Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Bewijsverkrijgingsverordening
Artikel 12 [Aanwezigheid of deelneming rechterlijk ambtenaar]
Geldend
Geldend van 01-05-2023 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
15-03-2023, Stb. 2023, 96 (uitgifte: 27-03-2023, kamerstukken: 36153)
- Inwerkingtreding
01-05-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-04-2023, Stb. 2023, 128 (uitgifte: 21-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Een verzoekend gerecht kan een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of een andere persoon aanwijzen op de voet van artikel 14, tweede lid, van de verordening om, bij voorkeur door middel van een tweezijdige beeld- en geluidverbinding, aanwezig te zijn bij of deel te nemen aan de verrichting van de handeling tot het verkrijgen van bewijs in een andere lidstaat zoals bedoeld in afdeling 3 van de verordening.
2.
De rechtstreekse bewijsverkrijging in een andere lidstaat op grond van artikel 19 van de verordening wordt verricht door:
- a.
de enkelvoudige of meervoudige kamer die de zaak behandelt;
- b.
één van de rechterlijk ambtenaren uit voornoemde meervoudige kamer als rechter-commissaris; of
- c.
een andere persoon op de voet van artikel 19, derde lid, van de verordening die door de behandelend rechter is benoemd op grond van artikel 194 Rv.
3.
Ten aanzien van de kosten van de in de voorgaande leden bedoelde andere persoon zijn de artikelen 195 en 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.