Hof 's-Gravenhage, 23-12-2010, nr. 200.078.292.01 en 200.078.377.01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BP2181
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
23-12-2010
- Zaaknummer
200.078.292.01 en 200.078.377.01
- LJN
BP2181
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BP2181, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 23‑12‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BR5312
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BR5312, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Beschikking waarbij een tweede bijzonder curator werd benoemd vernietigd. Zie voor de afloop van de bodemzaak LJnummer BP2190.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 december 2010
Zaaknummers : 200.078.292/01 en 200.078.377/01
Rekestnr. rechtbank : EJ VERZ 10-81662
Mr. B.C.V.J. van Leur, bijzonder curator,
wonende te Delft,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Van Leur,
en
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid Holland,
vestiging Zuid-Holland Midden,
kantoorhoudende te Gouda,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. P.J. Montanus te ’s-Gravenhage, enerzijds
en
mr. Marinus Jan Willem Hoek, bijzonder curator,
kantoorhoudende te Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen: Hoek, anderzijds.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
[de ouders],
beiden wonende te Ouderkerk aan den IJssel,
hierna te noemen: de ouders,
niet verschenen in hoger beroep.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Van Leur is op 1 december 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 november 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda.
Jeugdzorg is op 8 december 2010 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking.
Op 17 december 2010 zijn - tijdig - verweerschriften in hoger beroep tegen de beide beroepen van de zijde van Hoek bij het hof ingekomen.
Bij het hof zijn diverse faxen ingekomen betreffende verzoeken om aanhouding, welke verzoeken zijn afgewezen en die hebben geleid tot een door het hof verzonden fax op 17 december 2010 welke fax de processuele gang van zaken betreft.
Nadien is op 20 december 2010 een fax van Jeugdzorg ingekomen, waarbij een productie is overgelegd.
Op 23 december 2010 is de zaak mondeling behandeld, voorafgaand aan de zaak met rekestnummer 200.077.294/01.
Verschenen zijn: mr. M.W. Kuiper, advocaat te Rijswijk, namens Van Leur, Jeugdzorg in de persoon van mevrouw J. Kadolfer en mevrouw L. Goey, bijgestaan door haar advocaat, en Hoek. Belanghebbenden en hun raadslieden hebben het woord gevoerd, mr. Montanus aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities.
Vervolgens heeft het hof de behandeling van de zaak ter beraadslaging geschorst. Na hervatting van de zitting heeft het hof onmiddellijk in het openbaar uitspraak gedaan.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 4 februari 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda, de beschikking van 10 juni 2009 van het gerechtshof ’s-Gravenhage, de beschikking van 24 augustus 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage, de beschikking van 13 april 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage, de beschikking van 12 mei 2010 van de Hoge Raad, de beschikking van 4 augustus 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 4 februari 2009 heeft de kantonrechter mr. A.H. van Haga, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage, benoemd tot bijzonder curator over [naam minderjarige 1], geboren [in 1993] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1]), teneinde hem in en buiten rechte te vertegenwoordigen bij het gerechtshof ’s-Gravenhage, meer in het bijzonder in de (te starten) procedure tussen [minderjarige 1] en Jeugdzorg, betreffende het op de voet van artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ter beoordeling voorleggen van de beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage gegeven op 4 november 2008 onder zaaknummer 321276/JE RK 08-2500.
Bij beschikking van 10 juni 2009 heeft het hof, voor zover hier van belang, [minderjarige 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit betrekking had op de minderjarigen:
1.[naam minderjarige 2], geboren [in 1995] te [geboorteplaats]
(hierna: [minderjarige 2]),
2.[naam minderjarige 3], geboren [in 1996] te [geboorteplaats]
(hierna: [minderjarige 3]),
3.[naam minderjarige 4], geboren [in 1998] te [geboorteplaats]
(hierna: [minderjarige 4]),
4.[naam minderjarige 5], geboren [in 2000] te [geboorteplaats]
(hierna: [minderjarige 5]),
5.[naam minderjarige 6], geboren [in 2001] te [geboorteplaats]
(hierna: [minderjarige 6]), en
6.[naam minderjarige 7], geboren [in 2003] te [geboorteplaats]
(hierna: [minderjarige 7]).
Bij beschikking van 24 augustus 2009 heeft de rechtbank Van Leur benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4], [minderjarige 5], [minderjarige 6] en [minderjarige 7].
Bij beschikking van 13 april 2010 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, voor zover hier van belang, bepaald dat [minderjarige 1] niet als belanghebbende wordt aangemerkt ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4], [minderjarige 5], [minderjarige 6] en [minderjarige 7].
Bij beschikking van 21 mei 2010 heeft de Hoge Raad mr. Van Haga niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep tegen de genoemde beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 10 juni 2009, omdat de periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend, was verstreken. In rechtsoverweging 4.2 tot en met 4.4 heeft de Hoge Raad gesteld nochtans aanleiding te zien om te overwegen dat dit hof terecht heeft geoordeeld dat [minderjarige 1] geen belanghebbende is voor zover de beslissing van de kinderrechter betrekking heeft op de uithuisplaatsing van zijn broers en zusters.
Bij beschikking van 4 augustus 2010 heeft de rechtbank wederom Van Leur benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4], [minderjarige 5], [minderjarige 6] en [minderjarige 7].
Bij de bestreden beschikking is Hoek - op een door [minderjarige 1] daartoe strekkend ingediend verzoek - benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 5] en [minderjarige 7], “teneinde hen in en buiten rechte te vertegenwoordigen bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage, in zake het hoger beroep van de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 augustus 2010 gewezen tussen [minderjarige 1] en Jeugdzorg”.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de benoeming van Hoek tot bijzondere curator over [minderjarige 5] en [minderjarige 7].
- 2.
Van Leur verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en [minderjarige 1] in het inleidende verzoek tot benoeming van Hoek tot bijzondere curator niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek alsnog af te wijzen.
- 3.
Jeugdzorg verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen.
Standpunt Van Leur
- 4.
Van Leur stelt, kort samengevat, dat de kantonrechter ten onrechte en op onjuiste gronden:
- -
Hoek heeft benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 5] en [minderjarige 7], terwijl in verband met een wetswijziging sinds 1 maart 2009 de kantonrechter niet meer bevoegd is om in situaties als de onderhavige een bijzondere curator te benoemen. Zij voert hiertoe aan dat sinds voornoemde wetswijziging de rechtbank bevoegd is om een bijzondere curator te benoemen in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van minderjarigen;
- -
bovengenoemde benoeming op verzoek van Hoek, namens zijn cliënt, de minderjarige [minderjarige 1], en met toestemming van de bijzondere curator van [minderjarige 1], mr. J. Klaas, heeft verricht. Mr. Klaas is volgens Van Leur buiten zijn bevoegdheden getreden door Hoek toestemming te verlenen om de procedure tot benoeming van een bijzondere curator over [minderjarige 5] en [minderjarige 7] bij de sector kanton in te leiden, nu zijn taak als bijzondere curator over [minderjarige 1] reeds beëindigd was;
- -
Hoek heeft benoemd zonder onderzoek te doen of reeds een bijzondere curator over [minderjarige 5] en [minderjarige 7] was benoemd en zonder het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen;
- -
Hoek heeft benoemd terwijl uitdrukkelijk is bepaald door de rechtbank ’s-Gravenhage bij beschikking van 13 april 2010, door het gerechtshof ’s-Gravenhage bij beschikking van 21 juli 2010 en de Hoge Raad bij arrest van 21 mei 2010, dat verzoeker ([minderjarige 1]) niet als belanghebbende aangemerkt wordt. In artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is immers bepaald dat de rechter louter op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator kan benoemen en [minderjarige 1] is geen belanghebbende in deze zaak;
- -
Hoek heeft benoemd terwijl hij ook als advocaat optreedt namens [minderjarige 1] en hij bijzondere curator van Ruth is geweest, waardoor het gevaar van belangenverstrengeling ontstaat.
Standpunt Jeugdzorg
- 5.
Jeugdzorg voert, kort samengevat, dezelfde grieven aan tegen de bestreden beschikking, heeft zich verenigd met de door Van Leur aangevoerde grieven en voert onder meer tevens het bezwaar aan, dat in het inleidend verzoek ten onrechte en in strijd met artikel 22 Rv. door [minderjarige 1] niet is vermeld, dat Van Leur reeds door de rechtbank op 4 augustus 2010 was benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 5] en [minderjarige 7].
- 6.
Hoek heeft zich verweerd, stellend - kort samengevat - :
- -
Van Leur is niet bevoegd een beroepschrift in te dienen. Hij stelt dat haar bevoegdheid zich beperkte tot de procedure in eerste aanleg. Er is onvoldoende samenhang tussen de procedure in eerste aanleg en die in hoger beroep. Van Leur heeft zich steeds vereenzelvigd met het standpunt van Jeugdzorg;
- -
Van Leur is niet-ontvankelijk in het beroep. Zij stelt ten onrechte dat de kantonrechter de zaak had moeten verwijzen naar de sector civiel van de rechtbank, maar ingevolge artikel 71 lid 5 Rv is tegen het achterwege laten van een dergelijke verwijzing geen hoger beroep mogelijk;
- -
de kantonrechter in Gouda was wel bevoegd en Hoek is wel de geschikte persoon om als bijzondere curator op te treden. Hij betwist de kantonrechter in Gouda bewust op een dwaalspoor te hebben willen brengen;
- -
de benoeming van mr. J. Klaas strekt zich wel degelijk uit tot de onderhavige procedure waarbij [minderjarige 1] terecht als belanghebbende is aan te merken. Mede nu [minderjarige 1] beroep heeft ingesteld bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is [minderjarige 1] als belanghebbende aan te merken;
- -
bij gebrek aan wetenschap betwist hij dat de kantonrechter geen hoor en wederhoor zou hebben toegepast. Het nalaten van het oproepen brengt geen schending van een wettelijke verplichting met zich;
- -
de benoeming door de kantonrechter is ambtshalve gegeven;
- -
in een gesprek met hem hebben [minderjarige 5] en [minderjarige 7] te kennen gegeven weer thuis te willen wonen, hetgeen ook blijkt uit het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundigen, die deze wens onderschrijven;
- -
voor het geval een en ander zou kunnen leiden tot het niet inhoudelijk behandelen van het hoger beroep betreffende de uithuisplaatsing verzoekt hij door het hof – ambtshalve – als bijzondere curator te worden benoemd om de belangen van [minderjarige 5] en [minderjarige 7] in het hoger beroep te waarborgen.
- 7.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat Van Leur ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep nu tussen haar benoeming in eerste aanleg ten behoeve van de uithuisplaatsingprocedure en het onderhavige hoger beroep voldoende samenhang bestaat en haar taak, zoals ook hierna wordt overwogen, nog niet was geëindigd.
Het hof zal de meest verstrekkende grief - dat [minderjarige 1] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt ten aanzien van een verzoek om ten behoeve van zijn zusjes een bijzondere curator te benoemen teneinde hoger beroep in te stellen tegen een beschikking tot verlenging van hun uithuisplaatsing - eerst beoordelen.
In de beschikking van dit hof van 10 juni 2009, die aan de Hoge Raad in cassatie voorlag en waarop de Hoge Raad op 21 mei 2010 heeft beslist, heeft het hof overwogen dat [minderjarige 1] niet als belanghebbende wordt aangemerkt voor zover de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn broers en/of zussen aan de orde is. De Hoge Raad heeft in een overweging ten overvloede – de zaak was inmiddels uit de termijn gelopen – deze beslissing van het hof in stand gelaten.
Gelet op deze uitspraak is het hof van oordeel dat, in het geval een verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator aan de orde is waarbij wordt beoogd dat deze curator de belangen van de zusjes van [minderjarige 1] gaat behartigen in een procedure waarin hun uithuisplaatsing aan de orde is, [minderjarige 1] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat dit meebrengt dat [minderjarige 1] in zijn verzoek niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, nog afgezien van de omstandigheid dat de kantonrechter zich ten onrechte bevoegd heeft geacht. Aan dit oordeel doet niet af, dat [minderjarige 1] zich inmiddels gewend zou hebben tot het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg om op te komen tegen genoemde uitspraak van de Hoge Raad, reeds omdat dit hof nog geen uitspraak heeft gedaan.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en [minderjarige 1] alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn inleidend verzoek.
Ten overvloede overweegt het hof, dat daarbij in het midden kan blijven of [minderjarige 1] in de procedure bij de kantonrechter behoorlijk was vertegenwoordigd en of de door de kantonrechter gegeven beschikking betrekking heeft op het thans voorliggende hoger beroep. Het hof komt voorts niet toe aan de beoordeling of de kantonrechter ten onrechte geen hoor en wederhoor heeft toegepast op het inleidend verzoek en dat de kantonrechter iets anders heeft toegewezen dan was verzocht.
Tenslotte kan daarbij in het midden blijven het antwoord op de vraag of [minderjarige 5] en [minderjarige 7] de benoeming van Hoek - voor het instellen van hoger beroep - hebben gewenst en of Hoek de geschikte persoon was.
- 8.
Het bovenstaande brengt mee, dat Van Leur door het hof voor de verdere behandeling van het hoger beroep als bijzondere curator wordt aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak geldt, dat de benoeming van een bijzondere curator eerst eindigt indien aan de procedure onherroepelijk een einde is gekomen en daarvan is in dit geval (nog) geen sprake.
Dit oordeel brengt mee, dat het subsidiaire verzoek van Hoek om hem ambtshalve tot bijzondere curator te benoemen, wat daar overigens ook van zij, zal worden afgewezen.
- 9.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
verklaart [minderjarige 1] niet-ontvankelijk in zijn inleidend verzoek;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Dusamos en Mink, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2010.