Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Bewijsverkrijgingsverordening
Artikel 13 [Terugbetaling kosten en vergoedingen]
Geldend
Geldend van 01-05-2023 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
15-03-2023, Stb. 2023, 96 (uitgifte: 27-03-2023, kamerstukken: 36153)
- Inwerkingtreding
01-05-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-04-2023, Stb. 2023, 128 (uitgifte: 21-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Omtrent de vergoedingen en kosten waarvan door het aangezochte gerecht op de voet van artikel 22, tweede lid, van de verordening aan het verzoekend gerecht terugbetaling wordt verzocht, wordt door de rechter overeenkomstig de artikelen 237 en artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitspraak gedaan, voorzover deze artikelen daarvoor een vergoeding plegen in te sluiten.
2.
De griffier betaalt de in artikel 22, tweede lid, van de verordening bedoelde kosten en vergoedingen terug aan het aangezochte gerecht en brengt deze, voorzover zij in een veroordeling in de proceskosten plegen te worden begrepen, in rekening bij de eiser of verzoeker, tenzij de rechter daartoe in verband met de omstandigheden van het geding de verweerder, de eiser en verweerder gezamenlijk, een of meer andere belanghebbenden of dezen met de verzoeker gezamenlijk heeft aangewezen. Met betrekking tot de terugbetaling van de vergoeding voor deskundigen zijn de derde tot en met vijfde volzin van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. In de in deze zinnen bedoelde gevallen zijn de artikelen 199, derde lid, en 244, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
3.
Een deposito of voorschot van de kosten betreffende een deskundige als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de verordening, wordt door de eiser of verzoeker ter griffie gedeponeerd, tenzij de rechter daartoe in verband met de omstandigheden van het geding de verweerder, de eiser en verweerder gezamenlijk, een of meer belanghebbenden of dezen en de verzoeker gezamenlijk heeft aangewezen. De griffier voldoet het deposito of voorschot na ontvangst hiervan aan het aangezochte gerecht. In het geval het voorschot na verrichting van de bewijshandeling door de deskundige niet toereikend blijkt, worden de overige kosten in rekening gebracht bij degene die het voorschot heeft gestort of gedeponeerd. De tweede en derde volzin van het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.