Het schrijven van mr. Boone d.d. 3 februari 2009 houdt in een — hier niet relevant — verzoek tot het laten uitbrengen van een reclasseringsrapport over verzoeker.
HR, 31-05-2011, nr. 09/04063
ECLI:NL:HR:2011:BQ0050
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31-05-2011
- Zaaknummer
09/04063
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BQ0050
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ0050, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ0050
ECLI:NL:HR:2011:BQ0050, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0050
- Wetingang
art. 315 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/198
Conclusie 31‑05‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verzoeker bij arrest van 8 september 2009 wegens — kort gezegd — meerdere gevallen van (poging tot) gekwalificeerde diefstal en (poging tot) afpersing, veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de drie benadeelde partijen toegewezen en daarbij aan verzoeker een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair vervangende hechtenis, opgelegd, een en ander zoals in het bestreden arrest vermeld. Ten slotte heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van twee aan verzoeker opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.
Het eerste middel klaagt dat het Hof de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen ten onrechte, aan de hand van een onjuiste maatstaf, heeft afgewezen, althans dat de afwijzing daarvan onvoldoende met redenen is omkleed.
4.
Allereerst is voor de beoordeling van het middel de inhoud van de volgende twee zich bij de stukken van het geding bevindende brieven van de toenmalige raadsman van verzoeker respectievelijk de Advocaat-Generaal bij het Hof van belang:
- (a)
een schrijven van mr. Boone d.d. 4 februari 2009, gericht aan de Advocaat-Generaal bij het Hof, inhoudende het verzoek om [getuige 1], [getuige 2] en (medeverdachte) [getuige 3] ter zitting van 19 februari 2009 als getuigen op te roepen:
‘Edelgrootachtbare Heer,
Voor de voortgezette behandeling van de strafzaak tegen mijn cliënt [verdachte] op 17 februari 2009 te 13.40 uur, verzoek ik u als getuigen van de zijde van de verdediging op te roepen:
- 1.
[getuige 1], wonende te (…);
motivering:
[Getuige 1] is het slachtoffer geweest van een gewapende overval door cliënt met mededader. De getuige [getuige 1] kan verklaren dat cliënt hem niet heeft gestoken en hem ook niet van tevoren met een mes heeft gedreigd. Cliënt heeft, zoals u bekend, steeds gezegd dat hij niet op de hoogte was dat zijn mededader dit mes zou gebruiken, doch er slechts mee zou dreigen. Naar het oordeel van de verdediging is de Rechtbank aan dit aspect van de zaak voorbij gegaan en naar mijn oordeel kan [getuige 1] bijdragen aan de waarheid, zodat zijn getuigenis noodzakelijk is.
- 2.
[Getuige 2], wonende te (…);
motivering:
de getuige [getuige 2] kan verklaren dat cliënt zich niet heeft bemoeid met de aanval op de getuige.
Cliënt stelt dat zijn mededader hiervoor verantwoordelijk is geweest en de verdediging wenst de getuige [getuige 2] daar vragen over te stellen.
- 3.
[Getuige 3], wonende te (…), doch thans verblijvend in enig huis van bewaring in Nederland;
motivering:
de getuige [getuige 3] kan verklaren dat cliënt geen mes bij zich had en hij zelf over dit mes beschikte. Tevens kan hij verklaren dat tussen cliënt en hem werd besproken dat dit mes niet gebruikt zou worden om mee te steken, doch slechts mee te dreigen. [Getuige 3] kan voorts verklaren dat cliënt niet wist van het feit dat [getuige 3] [getuige 1] stak. Voorts kan de getuige [getuige 3] verklaren dat cliënt zich niet heeft beziggehouden met de bedreiging van de getuige [getuige 2].
Namens cliënt merk ik op dat de zeer hoge gevangenisstraf van tien jaren met name opgelegd lijkt te zijn door de Rechtbank voor de beroving van [getuige 1]. Zonder de andere feiten te willen bagatelliseren, kan niet worden volgehouden dat deze een dergelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Het valt op dat met uitzondering van de feiten 5 en 6 op dagvaarding, de overige feiten in een zeer kort tijdsbestek zijn begaan. De verdediging krijgt de indruk dat de Rechtbank tot deze hoge gevangenisstraf is gekomen op grond van cliënts voorgeschiedenis. Aangezien ik u reeds vroeg een reclasseringsrapport te doen opstellen, lijkt mij dit rapport van zeer groot gewicht. Cliënt heeft mij nadrukkelijk aangegeven dat hij zeer geschrokken is van deze berovingen en daar zeer veel spijt van heeft. Hij wil zijn leven proberen op te pakken. Ik wijs daarbij nog eens op zijn jeugd en zijn mogelijkheden tot studie en verdere ontwikkeling. Om al deze redenen verzoek ik u dan ook de getuigen op te roepen.(…)’
- (b)
een schrijven van de Advocaat-Generaal bij het Hof d.d. 9 februari 2009, gericht aan mr. Boone voornoemd, inhoudende een gemotiveerde afwijzing van diens verzoek om de drie door hem opgegeven getuigen ter zitting van het Hof van 19 februari 2009 op te roepen:
‘Geachte heer Boone,
In de bovengenoemde zaak heeft U bij brief van 4 februari 2009 mij verzocht over te gaan tot het oproepen van een aantal personen om ter zitting als getuige te worden gehoord. Aan Uw verzoek zal ik geen gevolg geven. Ter motivering van deze beslissing het volgende.
Volgens Uw verzoek zou [getuige 1] moeten worden gehoord over het gebruik van het bij de overval gebruikte wapen. Uit de verklaringen van de direct betrokkenen bij deze overval leid ik af dat er eensgezindheid lijkt de bestaan over het gebruik van dit wapen alleen door de mededader van Uw cliënt. Om deze reden acht ik het voor de waarheidsvinding niet noodzakelijk dat getuige [getuige 1] dit gegeven op de terechtzitting nogmaals komt bevestigen.
De getuige [getuige 2] zou moeten worden gehoord over het gegeven dat Uw cliënt zich niet zou hebben bemoeid met de aanval op de getuige. Volgens zijn eigen verklaring was Uw cliënt wel degelijk aanwezig bij de voorgenomen overval op getuige [getuige 2]. Met het oog op de vraag of Uw cliënt al dan niet kan worden aangemerkt als medepleger van dit feit acht [ik] het horen van deze getuige niet noodzakelijk.
Verder heeft U verzocht de medeverdachte [getuige 3] op te roepen om als getuige te worden gehoord. Ik acht het principieel onjuist om een of meer medeverdachten als getuigen op de zitting te horen als de strafzaken tegen de medeverdachten gelijktijdig wordt behandeld. Een verdachte wordt dan immers in een soort ‘dubbelrol’ gemanoeuvreerd. Met het oog op de verklaringsvrijheid van de verdachte vind ik zo'n dubbelrol strafprocessueel hoogst onzuiver.
Uit het voorgaande volgt dat ik geen gevolg geef aan Uw verzoek tot het oproepen van personen om als getuigen ter zitting te worden gehoord.’
5.
Voorts houdt het proces-verbaal terechtzitting van het Hof d.d. 17 februari 2009 omtrent de verzoeken tot het horen van de drie opgegeven getuigen het volgende in:
‘(…)
De raadsman voert aan:
Ik persisteer bij de twee verzoeken die mijn kantoorgenoot mr. Boone d.d. 31. en 4 februari 2009 heeft gedaan, van welke verzoeken de voorzitter zojuist de korte inhoud heeft meegedeeld en verwijs naar de motiveringen, die mr. Boone aan die verzoeken ten grondslag heeft gelegd.
(…)
De advocaat-generaal voert aan:
Ik verzet me tegen toewijzing van het verzoek, inhoudende het horen van de drie opgegeven getuigen. Immers, de verdediging wenst van de drie opgegeven getuigen slechts te horen wie de persoon is geweest die het mes heeft gehanteerd, terwijl uit de processtukken genoegzaam blijkt, dat die persoon niet verdachte, maar [getuige 3] is geweest. Daarom acht ik het horen van de drie opgegeven getuigen overbodig.
(…)
Hierop onderbreekt het hof het onderzoek ter terechtzitting, teneinde zich te beraden.
Nadat het onderzoek ter terechtzitting is hervat deelt het hof bij monde van de voorzitter, mede:
De beide verzoeken van de raadsman dienen getoetst te worden aan het noodzaakcriterium.
Het hof acht geen noodzaak aanwezig om de drie opgegeven getuigen te horen en wel om redenen zoals vandaag ter zitting is aangegeven door de advocaat-generaal en zoals door de advocaat-generaal is verwoord in zijn schrijven d.d. 9 februari 2009.(…)’
6.
Ten slotte heeft het Hof — voor zover relevant — onder feit 1 en feit 4 ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:
- ‘1.
hij op 18 oktober 2007 te Leeuwarden, op de openbare weg, te weten aan de [a-straat], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met daarin een geldbedrag en een aantal pasjes) en een linnen tasje (met muziekstukken en een muziekstandaard), toebehorende aan [getuige 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [getuige 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en verdachtes mededader die [getuige 1], die op de fiets zat, hebben tegengehouden en met kracht tegen de brugleuning hebben geduwd, waarbij die [getuige 1] klem kwam te zitten tussen de brug en zijn fiets en die [getuige 1] meermalen met kracht in het gezicht hebben geslagen en tegen die [getuige 1] hebben gezegd ‘We moeten geld hebben’, en die [getuige 1] met een mes in de rug hebben gestoken en tegen die [getuige 1] hebben gezegd ‘Voel je al wat’ en ‘we maken je af’ en vervolgens hebben getracht die [getuige 1] over de leuning van de brug te duwen, welk feit voor die [getuige 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een klaplong) ten gevolge heeft gehad;
(…)
- 4.
hij op 18 oktober 2007 te Leeuwarden, op de openbare weg, te weten de [b-straat], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [getuige 2] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [getuige 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, met zijn mededader naar die [getuige 2] is toegefietst en tegen die [getuige 2] is aangebotst en die [getuige 2] heeft klemgezet en tegen die [getuige 2] heeft gezegd dat hij zou worden overvallen en dat hij moest stoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’.
7.
Ten aanzien van de afwijzing van het Hof van het verzoek tot het horen van [getuige 2] als getuige bevat de toelichting op het middel de klacht dat voor zover het Hof bij zijn afwijzing van dit verzoek heeft verwezen naar de door de Advocaat-Generaal ter terechtzitting aangegeven redenen, deze afwijzing zonder nadere redengeving (die ontbreekt) onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed is, aangezien de verdediging niet alleen [getuige 1] en [getuige 3] als getuigen wenste te horen in verband met feit 1 (om te achterhalen wie het mes had gehanteerd), maar zij ook [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen wilde horen met betrekking tot feit 4.
8.
Deze klacht treft geen doel, nu het Hof bij zijn afwijzing van bedoeld verzoek tevens heeft verwezen naar de redenen zoals door de Advocaat-Generaal is verwoord in zijn brief van 9 februari 2009. In dit schrijven voert de Advocaat-Generaal aan dat verzoeker volgens zijn eigen verklaring wel degelijk aanwezig was bij de voorgenomen overval op [getuige 2] en dat het horen van [getuige 2] als getuige daarom niet noodzakelijk is. In zoverre is de afwijzing van het Hof voldoende begrijpelijk gemotiveerd.
9.
Voorts klaagt de toelichting op het middel over het volgende. De Advocaat-Generaal heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek om [getuige 2] ter terechtzitting als getuige te horen, omdat hij dit niet noodzakelijk acht gelet op de eigen verklaring van verzoeker en — in de woorden van de steller van het middel — mogelijk omdat in de visie van de Advocaat-Generaal [getuige 2] niets relevants zou kunnen verklaren omtrent de vraag of verzoeker al dan niet kan worden aangemerkt als medepleger van het tenlastegelegde feit 4, meer in het bijzonder wat de rol van verzoeker in dat verband is geweest. Door te verwijzen naar deze motivering van de Advocaat-Generaal, is het Hof in feite vooruitgelopen op de inhoud van de mogelijk ter terechtzitting af te leggen verklaring van [getuige 2] als getuige. Ook met het oog daarop is de afwijzing van het verzoek van de raadsman door het Hof onvoldoende met redenen omkleed.
10.
Ook deze klacht faalt, aangezien het Hof daarbij niet heeft geanticipeerd op hetgeen [getuige 2] als getuige zou kunnen verklaren, maar het bedoelde verzoek heeft afgewezen op grond van het feit dat verzoeker zelf heeft verklaard dat hij aanwezig was bij de met zijn medeverdachte [getuige 3] geplande overval op [getuige 2]. In zoverre is de afwijzing van het verzoek met voldoende begrijpelijke redenen omkleed.
11.
Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot het horen van medeverdachte [getuige 3] als getuige behelst de toelichting op het middel de klacht dat het Hof daarbij niet heeft aangegeven aan de hand van welke maatstaf het verzoek is afgewezen doordat het enkel heeft verwezen naar de door de Advocaat-Generaal in zijn schrijven opgegeven reden, te weten dat hij het principieel onjuist acht om een medeverdachte als getuige op de zitting te horen als de strafzaak tegen die medeverdachte gelijktijdig wordt behandeld. De afwijzing van het verzoek is daarom onjuist dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd, meent de steller van het middel.
12.
Blijkens het proces-verbaal terechtzitting d.d. 17 februari 2009 heeft het Hof vooropgesteld dat het verzoek van de raadsman getoetst dient te worden aan het noodzakelijkheidscriterium en vervolgens overwogen dat het ‘geen noodzaak aanwezig [acht] om de drie opgegeven getuigen te horen’. De klacht dat het Hof niet heeft aangegeven aan de hand van welk criterium het verzoek tot het als getuige horen van [getuige 3] is afgewezen, mist derhalve feitelijke grondslag. Daarbij merk ik op dat hier het verzoek van de verdediging om [getuige 3] als getuige te horen, is gedaan nadat het onderzoek ter terechtzitting was aangevangen2.. Voor de beoordeling van een dergelijk verzoek geldt als maatstaf of de noodzaak van het verzochte is gebleken (art. 315 en 328 Sv. in verbinding met art 415 Sv). Het Hof heeft hier dus de juiste maatstaf gehanteerd. Overigens heeft het Hof bij zijn afwijzing ook verwezen naar de door de Advocaat-Generaal op de terechtzitting aangegeven redenen. De slotsom kan naar ik meen niet anders luiden dan dat de afwijzende beslissing van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en voldoende met redenen is omkleed.
13.
Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
14.
Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden, doordat de Hoge Raad de stukken niet binnen zes maanden na het instellen van het beroep in cassatie heeft ontvangen.
15.
Het cassatieberoep is ingesteld op 10 september 2009. De stukken van het geding zijn op 29 september 2010 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van zes maanden inderdaad is overschreden.3.
16.
Het tweede middel is derhalve gegrond.
17.
Ambtshalve gronden waarop de Hoge Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
18.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het cassatieberoep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2011
De eerste terechtzitting in hoger beroep vond plaats op 20 november 2008.
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358, m.nt. Mevis; verzoeker bevindt zich ter zake van de bewezenverklaarde feiten in voorlopige hechtenis.
Uitspraak 31‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. In het licht van hetgeen aan het verzoek van de raadsman tot het horen van getuigen - waaronder een medeverdachte wiens strafzaak gelijktijdig behandeling werd - ten grondslag is gelegd, is ’s Hofs oordeel dat de noodzaak tot het oproepen van de getuigen niet is gebleken, niet zonder meer begrijpelijk.
31 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/04063
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 september 2009, nummer 24/002141-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de afwijzing door het Hof van het verzoek tot het horen van [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 4 bewezenverklaard dat:
"1. hij op 18 oktober 2007 te Leeuwarden, op de openbare weg, te weten aan de [a-straat], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met daarin een geldbedrag en een aantal pasjes) en een linnen tasje (met muziekstukken en een muziekstandaard), toebehorende aan [getuige 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [getuige 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en verdachtes mededader die [getuige 1], die op de fiets zat, hebben tegengehouden en met kracht tegen de brugleuning hebben geduwd, waarbij die [getuige 1] klem kwam te zitten tussen de brug en zijn fiets en die [getuige 1] meermalen met kracht in het gezicht hebben geslagen en tegen die [getuige 1] hebben gezegd "We moeten geld hebben", en die [getuige 1] met een mes in de rug hebben gestoken en tegen die [getuige 1] hebben gezegd "Voel je al wat" en "we maken je af" en vervolgens hebben getracht die [getuige 1] over de leuning van de brug te duwen, welk feit voor die [getuige 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een klaplong) ten gevolge heeft gehad;
4. hij op 18 oktober 2007 te Leeuwarden, op de openbare weg, te weten de [b-straat], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [getuige 2] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [getuige 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, met zijn mededader naar die [getuige 2] is toegefietst en tegen die [getuige 2] is aangebotst en die [getuige 2] heeft klemgezet en tegen die [getuige 2] heeft gezegd dat hij zou worden overvallen en dat hij moest stoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
i) een schrijven van mr. J.B. Boone van 4 februari 2009 gericht aan de Advocaat-Generaal bij het Hof, inhoudende:
"Voor de voortgezette behandeling van de strafzaak tegen mijn cliënt [verdachte] op 17 februari 2009 te 13.40 uur, verzoek ik u als getuigen van de zijde van de verdediging op te roepen:
(...)
2. [getuige 2] (...);
motivering:
de getuige [getuige 2] kan verklaren dat cliënt zich niet heeft bemoeid met de aanval op de getuige.
Cliënt stelt dat zijn mededader hiervoor verantwoordelijk is geweest en de verdediging wenst de getuige [getuige 2] daar vragen over te stellen.
3. [getuige 3], (...)
motivering:
de getuige [getuige 3] kan verklaren dat cliënt geen mes bij zich had en hij zelf over dit mes beschikte. Tevens kan hij verklaren dat tussen cliënt en hem werd besproken dat dit mes niet gebruikt zou worden om mee te steken, doch slechts mee te dreigen. [Getuige 3] kan voorts verklaren dat cliënt niet wist van het feit dat [getuige 3] de getuige [getuige 1] stak. Voorts kan de getuige
[getuige 3] verklaren dat cliënt zich niet heeft beziggehouden met de bedreiging van de getuige [getuige 2].
(...)"
ii) een schrijven van de Advocaat-Generaal bij het Hof van 9 februari 2009 gericht aan mr. J.B. Boone, inhoudende:
"In de bovengenoemde zaak heeft U bij brief van 4 februari 2009 mij verzocht over te gaan tot het oproepen van een aantal personen om ter zitting als getuige te worden gehoord. Aan Uw verzoek zal ik geen gevolg geven. Ter motivering van deze beslissing het volgende.
(...)
De getuige [getuige 2] zou moeten worden gehoord over het gegeven dat Uw cliënt zich niet zou hebben bemoeid met de aanval op de getuige. Volgens zijn eigen verklaring was Uw cliënt wel degelijk aanwezig bij de voorgenomen overval op getuige [getuige 2]. Met het oog op de vraag of Uw cliënt al dan niet kan worden aangemerkt als medepleger van dit feit acht ik het horen van deze getuige niet noodzakelijk.
Verder heeft U verzocht de medeverdachte [getuige 3] op te roepen om als getuige te worden gehoord. Ik acht het principieel onjuist om een of meer medeverdachten als getuigen op de zitting te horen als de strafzaken tegen de medeverdachten gelijktijdig worden behandeld. Een verdachte wordt dan immers in een soort 'dubbelrol' gemanoeuvreerd. Met het oog op de verklaringsvrijheid van de verdachte vind ik zo'n dubbelrol strafprocessueel hoogst onzuiver.
Uit het voorgaande volgt dat ik geen gevolg geef aan Uw verzoek tot het oproepen van personen om als getuigen ter zitting te worden gehoord."
iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2009, inhoudende:
"De raadsman voert aan:
Ik persisteer bij de (...) verzoeken die mijn kantoorgenoot mr. Boone d.d. (...) 4 februari 2009 heeft gedaan, van welke verzoeken de voorzitter zojuist de korte inhoud heeft meegedeeld en verwijs naar de motiveringen, die mr. Boone aan die verzoeken ten grondslag heeft gelegd.
(...)
De advocaat-generaal voert aan:
Ik verzet me tegen toewijzing van het verzoek, inhoudende het horen van de (...) opgegeven getuigen. Immers, de verdediging wenst van de (...) opgegeven getuigen slechts te horen wie de persoon is geweest die het mes heeft gehanteerd, terwijl uit de processtukken genoegzaam blijkt, dat die persoon niet verdachte, maar [getuige 3] is geweest. Daarom acht ik het horen van de (...) opgegeven getuigen overbodig.
(...)
Hierop onderbreekt het hof het onderzoek ter terechtzitting, teneinde zich te beraden.
Nadat het onderzoek ter terechtzitting is hervat deelt het hof bij monde van de voorzitter, mede:
De beide verzoeken van de raadsman dienen getoetst te worden aan het noodzaakcriterium.
Het hof acht geen noodzaak aanwezig om de drie opgegeven getuigen te horen en wel om redenen zoals vandaag ter zitting is aangegeven door de advocaat-generaal en zoals door de advocaat-generaal is verwoord in zijn schrijven d.d. 9 februari 2009."
2.3. In het licht van hetgeen aan het verzoek van de raadsman ten grondslag is gelegd, is 's Hofs oordeel dat de noodzaak tot het oproepen van [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen niet is gebleken om redenen als ter terechtzitting van 17 februari 2009 aangegeven door de Advocaat-Generaal en zoals door hem verwoord in zijn schrijven van 9 februari 2009, niet zonder meer begrijpelijk.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 31 mei 2011.