Ktg. Arnhem, 21-09-2007, nr. CVEXPL06-1410
ECLI:NL:RBARN:2007:BB4560
- Instantie
Kantongerecht Arnhem
- Datum
21-09-2007
- Zaaknummer
CVEXPL06-1410
- LJN
BB4560
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:BB4560, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 21‑09‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JRV 2007, 776
JIN 2007/601
Uitspraak 21‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Art. 18 K. Vennootschap onder firma; huur bedrijfsruimte. Externe aansprakelijkheid. Vordering van verhuurder tot betaling van achterstallige huurpenningen tegen vennoot die is toegetreden nadat de huurovereenkomst werd gesloten, toegewezen. Zie ook ktr. Nijmegen 21 september 2007, LJN BB 4561
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 433923 \ CV EXPL 06-1410
uitspraak van 21 september 2007
Vonnis
in de (hoofd)zaak van
[partij A]
wonende te Nijmegen
eisende partij (t.a.v. gedaagde sub 3: in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident)
gemachtigden mr. J.W.H.M. Koers en [naam]
tegen
1. de vennootschap onder firma [partij B]
gevestigd te Breda
niet verschenen
2. [partij C]
wonende te Beuningen
in zijn hoedanigheid van vennoot van de vennootschap onder firma [partij B]
procederend in persoon
3. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [partij D].
in haar hoedanigheid van vennoot van de vennootschap onder firma [partij B]
gevestigd te Oosterhout (N-B)
gemachtigde mr. J.L. de Crom
gedaagde partijen (t.a.v. gedaagde sub 3: in de hoofdzaak, eisende partij in het incident)
Eisende partij wordt hierna aangeduid als ‘[partij A]’, gedaagde partijen (in de hoofdzaak) als ‘[partij B]’ of ‘de vennootschap’, ‘[partij C]’ en ‘[partij D].’.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken, die zich bevinden in het ter griffie aangelegde dossier:
- het griffie-exemplaar van het incidentele vonnis van de kantonrechter van 13 oktober 2006 en de daarin genoemde gedingstukken;
- de conclusie van antwoord van [partij D].;
- de brief van [partij C] aan de griffier van 3 mei 2006;
- de conclusie van antwoord met een productie van [partij D].;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met producties;
- de akte uitlating producties van [partij A].
Waar in de stukken geldbedragen zijn vermeld in guldens, zal de rechtbank die wijze van vermelding aanhouden. Voor zover nodig zal in de eindbeslissing worden omgerekend naar euro’s.
1. De feiten
1.1. Bij schriftelijke overeenkomst van 29 november 2000 heeft [partij C], naar in de akte is vermeld handelend onder de naam [partij B] i/o en haar rechtsopvolgers, van [partij A] ongeveer 775 m2 bedrijfsruimte aan de [straat en nummer] te Nijmegen gehuurd. De huurprijs bedraagt f 98.000,- per jaar exclusief BTW en servicekosten, te betalen in maandelijkse termijnen van f 8.166,67.
1.2. In de huurovereenkomst is verder - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
* de huur gaat in op 1 januari 2001 en duurt voort tot 1 januari 2011, waarna één maal verlenging met vijf jaar mogelijk is;
* beëindiging van de huur vindt plaats door opzegging tegen het einde van een huurperiode;
* tussentijdse beëindiging van de huur is mogelijk in een omstandigheid als bedoeld in artikel 7 van de algemene bepalingen;
* de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte niet ex artikel 7A:1624 BW, gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te ’s-Gravenhage op 18 augustus 1994 en aldaar ingeschreven onder nummer 138/1994, hierna te noemen ‘algemene bepalingen’, maken deel uit van de huurovereenkomst.
1.3. Artikel 7 van de algemene bepalingen voorziet in tussentijdse opzegging door de verhuurder indien huurder niet tijdig betaalt, zijn onderneming staakt, failliet wordt verklaard of overlijdt, en in enkele vergelijkbare gevallen van wijziging van de persoonlijke staat van de huurder. Zij bevatten verder in artikel 13 een beding van de volgende inhoud:
“In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de overeenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte - met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten - aan verhuurder te voldoen. De gemaakte kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd.”
1.4. De vennootschapsakte van [partij B] dateert van 15 januari 2001. In de akte is vermeld dat [partij C] en [bedrijf X] te Breda (verder te noemen: [bedrijf X]) met elkaar zijn overeengekomen een vennootschap onder firma aan te gaan en wel met ingang van 1 januari 2001. De vennootschapsakte bevat onder meer de volgende bepalingen:
“ Duur
ARTIKEL 3
1. De vennootschap heeft een aanvang genomen op 1 januari 2001 en is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. Ieder der vennoten heeft het recht de vennootschap te zijnen opzichte door opzegging te doen eindigen, mits bij aangetekend schrijven en met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden. Opzegging is slechts mogelijk tegen het einde van het boekjaar.
(…)
Verboden handelingen
ARTIKEL 8
1. Geen der vennoten kan zonder schriftelijke toestemming van de andere vennoot een ander als mede-vennoot in de vennootschap opnemen of zijn aandeel in de vennootschap of winsten daarvan op enigerlei wijze aan een ander overdragen.
2. Geen der vennoten kan zonder schriftelijke toestemming van de andere vennoot zich in privé als borg of hoofdelijke schuldenaar verbinden of zich op enigerlei andere wijze sterk maken, danwel termijnzaken doen of speculatieve handelingen verrichten.
(…)
Ontbinding
ARTIKEL 16
De vennootschap wordt ontbonden:
a. door opzegging krachtens artikel 3;
(…)”
1.5. In een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland van 10 januari 2001 is vermeld dat [partij B] is opgericht op 25 december 2000, dat [partij C] en [bedrijf X] op die datum als vennoot zijn toegetreden, dat zij beperkt bevoegd zijn en dat er beperkende bepalingen zijn aangaande de rechten van de vennootschap ten opzichte van derden, waarvoor wordt verwezen naar het dossier.
1.6. Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland van 21 november 2001 bevat wat de oprichting van de vennootschap en de toetreding van [partij C] als vennoot betreft, dezelfde gegevens als het hiervoor genoemde uittreksel van 10 januari 2001. Afwijkend is de vermelding van de datum van toetreding van [bedrijf X] als vennoot en de bevoegdheid: het uittreksel van 21 november 2001 vermeldt dat [bedrijf X] op 25 december 2000 is toegetreden en dat de vennoten onbeperkt bevoegd zijn. Wel is de aantekening dat er beperkende bepalingen zijn aangaande de rechten van de vennootschap ten opzichte van derden, waarvoor wordt verwezen naar het dossier, gehandhaafd.
1.7. Op 23 september 2005 stond in het handelsregister blijkens “uittreksel informatie internet” het volgende ingeschreven. [partij C] is op de datum van oprichting, 25 december 2000, als vennoot toegetreden tot [partij B] [partij D]. is op 1 januari 2002 als vennoot toegetreden. Van beide vennoten is de (huidige) vertegenwoordigingsbevoegdheid ingegaan op 11 februari 2003. Over hun bevoegdheid is vermeld dat zij beperkt bevoegd zijn, waarbij is aangetekend dat de vennoten onbeperkt bevoegd zijn met uitzondering van langlopende verplichtingen.
1.8. [partij C] heeft op 18 april 2002 een akte van de volgende inhoud opgemaakt:
“ VERVREEMDINGSVERBOD
Ondergetekende:
De heer [voorlettters]. [partij C], (…)
In aanmerking nemende dat:
- Ondergetekende samen met [bedrijf X] sedert 25 december 2000 onder de naam [partij B] een vennootschap onder firma drijft;
- [bedrijf X] zijn vennootschapsaandeel per 1 januari 2002 heeft overgedragen aan [partij D].;
- In artikel 8 van de V.O.F.akte is opgenomen dat verboden is dat een vennoot zijn vennootschapsaandeel zonder toestemming van de andere vennoot overdraagt aan een derde;
Verklaart dat:
Hij geen bezwaar heeft tegen de overdracht van het vennootschapsaandeel van [bedrijf X] in de [partij B] aan [partij D].”
1.9. Op 23 mei 2002 is op een bankrekening van [partij A] een bedrag van € 4.409,99 bijgeschreven, afkomstig van een rekening op naam van ‘[bedrijf B]’ met als omschrijving: ‘huur januari’.
2. De vordering en het verweer
2.1. [partij A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vennootschap, [partij C] en [partij D]. ieder voor zich en hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 22.049,97 voor achterstallige huurpenningen tot en met 31 januari 2003, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van volledige voldoening;
2. de vennootschap, [partij C] en [partij D]. ieder voor zich en hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 788,97 voor buitengerechtelijke kosten (inclusief BTW);
3. de vennootschap, [partij C] en [partij D]. ieder voor zich en hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de wettelijk verschuldigde rente ad 4 % per jaar met ingang van 9 oktober 2005 tot en met de dag der volledige voldoening;
4. de vennootschap, [partij C] en [partij D]. ieder voor zich en hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten.
2.2. De vordering is - tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten - gegrond op de stelling dat [partij B] tot het voor hoofdsom gevorderde bedrag haar betalingsverplichting uit de huurovereenkomst niet is nagekomen. Het bedrag voor buitengerechtelijke kosten is zij verschuldigd krachtens de algemene bepalingen van de huurovereenkomst.
2.3. [partij C] erkent het gevorderde bedrag verschuldigd te zijn. [partij D]. voert gemotiveerd verweer.
2.4. [partij D]. heeft bij exploot van 2 november 2006 [partij C] in vrijwaring gedagvaard voor de kantonrechter alhier. De vrijwaringsprocedure is aanhangig onder zaak/rolnummer 467745 CV EXPL 06-6458.
3. De beoordeling
3.1. De onvoorwaardelijke erkenning van de vordering door [partij C] leidt tot toewijzing ervan jegens hem, alsook tot zijn verwijzing in de proceskosten.
3.2. Vervolgens is de vraag aan de orde of ook [partij D]. - naast [partij C] - hoofdelijk aansprakelijk is voor de huurschuld van de vennootschap. [partij D]. voert het volgende verweer, puntsgewijs weergegeven.
1) De huurovereenkomst is tot stand gekomen vóór de oprichting van [partij B], zodat de huurovereenkomst destijds niet gesloten is tussen [partij A] en de nog niet bestaande vennootschap onder firma, maar tussen [partij A] en [partij C] in persoon. Noch de vennootschap noch [partij D]. is partij bij de huurovereenkomst. [partij A] had door raadpleging van het handelsregister kunnen weten dat [partij C] niet namens een vennootschap handelde. Nu tussen [partij A] en [partij B] geen huurovereenkomst bestaat, is [partij D]. niet op grond van haar toetreding als vennoot op 1 januari 2002 aansprakelijk voor schulden van de vennootschap die voor die datum zijn ontstaan.
2) [partij C] was niet bevoegd om namens de vennootschap langlopende verbintenissen aan te gaan, zodat de vennootschap, laat staan [partij D]., niet aan [partij C]s verklaring is gebonden.
3) Op het moment van haar toetreding als vennoot is/was zij niet bekend met enige schuld aan [partij A]. Zij heeft nadien ook nooit facturen ontvangen voor de huur.
4) De vennootschap bestaat sinds 30 september 2005 niet meer.
5) Zij is niet in gebreke gesteld.
6) De vordering is niet gespecificeerd en een verklaring van de stijging van de huurprijs van f 8.166,67 (€ 3.705,87) per maand tot € 4.409,99 per maand ontbreekt.
7) Een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt niet door het verzenden van een enkele aanmaning gerechtvaardigd.
3.3. Ad 1) De vennootschap bestond nog niet, ad 2) De bevoegdheid van [partij C] en ad 3) [partij D]. wist niet van het bestaan van een schuld aan [partij A]
3.3.1. Deze weren lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.3.2. Uit de eigen stellingen van [partij D]. leidt de kantonrechter af dat de vennootschap door het uittreden van [bedrijf X] als vennoot niet is ontbonden, maar met haar ([partij D].) als nieuwe vennoot is voortgezet.
3.3.3. Uit het verweer van [partij D]. dat zij op het tijdstip van haar toetreding als vennoot niet bekend is (of was) met enige schuld aan [partij A] leidt de kantonrechter af dat zij haar aansprakelijkheid voor de ná dat tijdstip verschenen huurtermijnen erkent. Dat zij daarvoor geen facturen heeft ontvangen, zoals zij stelt, is van geen belang nu zij niet stelt dat in de huurovereenkomst is bepaald dat de verplichting tot betaling van huurpenningen eerst ontstaat door ontvangst van facturen. De vordering van [partij A] ligt dan ook in zoverre voor toewijzing gereed.
3.3.4. Voor zover de vordering betrekking heeft op vóór de toetreding van [partij D]. verschenen en niet betaalde huurtermijnen, geldt wat haar aansprakelijkheid betreft het volgende.
3.3.5. Voor zover in deze zaak relevant mag er redelijkerwijs van uitgegaan worden, dat de vennootschap te eniger tijd de gehuurde bedrijfsruimte in gebruik heeft genomen voor het drijven van de onderneming waarvoor zij was opgericht - dat de vennootschap de bedrijfsruimte in 2003 heeft verlaten is onweersproken gesteld. Uit het door [partij A] overgelegde bankafschrift blijkt dat de vennootschap in mei 2002 - dus nadat [partij D]. als vennoot was toegetreden - een huurbetaling aan hem heeft gedaan. Een andere betaling vermeld op hetzelfde bankafschrift lijkt eveneens een huurbetaling op naam van de vennootschap te betreffen. Een en ander leidt tot de conclusie dat de vennootschap de kort voor haar oprichting door [partij C] op haar naam gesloten huurovereenkomst stilzwijgend moet hebben bekrachtigd als een door of namens haar verrichte rechtshandeling.
3.3.6. Gesteld noch gebleken is dat de bedrijfshuisvesting van de vennootschap op enig moment onderwerp van discussie tussen de vennoten is geweest, voor noch na de toetreding van [partij D]. In het licht van het bepaalde in artikel 18 K brengt de rechtszekerheid voor deze situatie mee dat de nieuw toegetreden vennoot door schuldeisers van de vennootschap kan worden aangesproken voor nakoming van haar bestaande verplichtingen. De nieuwe vennoot mag immers geacht worden zich tevoren op de hoogte te hebben gesteld van de toestand van de vennootschap waaraan hij zich verbindt, althans zulks te hebben kunnen doen, en zich de mogelijkheid van regres op de overige vennoten te hebben voorbehouden. In zoverre faalt het verweer dat [partij D]. bij haar toetreding als vennoot niet wist van een achterstand in de huurbetaling, omdat zij daarvan redelijkerwijs had kunnen weten en [partij A] hiervan uit mocht gaan. Indien en voor zover zij daarbij heeft nagelaten kennis te nemen van de voor de huur van de bedrijfsruimte relevante gegevens komt dat voor haar risico.
3.3.7. De kantonrechter is het met [partij D]. eens dat uit het handelsregister, zowel uit het uittreksel van 10 januari 2001 als uit de gegevens van 2005 en 2006, genoegzaam blijkt van de beperkte handelingsbevoegdheid van [partij C] voor de vennootschap, aldus dat zijn bevoegdheid niet toereikend was voor het aangaan van langlopende verplichtingen. Uit het voorgaande volgt echter dat een eventueel gebrek in de bevoegdheid van [partij C] is geheeld door de bekrachtiging.
3.4. Ad 4) De vennootschap bestaat niet meer
Het einde van de vennootschap doet de aansprakelijkheid van de gewezen vennoten voor de nakoming van haar verbintenissen niet eindigen, zo volgt uit het bepaalde in artikel 18 K gelezen in samenhang met artikel 32 K. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
3.5. Ad 5) Geen ingebrekestelling en ad 7) Geen buitengerechtelijke kosten
3.5.1. Ook deze weren bespreekt de kantonrechter gezamenlijk. [partij A] bestrijdt een en ander door bij repliek een aangetekende brief van zijn gemachtigde aan [partij D]. van 23 september 2005 over te leggen, waarin laatstgenoemde wordt gesommeerd tot betaling van het hele bedrag van de huurachterstand, te weten € 26.459,94. [partij D]. is hier niet meer op ingegaan. Zij voert alleen aan dat het verzenden van een enkele aanmaning geen vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten rechtvaardigt.
3.5.2. Dit verweer is in het licht van vaste rechtspraak juist. Indien de buitengerechtelijke werkzaamheden beperkt zijn gebleven tot één enkele sommatie, wordt deze geacht te dienen ter voorbereiding en instructie van de zaak; de in artikel 237 Rv bedoelde kosten sluiten een vergoeding daarvoor in. Nu in artikel 13 van de algemene bepalingen van de huurovereenkomst de ingevolge een rechterlijke uitspraak door verhuurder te betalen proceskosten uitdrukkelijk van de op de huurder gelegde vergoedingsplicht zijn uitgezonderd, komt jegens [partij D]. dit onderdeel van de vordering ook niet op grond van meergenoemd artikel 13 voor toewijzing in aanmerking. Dat nog andere kosten zijn gemaakt is onvoldoende komen vast te staan.
3.5.3. Wel heeft de genoemde brief van de gemachtigde van [partij A] het verzuim van [partij D]. doen intreden, zodat de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom met ingang van de dag der dagvaarding (petitum onder 1) toewijsbaar is. Onder 3 van het petitum wordt ook hoofdelijke veroordeling tot betaling van de wettelijke rente ad 4 % per jaar gevorderd met ingang van 9 oktober 2005, maar het is niet duidelijk over welk bedrag. Dit onderdeel zal dan ook worden afgewezen omdat het onbegrijpelijk is.
3.6. Ad 6) De vordering is niet gespecificeerd
3.6.1. [partij A] bestrijdt dit verweer door bij repliek een specificatie van het openstaande bedrag over te leggen. [partij D]. heeft niet gesteld dat deze bedragen betaald zijn en ook geen stukken overgelegd waaruit zulks kan worden afgeleid. Bij de toewijzing van de vordering wordt er dan ook van uitgegaan dat over de op die specificatie vermelde betaalperioden geen betaling heeft plaatsgevonden.
3.6.2. Het verschil tussen het door [partij D]. opgegeven maandbedrag (f 98.000,- :12 = f 8.166,67 = € 3.705,87) en het door [partij A] gevorderde maandbedrag (€ 4.409,99) wordt klaarblijkelijk veroorzaakt doordat zij uitgaat van bedragen exclusief BTW en [partij A] van bedragen inclusief BTW.
3.7. De vennootschap als gedaagde
Partijen zijn het er kennelijk over eens dat de vennootschap in 2005 is geëindigd. Het bepaalde in artikel 32 lid 1 K brengt mee dat de vordering niettemin tegen haar toewijsbaar is.
3.8. Conclusie; proceskosten
3.8.1. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat [partij D]. naast [partij C] hoofdelijk aansprakelijk is voor de achterstallige huurpenningen. De vordering zal dus in deze zin worden toegewezen.
3.8.2. [partij B], [partij C] en [partij D]. zullen, de eerste twee als de volledig en de derde als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding in de hoofdzaak. Deze kosten worden als volgt begroot:
kosten dagvaardingexploot: € 169,74
vastrecht: 196,-
salaris gemachtigde: 2 punten à € 400,- van het toepasselijke liquidatietarief 800,- +
totaal: € 1.165,74
3.8.3. [partij D]. wordt bovendien veroordeeld in de kosten van het incident. Deze kosten worden begroot op 1 punt à € 400,- van het toepasselijke liquidatietarief voor salaris gemachtigde.
BESLISSING
De kantonrechter
- veroordeelt [partij B], [partij C] en [partij D]. ieder voor zich en hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [partij A] te betalen € 22.049,97 voor achterstallige huurpenningen tot en met 31 januari 2003, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van volledige voldoening;
- veroordeelt [partij B] en [partij C] ieder voor zich en hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [partij A] te betalen € 788,97 voor buitengerechtelijke kosten (inclusief BTW);
- veroordeelt [partij B], [partij C] en [partij D]. ieder voor zich en hoofdelijk in de proceskosten in de hoofdzaak, tot op deze uitspraak aan de zijde van [partij A] begroot op € 1.165,74;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt [partij D]. voorts in de kosten van het incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van [partij A] begroot op € 400,-.
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2007.