Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 126nc [Vordering identificerende gegevens]
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2006
- Bronpublicatie:
22-12-2005, Stb. 2006, 24 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30171)
- Inwerkingtreding
01-02-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2005, Stb. 2006, 24 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30171)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
In geval van verdenking van een misdrijf kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde identificerende gegevens van een persoon te verstrekken.
2.
Onder identificerende gegevens wordt verstaan:
- a.
naam, adres, woonplaats en postadres;
- b.
geboortedatum en geslacht;
- c.
administratieve kenmerken;
- d.
in geval van een rechtspersoon, in plaats van de gegevens, bedoeld onder a en b: naam, adres, postadres, rechtsvorm en vestigingsplaats.
3.
Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan geen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.
4.
Een vordering als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en vermeldt:
- a.
een aanduiding van de persoon op wiens identificerende gegevens de vordering betrekking heeft;
- b.
de identificerende gegevens die worden gevorderd;
- c.
de termijn waarbinnen en de wijze waarop de gegevens dienen te worden verstrekt;
- d.
de titel van de vordering.
5.
Bij dringende noodzaak kan een vordering als bedoeld het[lees: bedoeld in het] eerste lid mondeling worden gegeven. De opsporingsambtenaar stelt de vordering in dat geval achteraf op schrift en verstrekt deze binnen drie dagen nadat de vordering is gedaan aan degene tot wie de vordering is gericht.
6.
Van de verstrekking van identificerende gegevens maakt de opsporingsambtenaar proces-verbaal op, waarin hij vermeldt:
- a.
de gegevens, bedoeld in het vierde lid;
- b.
de verstrekte gegevens;
- c.
het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
- d.
de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de opsporingsambtenaar die de gegevens vordert en de wijze waarop de gegevens worden gevorderd en verstrekt.