022,85 uit kosten van Enexis voor onderzoek en controle, welke kosten het Uwv terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Het Uwv heeft de aftrek mogen beperken tot de kosten van het elektriciteitsverbruik door de hennepkwekerij van € 1.097,04.
4.7.
Uit het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij volgt dat de politie het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft berekend aan de hand van het
BOOM-rapport. Uit het BOOM-rapport (update 1 november 2010) blijkt dat de opbrengst van hennep € 3,28 per gram bedraagt. Bij de berekening van de opbrengst van appellant is de politie op grond van informatie van het NND evenwel uitgegaan van een opbrengst van € 5,58 per gram hennep.
4.8.
Het Uwv heeft uitdrukkelijk gesteld voor de schatting van de inkomsten te zijn uitgegaan van de uitgangspunten zoals die zijn terug te vinden in het BOOM-rapport. Door het Uwv is niet gemotiveerd waarom desalniettemin in afwijking van de gekozen benadering voor de opbrengst is uitgegaan van de informatie van het NND in plaats van de in het BOOM-rapport gehanteerde opbrengst van € 3,28. Dit klemt temeer nu de officier van justitie wat betreft de ontnemingsvordering eveneens is uitgegaan van een opbrengst van € 3,28 per gram. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv desgevraagd hierover geen opheldering kunnen verschaffen. Dit brengt mee dat de motivering van de bestreden besluit III en IV inconsistent en ontoereikend is.
4.9.
Aanleiding wordt gezien het Uwv op te dragen het in 4.8 geconstateerde gebrek te herstellen door binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarin opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellant, met inachtneming van wat hiervoor onder 4.8 is overwogen, waarbij de inkomsten van appellant over de periode van belang opnieuw worden berekend uitgaande van de in het BOOM-rapport gehanteerde opbrengst van € 3,28 per gram.
5. Iedere verdere beslissing, ook met betrekking tot de door het Uwv opgelegde en door de rechtbank nader vastgestelde boete, wordt aangehouden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 30 april 2015 te herstellen met inachtneming van wat de Raad onder 4.8 heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en H.G. Rottier en E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M.A.A. Traousis